Перевод: со всех языков на английский

all you have to do is to listen

1 hebben

hebben

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [bezitten] have (got) ⇒ own

2 [getroffen zijn door] have, be

3 [in genoemde omstandigheden verkeren] have, be

4 [(gevoelens) koesteren] have ⇒ be

5 [beschikken over] have (got)

6 [krijgen] have

7 [deelachtig worden] have ⇒ get

8 [met betrekking tot iets dat gedaan kan/moet worden] have

9 [aantreffen] be, have

10 [in genoemde toestand houden] have ⇒ hold

11 [verdragen] stand, take

12 [+ aan] [nut ondervinden van] be of use (to)

♦voorbeelden:

1   heb jij een auto? • have you got a car?

     ze heeft een boetiekje/reclamebureau • she has a boutique/an advertising agency

     iemands hele hebben en houden • all someone's belongings

     iets moeten hebben • need something

     iets willen hebben • want something

     het heeft er veel van dat … • it looks very much as if …

     iets bij zich hebben • be carrying something, have something with one

     iets vrolijks over zich hebben • make a cheerful impression, have a certain cheer

     van wie heeft hij dat? • who/where has he got that from?

     veel van iemand/iets hebben • look very much/be very like someone/something

     ik heb het niet van mezelf • I haven't thought/dreamt that up myself

2   verdriet hebben • be sad

     ik wil het niet hebben • 〈 verbieden〉 I won't have it

     wat heb je? • what's the matter/wrong with you?

     wat heb je toch? • what's come over you?

     iets aan de voet hebben • have something wrong with one's foot/foot trouble

3   ik hoop dat je mooi weer hebt • I hope you'll have good weather/the weather will be fine

     het koud/warm hebben • be cold/hot

     hoe heb ik het nu met je? • what's up with you?

     ik wist niet hoe ik het had • I didn't know what to make of it

     hoe heb je het gehad? • did you have a good time?, how did you get on?

4   geduld hebben • be patient

     hebben jullie wel eens wat met elkaar? • is there anything between you?

     hij heeft iets tegen mij • he has grudge against me

     hij heeft er niets op tegen • he has no objections

5   ze hebben de dief • they've caught the thief

     hoe wilt u het hebben? • how would you like it? 〈 bijvoorbeeld bij bank, met betrekking tot geld〉

     ze heeft het helemaal • she's really got it

6   die pantoffels heb ik van mijn vrouw • I got those slippers from my wife

     ik heb al veel plezier gehad van mijn nieuwe p.c. • my new pc has given me a lot of pleasure

     ik heb het • I've got it

     van wie heb je dat? • who told/gave you that?

7   die les hebben we al gehad • we've already done that lesson

     ik heb nooit Spaans gehad • I've never learned Spanish

     ik moet nog een tientje van hem hebben • he still owes me ten guilders

     〈 beledigend〉 wat moet je (van me) hebben? • what do you want (from me)?

     ik moet er niets van hebben • I want nothing to do with it

     dat heb je ervan • that's what you get

     zo, dat hebben we ook weer gehad • well, that's that

8   je hebt alleen maar te luisteren • all you have to do is to listen

     (het) met iemand te doen hebben • be/feel sorry for someone

     dagelijks met iemand te doen hebben • see someone every day

9   daar zullen we/zul je het hebben • there we go

     daar heb je het al • I told you so

     je hebt/men heeft ook groene • there are/you get green ones as well

     wat zullen we nu hebben • hey, what's this?

     (kijk eens) wie we daar hebben • look who's here!

10 nu kom je waar ik je hebben wil • now you're coming to where I want you to be

     zo wil ik het hebben • that's how I want it

     iets (gedaan) willen hebben • want (to see) something done

     daar heb ik je • (I've) got you there

     ik heb hem zover • I've managed to persuade him

     een klap van heb ik jou daar • a stunning blow/mighty thump

11 hij kan veel/niet veel hebben • he can take a lot, he can't take much

12 je weet niet wat je aan hem hebt • you never know where you are with him

     〈 ironisch〉 nou, daar heb ik veel aan! • oh, a (fat) lot of good that will do me

     nu weten we tenminste wat we aan elkaar hebben • at least now we know where we stand

     wat heb je aan een mooie auto als je niet kunt rijden? • what's the use of a beautiful car if you can't drive?

¶   〈 sport〉 die had je makkelijk kunnen hebben • that one should have been yours 〈met betrekking tot bal terugslaan/stoppen enz.〉

     ik moest je net hebben • you're just the person I want/have been looking for

     moet je net Freek hebben • you can imagine Freek's reaction!

     daar heb je hem weer! • there he is again; 〈 afkeurend〉 oh no, not him again!

     iedereen heeft het erover • everybody's talking about it

     hij had het niet meer • it was all just too much for him

     wel heb ik ooit! • well, I never!

     ik heb het niet op hem • I don't like/trust him

     ik zal het er met hem over hebben • I'll talk to him about it

     ik weet niet waar je het over hebt • I don't know what you're talking about

     daar heb ik het straks nog over • I'll come (back) to that later on/in a moment

     nu we het daar toch over hebben • now that you mention it …

     daar wil ik het nu niet over hebben • I won't go into that now

     ik heb het tegen jou • I'm talking to you

     iemand als vriend hebben • be friends with someone

II 〈 hulpwerkwoord〉

1 [ter aanduiding van de voltooide tijd bij werkwoord] have

♦voorbeelden:

1   gelachen dat we hebben • did we have a laugh!

     had ik dat maar geweten • if (only) I had known (that)

     had dat maar gezegd • if only you'd told me (that)

     ik heb met hem op school gezeten • I went to school with him

     hij had gezwommen • he had been swimming

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hebben
2 je hebt alleen maar te luisteren

je hebt alleen maar te luisteren

all you have to do is to listen

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > je hebt alleen maar te luisteren
3 razón

f.

1 reason, cause, explanation, motive.

2 intellect, intelligence, reason.

3 ratio, rate.

* * *

razón

► nombre femenino

1 (facultad) reason

2 (motivo) reason, cause

3 (mensaje) message

4 (justicia) justice

5 MATEMÁTICAS ratio, rate

\

FRASEOLOGÍA

a razón de in the ratio of, at the rate of

asistirle a uno la razón to be in the right

atender a razones to listen to reason

con razón with good reason

con razón o sin ella rightly or wrongly

dar la razón a alguien to agree with somebody, say that somebody is right

entrar en razón to listen to reason

■ se lo volví a explicar pero él no entraba en razón I explained it all again to him but he was having nothing of it

mandar razón to send a message

no tener razón to be wrong

perder la razón to lose one's reason

'Razón aquí' "Enquire within", "Apply within"

'Razón en portería' "Inquiries to caretaker"

razón de más para... all the more reason to...

tener razón to be right

■ tienes toda la razón you're quite right

tener razones para hacer algo to have reason to do something

razón de Estado reason of State

razón de ser raison d'être

razón social trade name

* * *

noun f.

1) reason

2) reasoning

3) right

•

- tener razón

* * *

SF

1) (=facultad) reason

• entrar en razón — to see sense, listen to reason

hacer que algn entre en razón — to make sb see sense

• perder la razón — to go out of one's mind

• tener uso de razón: escribo desde que tengo uso de razón — I've been writing for as long as I can remember

apenas tenían uso de razón cuando... — they were mere babes in arms when...

2) (=verdad)

• asistir la razón, le asiste la razón — he has right on his side

• cargarse de razón — to have right fully on one's side

quiero cargarme de razón antes de... — I want to be sure of my case before...

• con razón o sin ella — rightly or wrongly

• dar la razón a algn — (=estar de acuerdo) to agree that sb is right; (=apoyar) to side with sb

al final me dio la razón — in the end he agreed that I was right

• quitar la razón a algn — to say sb is wrong

tratar de quitar a algn la razón — to try to put sb in the wrong

• razón le sobra — she's only too right

• tener razón — to be right

no tener razón — to be wrong

tener parte de razón — to be partly right

tienen toda la razón (del mundo) — they're absolutely right

3) (=motivo) reason

¿cuál era la razón de su visita? — what was the reason for his visit?

la razón por la que lo hizo — the reason why he did it, the reason for his doing it

sus razones tendrá — he must have his reasons

• con razón — with good reason

están hartos con toda la razón (del mundo) — they're fed up and they have good reason to be, they're fed up and rightly so

¡con razón! — naturally!

• razón de más, razón de más para ayudarlas — all the more reason to help them

• en razón a o de — (=debido a) owing to; (=de acuerdo con) according to

• no atender a razones, no atiende a razones — he won't listen to reason

razón de ser — raison d'être

razones de Estado — reasons of State

4) (=información)

razón: Princesa 4 — inquiries to 4 Princesa Street, for further details apply to 4 Princesa Street

• dar razón de algo/algn — to give information about sth/sb

nadie me daba razón de ella — nobody could tell me anything about her o give me any information about her

nadie supo dar razón de su paradero — no one knew o could tell us his whereabouts

• mandar a algn razón de que haga algo — † to send word (to sb) to do sth

5) (Mat) ratio

en razón directa con — in direct ratio to

• a razón de, a razón de cinco a siete — in the ratio of five to seven

lo devolverán a razón de mil dólares mensuales — they will pay it back at a rate of a thousand dollars a month

abandonan el país a razón de 800 cada año — they are leaving the country at the rate of 800 a year

6) (Com)

razón social — trade name, firm's name

* * *

femenino

1) (motivo, causa) reason

la razón por la que te lo digo — the reason (that) I'm telling you

¿por qué razón lo hiciste? — why did you do it?

no sé la razón que lo movió a hacerlo — I don't know what made him do that

se enojó y con razón — she got angry and rightly so

con razón o sin ella — rightly or wrongly

se quejan sin razón/con razón — they're complaining for no good reason/they have good reason to complain

con razón no contestaban! — no wonder they didn't answer!

por una u otra razón — for one reason or another

razón de más para... — all the more reason to...

por razones de seguridad — for security reasons

en razón de — because of

en razón de los últimos sucesos — in view of o owing to recent events

atender or atenerse or avenirse a razones — to listen to reason

- razón social

2) ( información)

razón: portería — inquiries to the doorman (AmE) o (BrE) porter

razón: 874256 — call 874256

dar razón de algo/alguien — to give information about something/somebody

nadie le dio razón — (fam) no one could help him

- razón de ser

- razones de Estado

3) (verdad, acierto)

la razón está de su parte — he's in the right

tener or llevar razón — to be right

tuve que darle la razón — I had to admit she was right

tienes toda la razón — (fam) you're absolutely right

4)

a) ( inteligencia) reason

actuó guiado por la razón — he was guided by reason

desde que tengo uso de razón — for as long as I can remember

b) ( cordura) reason

entrar en razón — to see reason o sense

perder la razón — to go out of one's mind; ( en sentido hiperbólico) to take leave of one's senses

5) (Mat) ratio

salimos a razón de 500 pesos cada uno — it came out at 500 pesos each

* * *

= cause, ground, motive, reason, peg.

Nota: En sentido figurado, razón o motivo utilizado como argumento para defender una actuación concreta.

Ex. The commandment KOLN see COLOGNE should be sufficient cause for the rejection of the illicit proposal to establish OPERA -- KOLN.

Ex. I think there are grounds for dispute on certain terms.

Ex. Other title information is any title borne by an item indicative of the character, contents, etc. of the item or the motives for, or occasion of, its production or publication.

Ex. The reason for its popularity was largely that it was based upon a principle of conformity in essentials, and freedom in details.

Ex. The concepts currently being floated by UNESCO are such as will make convenient pegs to hang pleas for resources for bibliographic and library development to national governments.

----

* aducir razones = provide + reasons.

* argumentar + Posesivo + razones = argue + Posesivo + case.

* buscar razones que expliquen Algo = ascribe + reasons to.

* confirmar que se tiene razón = prove + Posesivo + point, make + Posesivo + case.

* con más razón aún = a fortiori.

* con razón = rightly, quite rightly, understandably, rightfully.

* con toda la razón = quite rightly.

* darle la razón a Alguien = side in + Posesivo + favour.

* dar razón de ser = bring + purpose.

* dar una razón = give + reason.

* demostrar que se tiene razón = prove + Posesivo + point, prove + point, make + Posesivo + case.

* discriminatorio por razones de edad = ageist [agist].

* el cliente siempre tiene la razón = the customer is always right.

* en pleno uso de + Posesivo + razón = mentally fit.

* en razón a = in the interest(s) of, on grounds.

* en razón a que = on the grounds that/of.

* entrar en razón = come to + Posesivo + senses.

* esa es la razón por la que = that is why.

* escuchar la voz de la razón = listen to + the voice of reason.

* ésta es la razón por la que = this is why.

* existir razones para = there + be + ground(s) for.

* explicar las razones de = set out + the reasons for.

* exponer las razones = discuss + the reasons.

* exponer las razones de = set out + the reasons for.

* exponer una razón = give + reason.

* hay razones para pensar que = there + be + reason to believe that.

* la razón de ser = the reason for being.

* las razones de = the reason behind, the thinking behind, the reasoning behind, the idea behind.

* la voz de la razón = the voice of reason.

* llevar razón = be right, be in the right.

* más allá de toda razón = beyond reason.

* mostrar las razones por las que = show + cause why.

* no tener razón = be wrong.

* no tener razón de ser + Infinitivo = there + be + no sense in + Gerundio.

* obras son amores y no buenas razones = actions speak louder than words.

* ofrecer razones = provide + reasons.

* perder la razón = lose + Posesivo + sanity.

* permiso por razones familiares = family leave.

* por alguna razón = for some reason, for whatever reason.

* por cualquier razón = for whatever reason.

* por encima de toda razón = beyond reason.

* por esa razón = thereby, for that reason.

* por esta razón = for this reason.

* por esta única razón = for this reason alone.

* por la sencilla razón = for no other reason.

* por muchas razones = in many ways.

* por razones + Adjetivo = for + Nombre + purposes.

* por razones de = for the sake of.

* por razones de seguridad = for security reasons, for safety reasons.

* por razones éticas = on moral grounds.

* por razones morales = on moral grounds.

* por razones personales = for personal reasons.

* por varias razones = for a variety of reasons, for a number of reasons.

* principal razón = prime cause.

* probar que se tiene razón = prove + Posesivo + point.

* probrar que se tiene razón = make + Posesivo + case.

* razón convincente = compelling reason.

* razón de ser = point, raison d'etre, rationale, sense of purpose.

* razones del movimiento de personal = turnover behaviour.

* razones personales = personal reasons.

* razón fundamental = rationale.

* razón justificada = justified reason.

* razón práctica = practical reason.

* ser la razón de = lie at + the root of.

* sin razón = wanton, for no reason, for no specific reason, for no particular reason, for no good reason.

* sin razón alguna = for no reason, for no specific reason, for no particular reason, for no good reason.

* sin razón aparente = for no apparent reason, for apparently no reason.

* sin razón justificada = for no reason, for no specific reason, for no particular reason, for no good reason.

* tener razón = be correct, be right, be spot on, be in the right.

* tener razones para pensar que = have + reason to believe that.

* todas las razones del mundo = every reason.

* visita por razones de investigación = research trip, research visit.

* y con razón = and rightfully so.

* * *

femenino

1) (motivo, causa) reason

la razón por la que te lo digo — the reason (that) I'm telling you

¿por qué razón lo hiciste? — why did you do it?

no sé la razón que lo movió a hacerlo — I don't know what made him do that

se enojó y con razón — she got angry and rightly so

con razón o sin ella — rightly or wrongly

se quejan sin razón/con razón — they're complaining for no good reason/they have good reason to complain

con razón no contestaban! — no wonder they didn't answer!

por una u otra razón — for one reason or another

razón de más para... — all the more reason to...

por razones de seguridad — for security reasons

en razón de — because of

en razón de los últimos sucesos — in view of o owing to recent events

atender or atenerse or avenirse a razones — to listen to reason

- razón social

2) ( información)

razón: portería — inquiries to the doorman (AmE) o (BrE) porter

razón: 874256 — call 874256

dar razón de algo/alguien — to give information about something/somebody

nadie le dio razón — (fam) no one could help him

- razón de ser

- razones de Estado

3) (verdad, acierto)

la razón está de su parte — he's in the right

tener or llevar razón — to be right

tuve que darle la razón — I had to admit she was right

tienes toda la razón — (fam) you're absolutely right

4)

a) ( inteligencia) reason

actuó guiado por la razón — he was guided by reason

desde que tengo uso de razón — for as long as I can remember

b) ( cordura) reason

entrar en razón — to see reason o sense

perder la razón — to go out of one's mind; ( en sentido hiperbólico) to take leave of one's senses

5) (Mat) ratio

salimos a razón de 500 pesos cada uno — it came out at 500 pesos each

* * *

= cause, ground, motive, reason, peg.

Nota: En sentido figurado, razón o motivo utilizado como argumento para defender una actuación concreta.

Ex: The commandment KOLN see COLOGNE should be sufficient cause for the rejection of the illicit proposal to establish OPERA -- KOLN.

Ex: I think there are grounds for dispute on certain terms.

Ex: Other title information is any title borne by an item indicative of the character, contents, etc. of the item or the motives for, or occasion of, its production or publication.

Ex: The reason for its popularity was largely that it was based upon a principle of conformity in essentials, and freedom in details.

Ex: The concepts currently being floated by UNESCO are such as will make convenient pegs to hang pleas for resources for bibliographic and library development to national governments.

* aducir razones = provide + reasons.

* argumentar + Posesivo + razones = argue + Posesivo + case.

* buscar razones que expliquen Algo = ascribe + reasons to.

* confirmar que se tiene razón = prove + Posesivo + point, make + Posesivo + case.

* con más razón aún = a fortiori.

* con razón = rightly, quite rightly, understandably, rightfully.

* con toda la razón = quite rightly.

* darle la razón a Alguien = side in + Posesivo + favour.

* dar razón de ser = bring + purpose.

* dar una razón = give + reason.

* demostrar que se tiene razón = prove + Posesivo + point, prove + point, make + Posesivo + case.

* discriminatorio por razones de edad = ageist [agist].

* el cliente siempre tiene la razón = the customer is always right.

* en pleno uso de + Posesivo + razón = mentally fit.

* en razón a = in the interest(s) of, on grounds.

* en razón a que = on the grounds that/of.

* entrar en razón = come to + Posesivo + senses.

* esa es la razón por la que = that is why.

* escuchar la voz de la razón = listen to + the voice of reason.

* ésta es la razón por la que = this is why.

* existir razones para = there + be + ground(s) for.

* explicar las razones de = set out + the reasons for.

* exponer las razones = discuss + the reasons.

* exponer las razones de = set out + the reasons for.

* exponer una razón = give + reason.

* hay razones para pensar que = there + be + reason to believe that.

* la razón de ser = the reason for being.

* las razones de = the reason behind, the thinking behind, the reasoning behind, the idea behind.

* la voz de la razón = the voice of reason.

* llevar razón = be right, be in the right.

* más allá de toda razón = beyond reason.

* mostrar las razones por las que = show + cause why.

* no tener razón = be wrong.

* no tener razón de ser + Infinitivo = there + be + no sense in + Gerundio.

* obras son amores y no buenas razones = actions speak louder than words.

* ofrecer razones = provide + reasons.

* perder la razón = lose + Posesivo + sanity.

* permiso por razones familiares = family leave.

* por alguna razón = for some reason, for whatever reason.

* por cualquier razón = for whatever reason.

* por encima de toda razón = beyond reason.

* por esa razón = thereby, for that reason.

* por esta razón = for this reason.

* por esta única razón = for this reason alone.

* por la sencilla razón = for no other reason.

* por muchas razones = in many ways.

* por razones + Adjetivo = for + Nombre + purposes.

* por razones de = for the sake of.

* por razones de seguridad = for security reasons, for safety reasons.

* por razones éticas = on moral grounds.

* por razones morales = on moral grounds.

* por razones personales = for personal reasons.

* por varias razones = for a variety of reasons, for a number of reasons.

* principal razón = prime cause.

* probar que se tiene razón = prove + Posesivo + point.

* probrar que se tiene razón = make + Posesivo + case.

* razón convincente = compelling reason.

* razón de ser = point, raison d'etre, rationale, sense of purpose.

* razones del movimiento de personal = turnover behaviour.

* razones personales = personal reasons.

* razón fundamental = rationale.

* razón justificada = justified reason.

* razón práctica = practical reason.

* ser la razón de = lie at + the root of.

* sin razón = wanton, for no reason, for no specific reason, for no particular reason, for no good reason.

* sin razón alguna = for no reason, for no specific reason, for no particular reason, for no good reason.

* sin razón aparente = for no apparent reason, for apparently no reason.

* sin razón justificada = for no reason, for no specific reason, for no particular reason, for no good reason.

* tener razón = be correct, be right, be spot on, be in the right.

* tener razones para pensar que = have + reason to believe that.

* todas las razones del mundo = every reason.

* visita por razones de investigación = research trip, research visit.

* y con razón = and rightfully so.

* * *

razón

feminine

A (motivo, causa) reason

tuvo sus razones para actuar así he had his reasons for acting like that

la razón por la que te lo digo the reason (that) I'm telling you

¿por qué razón lo hiciste? why did you do it?

la huelga ha de ser la razón por la que or por la cual no vino it must have been the strike that prevented him from coming

no sé la razón que lo movió a hacer una cosa así I don't know what made him do o what induced him to do a thing like that

se enojó y con razón she got angry and rightly so o and with good reason

con razón o sin ella el caso es que se enfadó the fact is that, rightly or wrongly, she lost her temper

se quejan sin razón they're complaining for nothing o for no good reason

se quejan con razón they have good reason to complain, they have cause for complaint

¡con razón no contestaban el teléfono! no wonder they didn't answer the phone!, that's why o that explains why they didn't answer the phone!

por una u otra razón siempre llega tarde he always arrives late for one reason or another

razón de más para venir a vernos all the more reason to come and see us

no hay razón para que no te quedes there's no reason why you can't stay

por razones de seguridad for security reasons

en razón de because of

nadie resulta discriminado en razón de su edad, sexo o raza nobody is discriminated against on the grounds of o because of (their) age, sex or race

la posibilidad de que haya sido secuestrado en razón del puesto que ocupa the possibility that he might have been kidnapped because of o on account of the position he holds

en razón de los últimos acontecimientos in view of o owing to recent events

atender or atenerse or avenirse a razones to listen to reason

Compuesto:

razón social

registered name

B

(información): [ S ] Se alquila. Razón: portería For rent, inquiries to the super/caretaker

[ S ] Se vende bicicleta. Razón: este establecimiento Bicycle for sale, inquire within

[ S ] Se dan clases de inglés. Razón: 874256 English lessons given. Call 874256

dar razón de algo/algn to give information about sth/sb

no pudieron or supieron darnos razón de su paradero they were unable to tell us where to find him, they were unable to give us any information as to his whereabouts

preguntó a todo el que encontraba si la habían visto pasar, pero nadie le dio razón ( fam); he asked everyone he came across if they had seen her go by, but no one could help him

mandar razón a algn ( ant); to send word to sb

Compuestos:

● razón de ser

raison d'être ( frml)

ese problema no tiene razón de ser there's no reason for that problem to exist

● razones de Estado

fpl reasons of State (pl)

C

(verdad, acierto): la razón está de su parte he's in the right

esta vez tú tienes la razón this time you're right

tuve que darle la razón I had to admit she was right

me da la razón como a los locos ( fam); he just humors me

tener or llevar razón to be right

tienes toda la razón del mundo you're absolutely right

D

1 (inteligencia) reason

actuó guiado por la razón he acted on reason

desde que tengo uso de razón for as long as I can remember

2 (cordura) reason

entrar en razón to see reason o sense

perder la razón to lose one's reason, to go out of one's mind; (en sentido hiperbólico) to take leave of one's senses

E ( Mat) ratio

salimos a razón de 500 pesos cada uno it came out at 500 pesos each o a head

Compuestos:

● razón aritmética

difference

● razón directa/inversa

direct/inverse ratio

● razón geométrica

ratio

* * *

razón sustantivo femenino
1 (motivo, causa) reason;
◊ la razón por la que te lo digo the reason (that) I'm telling you;

se enojó y con razón she got angry and rightly so;
con razón o sin ella rightly or wrongly;
se quejan sin razón/con razón they're complaining for no good reason/they have good reason to complain;
¡con razón no contestaban! no wonder they didn't answer!;
razón de más para … all the more reason to …
2 (verdad, acierto): tener or llevar razón to be right;
◊ tuve que darle la razón I had to admit she was right;

tienes toda la razón (fam) you're absolutely right
3 ( habilidad para razonar) reason;
◊ actuó guiado por la razón he was guided by reason;

desde que tengo uso de razón for as long as I can remember;
entrar en razón to see reason o sense;
perder la razón to go out of one's mind;

( en sentido hiperbólico) to take leave of one's senses
razón sustantivo femenino
1 (facultad) reason: razón y sentimiento a veces coinciden, reason and emotion sometimes coincide
2 (verdad, acierto) rightness
dar la razón a alguien, to say that sb is right
tiene razón, he's right
no tienes razón, you're wrong
3 (motivo) reason: no tienes razón alguna para enfadarte, there is no reason to get angry
4 (argumento) argument, reason: sus razones no eran demasiado convincentes, his arguments were not that convincing
5 Mat ratio: avanzan a razón de diez kilómetros por día, they are advancing at the rate of ten kilometres per day
6 (en un letrero) "razón portería", "details from caretaker"
♦ Locuciones: asistir la razón a alguien, to have right on one's side
entrar en razón, to see sense
no atender a razones, to refuse to see reason
perder la razón, to lose the power of reason o to lose one's mind
' razón' also found in these entries:
Spanish:
acá
- admitir
- dar
- desvarío
- estado
- hacer
- móvil
- ociosa
- ocioso
- oponer
- oscurecer
- plausible
- porfiar
- pretender
- sentida
- sentido
- trastornarse
- turbar
- argumento
- aspecto
- concluyente
- convencer
- descubrir
- duda
- justificación
- motivo
- oculto
- peso
- poder
- punto
- rata
- suponer
- temer
- triunfar
- uso
English:
accept
- bear out
- compelling
- concede
- guess
- maybe
- occasion
- point
- rate
- ratio
- reason
- right
- rightly
- sense
- show
- somehow
- understandably
- wrong
- absolutely
- ageist
- all
- be
- cause
- could
- deep
- for
- indeed
- mind
- nine
- sanity
- so
- very
- why

* * *

razón nf

1. [causa, motivo, argumento] reason;

la razón de la huelga/de que estén en huelga the reason for the strike/why they are on strike;

no entiendo la razón de su marcha I don't understand why she's leaving;

no hay razón para enfadarse there's no reason to get angry;

la razón por la que voy the reason (why) I'm going;

atender a razones to listen to reason;

con mayor razón si… all the more so if…;

¡con razón no quería venir! no wonder he didn't want to come!;

y con razón and quite rightly so;

en o [m5] por razón de [en vista de] in view of;
[a causa de] because of;
por razones de salud/seguridad for health/safety reasons;

razón de más para quedarse/protestar all the more reason to stay/protest;

tiene razones para estar enojado he has good cause o good reason to be angry;

tenemos razones para creer que… we have reason o cause to believe that…;

sus razones tendrá para hacer eso she must have her reasons for doing something like that

Comp
Pol razones de Estado reasons of state;
razón de ser raison d'être;

su actitud no tiene razón de ser her attitude is completely unjustified

2. [verdad]
la razón estaba de su parte, Formal [m5] le asistía la razón he was in the right, he had right on his side;

razón no le falta he's quite right;

con razón o sin ella rightly or wrongly;

dar la razón a alguien to admit that sb is right;

llevar o [m5] tener razón to be right;

llevas o [m5] tienes toda la razón you're quite right;

tener razón en o [m5] al hacer algo to be right to do sth;

no tener razón to be wrong;

quitar la razón a alguien [demostrar su equivocación] to prove sb wrong

3. [juicio, inteligencia] reason;

entrar en razón to see reason;

no hay quien le haga entrar en razón no one can make him see reason;

perder la razón to lose one's reason o mind

4. [información]
se vende casa: razón aquí [en letrero] house for sale: enquire within;

dar razón de to give an account of;

se recompensará a quien dé razón de su paradero there is a reward for anyone giving information regarding his whereabouts

Comp
Com razón social trade name [of company]
5. Mat ratio;

a razón de at a rate of;

salimos o [m5] tocamos a razón de 300 pesos por persona it worked out at 300 pesos per person

6. Col, Méx, Ven [recado] message;

Diego no está, ¿quiere dejarle razón? Diego's not in, do you want to leave a message?;

viajo mañana, ¿tiene razón para su madre? I'm leaving tomorrow, do you have any messages for your mother?;

pídale a su padre que mande razón ask her father to send us his news

* * *

razón

f

1 reason;

sin razón for no reason;

razón de más all the more reason;

con mucha razón with good reason

2

:

tener razón be right;

dar la razón a alguien admit that s.o. is right

3 ( sentido común)

:

entrar en razón see sense;

hacer entrar a alguien en razón make s.o. see sense;

perder la razón lose one’s mind

4 ( causa)

:

en razón a o

de because of;

por razones de edad on the grounds of age

5

:

a razón de precio at

* * *

razón nf, pl razones

1) motivo: reason, motive

en razón de: by reason of, because of

2) justicia: rightness, justice

tener razón: to be right

3) : reasoning, sense

perder la razón: to lose one's mind

4) : ratio, proportion

* * *

razón n (motivo) reason

tenía mis razones para no ir a la fiesta I had my reasons for not going to the party

dar la razón to say that someone is right

tener razón to be right

Spanish-English dictionary > razón
4 einmal

Adv.

1. once; einmal eins ist eins one times one is one; einmal im Jahr once a year; ein- bis oder oder zweimal once or twice; noch einmal once more, (once) again; betont: one more time; versuch’s noch einmal auch have another go (Am. try); noch einmal so viel twice as much; noch einmal so alt wie er etc. twice his etc. age; einmal mehr / wieder einmal once again; einmal hell, einmal dunkel sometimes light, sometimes dark; einmal sagst du ja, dann sagst du nein one moment ( oder first) it’s yes, then it’s no; einmal dies, einmal jenes iro. it’s something different every time; Ferien einmal anders quite a different sort of holiday (Am. vacation); einmal ist keinmal Sprichw. once ( oder one time) doesn’t count; einmal und nie wieder never again; das gibt’s nur einmal Sache: that’s unique; Ereignis: that won’t happen again

2. (früher) once; (zuvor) before; ich war ( schon) einmal da I’ve been there before, I was there once; das war einmal that’s all in the past; es war einmal ein(e) ... once upon a time there was a...; haben Sie schon einmal...? have you ever...?; es ist nicht mehr das, was es einmal war it isn’t what it used to be, it’s not the same any more

3. (in der Zukunft) one day, some day (or other); (später einmal) later on (some time); wenn du einmal groß bist when you grow up, when you’re a big boy ( oder girl); das wird er noch einmal bereuen he’ll live to regret it; einmal kommt die Zeit, da oder wo... the time will come when...

4. auf einmal (plötzlich) suddenly; (gleichzeitig) at the same time; (auf einen Sitz) in one go; alle(s) auf einmal all at once; zwei etc. auf einmal two at the same time ( oder at once)

5. erst einmal first

6. nicht einmal not even, not so much as; er hat mich nicht einmal angesehen he didn’t even (deign to) look at me

7. nun einmal (eben) just, simply; ich habe nun einmal keine Lust dazu I just don’t feel like it at the moment; ich bin nun einmal so that’s the way I am, I can’t help it; er ist nun einmal so auch he’s like that; es ist nun einmal so that’s the way it is, that’s life

8. freundlich: hör einmal! listen; stell dir einmal vor just imagine, can you imagine; kommst du bitte einmal her? can you come here for a moment?

9. ärgerlich: sei endlich einmal ruhig! be quiet, will you!, how many times do I have to tell you to be quiet!; hör doch einmal auf! stop that!; einmal muss Schluss sein all good things (must) come to an end

10. betont: (ausnahmsweise) for once; wenn ich 'einmal Zeit habe, muss es natürlich regnen! when I have some spare time for once, it has to go and rain

11. (zum einen, erstens) firstly, for one thing; einmal weil..., zum anderen weil... for one thing because..., for another because...

* * *

one time; once

* * *
ein|mal ['ainmaːl]
adv

1) (= ein einziges Mal) once; (= erstens) first of all, firstly, for a start

éínmal eins ist eins — once one is one, one times one is one

éínmal sagt er dies, éínmal das — sometimes he says one thing, sometimes another

éínmal sagte sie, wir sollten bleiben, éínmal wir sollten gehen — first of all she says that we should stay, then that we should go

éínmal mehr — once again

éínmal und nicht or nie wieder — once and never again

noch éínmal — again

noch éínmal so groß wie — as big again as

wenn sie da ist, ist es noch éínmal so schön — it's twice as nice when she's there

2) (= früher, vorher) once; (= später, in Zukunft) one or some day

waren Sie schon éínmal in Rom? — have you ever been to Rome?

er hat schon éínmal bessere Zeiten gesehen — he has seen better days

sie waren éínmal glücklich, aber jetzt... — they were happy once or at one time, but now...

es war éínmal... — once upon a time there was...

das war éínmal! — that was then

besuchen Sie mich doch éínmal! — come and visit me some time!

das wird éínmal anders werden — things will be different some or one day

3)

(verstärkend, eingrenzend: meist nicht übersetzt) nicht éínmal — not even

auch éínmal — also, too

wieder éínmal — again

ich bin/die Frauen sind nun éínmal so — that's the way I am/women are, I'm just/women are like that

wie die Lage nun éínmal ist — with things as or the way they are

wenn er nun éínmal hier ist... — seeing he's here...

alle éínmal herhören! — listen everyone!

sag éínmal, ist das wahr? — tell me, is it true?

See:

→ erst

* * *

(a single time: He did it once; If I could see her once again I would be happy.) once

* * *

ein·mal¹, 1-mal^RR

[ˈainma:l]

adv

1. (ein Mal) once; s.a. achtmal

2. (ein einziges Mal) once

wenn du auch nur \einmal auf mich hören würdest! if you would only listen to me, just once!

das gibt's nur \einmal (fam) it's [really] unique, it's a one-off

\einmal Hamburg und zurück, bitte one return to Hamburg, please

\einmal Tee und zwei Kaffee, bitte! one tea and two coffees, please!

\einmal im Monat/am Tag/in der Woche once a month/day/week

\einmal und nie wieder once and once only [or and never again]

noch \einmal once more, one more time

3. (zunächst) first

\einmal sagst du dies und dann wieder das first you say one thing and then another

4. (ein weiteres Mal)

noch \einmal again

soll ich es [dir] noch \einmal erklären? shall I explain it [to you] you again?

\einmal mehr once again

5. (früher irgendwann) once

sie waren \einmal glücklich they used to be happy [once]

das Hotel ist nicht mehr das, was es \einmal war the hotel is not what it used to be

warst du schon \einmal in Wien? have you ever been to Vienna?

es war \einmal ein König, der hatte drei Töchter once upon a time, there was a king who had three daughters

das war \einmal! that's over!, that's a thing of the past!

schon \einmal ever

hast du schon \einmal daran gedacht auszuwandern? have you ever thought of emigrating?

6. (später irgendwann) sometime, some [or one] day

du wirst \einmal an meine Worte denken! you'll remember my words one day!

es kommt \einmal der Tag, an dem... the day will come when...

ich will \einmal Pilot werden I want to be a pilot [some day]

7.

▶ auf \einmal (plötzlich) all at once, suddenly, all of a sudden; (zugleich) all at once

schreit nicht alle auf \einmal don't all shout at once

▶ \einmal ist keinmal (prov) just once doesn't count

ein·mal²

[ˈainma:l]

part

1. (eben)

so liegen die Dinge nun \einmal that's the way things are

alle \einmal herhören! listen, everyone!

sag \einmal, ist das wahr? tell me, is it true?

sei doch \einmal so lieb und reiche mir die Kaffeekanne! could you just pass me the pot of coffee?

komm doch \einmal her! come here a minute!

kannst du \einmal halten? can you hold onto this for a minute?

wie heißt der Autor noch \einmal? what's the name of the author again?

so ist das nun \einmal that's the way it is

damit musst du dich nun \einmal abfinden that you have to accept

2. (einschränkend)

erst \einmal first

ich werde es erst \einmal überschlafen und dir morgen meine Entscheidung mitteilen I'll sleep on it [first] and will let you know my decision tomorrow

lass uns erst \einmal abwarten let's wait and see

nicht \einmal not even

er hat sich nicht \einmal bedankt he didn't even say thank you

wieder \einmal [once] again

du hast wieder \einmal Recht! [once] again, you're right!

* * *
1.
Adverb

1) (ein Mal) once

noch einmal so groß [wie] — twice as big [as]

etwas noch einmal tun — do something again

einmal sagt er dies, ein andermal das — first he says one thing, then another

einmal ist keinmal — (Spr.) it won't matter just this once

auf einmal — all at once; suddenly; (zugleich) at once

2) (später) some day; one day; (früher) once

es war einmal ein König, der... — once upon a time there was a king who...
2.
Partikel

1)

daran ist nun einmal nichts mehr zu ändern — there's nothing more that can be done about it

nicht einmal — not even

wieder einmal — yet again

2)

alle einmal zuhören! — listen everybody!

* * *

einmal adv

1. once;

einmal eins ist eins one times one is one;

einmal im Jahr once a year;

ein- bis oder

oder zweimal once or twice;

noch einmal once more, (once) again; betont: one more time;

versuch’s noch einmal auch have another go (US try);

noch einmal so viel twice as much;

noch einmal so alt wie er etc twice his etc age;

einmal mehr/wieder einmal once again;

einmal hell, einmal dunkel sometimes light, sometimes dark;

einmal sagst du Ja, dann sagst du Nein one moment ( oder first) it’s yes, then it’s no;

einmal dies, einmal jenes iron it’s something different every time;

Ferien einmal anders quite a different sort of holiday (US vacation);

einmal ist keinmal sprichw once ( oder one time) doesn’t count;

einmal und nie wieder never again;

das gibt’s nur einmal Sache: that’s unique; Ereignis: that won’t happen again

2. (früher) once; (zuvor) before;

ich war (schon) einmal da I’ve been there before, I was there once;

das war einmal that’s all in the past;

es war einmal ein(e) …once upon a time there was a …;

haben Sie schon einmal …? have you ever …?;

es ist nicht mehr das, was es einmal war it isn’t what it used to be, it’s not the same any more

3. (in der Zukunft) one day, some day (or other); (später einmal) later on (some time);

wenn du einmal groß bist when you grow up, when you’re a big boy ( oder girl);

das wird er noch einmal bereuen he’ll live to regret it;

einmal kommt die Zeit, da oder

wo … the time will come when …

4.

auf einmal (plötzlich) suddenly; (gleichzeitig) at the same time; (auf einen Sitz) in one go;

alle(s) auf einmal all at once;

zwei etc

auf einmal two at the same time ( oder at once)

5.

erst einmal first

6.

nicht einmal not even, not so much as;

er hat mich nicht einmal angesehen he didn’t even (deign to) look at me

7.

nun einmal (eben) just, simply;

ich habe nun einmal keine Lust dazu I just don’t feel like it at the moment;

ich bin nun einmal so that’s the way I am, I can’t help it;

er ist nun einmal so auch he’s like that;

es ist nun einmal so that’s the way it is, that’s life

8. freundlich:

hör einmal! listen;

stell dir einmal vor just imagine, can you imagine;

kommst du bitte einmal her? can you come here for a moment?

9. ärgerlich:

sei endlich einmal ruhig! be quiet, will you!, how many times do I have to tell you to be quiet!;

hör doch einmal auf! stop that!;

einmal muss Schluss sein all good things (must) come to an end

10. betont: (ausnahmsweise) for once;

wenn ich 'einmal Zeit habe, muss es natürlich regnen! when I have some spare time for once, it has to go and rain

11. (zum einen, erstens) firstly, for one thing;

einmal weil …, zum anderen weil … for one thing because …, for another because …

* * *
1.
Adverb

1) (ein Mal) once

noch einmal so groß [wie] — twice as big [as]

etwas noch einmal tun — do something again

einmal sagt er dies, ein andermal das — first he says one thing, then another

einmal ist keinmal — (Spr.) it won't matter just this once

auf einmal — all at once; suddenly; (zugleich) at once

2) (später) some day; one day; (früher) once

es war einmal ein König, der... — once upon a time there was a king who...
2.
Partikel

1)

daran ist nun einmal nichts mehr zu ändern — there's nothing more that can be done about it

nicht einmal — not even

wieder einmal — yet again

2)

alle einmal zuhören! — listen everybody!

* * *

adj.

once adj.

Deutsch-Englisch Wörterbuch > einmal
5 hacer

v.

1 to do (realizar) (estudios, experimento, favor).

¿qué haces? what are you doing?

tengo mucho que hacer I have a lot to do

estoy haciendo segundo I'm in my second year

¿qué habré hecho con las llaves? what have I done with the keys?

la carretera hace una curva there's a bend in the road

Ella hace la tarea She does her work.

2 to make.

hacer un vestido/planes to make a dress/plans

hacer un poema/una sinfonía to write a poem/a symphony

hacer una fiesta to have a party

para hacer la carne… to cook the meat…

Ricardo hizo una casita Richard made a little house.

Le hago estudiar I make him study.

Nos hizo un problema He made us a problem (he made a problem for us)

3 to make (obtener) (fotocopia).

4 to do (arreglar) (casa, colada).

5 to build (to build).

han hecho un edificio nuevo they've put up a new building

6 to make (movimientos, sonidos, gestos).

le hice señas I signaled to her

hacer ruido to make a noise

el gato hace "miau" cats go "meow"

7 to do (practicar) (en general).

debes hacer deporte you should start doing some sport

8 to cause to look or seem (dar aspecto a).

este espejo te hace gordo that mirror makes you look o seem fat

9 to play (Cine & Teatro) (papel).

hace el papel de la hija del rey she plays (the part of) the king's daughter

10 to think, to reckon.

a estas horas yo te hacía en París I thought o reckoned you'd be in Paris by now

11 to be done to.

Se me hizo una injusticia An injustice was done to me.

12 to place.

Haré una llamada a mi hermana I will place a call to my sister.

13 to be made to.

Se nos hizo pagar una gran suma We were made to pay a large amount.

14 to be made for.

Se me hizo una camisa A shirt was made for me.

15 to travel, to make.

Hicimos dos kilómetros We traveled two kilometers.

* * *

HACER

CONJUGACIÓN

Present Indicative

hago, haces, hace, hacemos, hacéis, hacen.

Past Indicative

hice, hiciste, hizo, hicimos, hicisteis, hicieron.

Future Indicative

haré, harás, hará, haremos, haréis, harán.

Conditional

haría, harías, haría, haríamos, haríais, harían.

Present Subjunctive

haga, hagas, haga, hagamos, hagáis, hagan.

Imperfect Subjunctive

hiciera, hicieras, hiciera, hiciéramos, hicierais, hicieran;

hiciese, hicieses, hiciese, hiciésemos, hicieseis, hiciesen.

Future Subjunctive

hiciere, hicieres, hiciere, hiciéremos, hiciereis, hicieren.

Imperative

haz (tú), haga (él/Vd.), hagamos (nos.), haced (vos.), hagan (ellos/Vds.).

Past Participle

hecho,-a.

* * *

verb

1) to make

2) do

3) be

•

- hace dos años
- hacer falta
- hacerse
* * *
Para las expresiones hacer añicos, hacer gracia, hacerse ilusiones, hacer pedazos, hacerse de rogar, hacer el tonto, hacer las veces de ver la otra entrada.
1. VERBO TRANSITIVO

1) [indicando actividad en general] to do

¿qué haces? — what are you doing?

¿qué haces ahí? — what are you doing there?

no sé qué hacer — I don't know what to do

hace y deshace las cosas a su antojo — she does as she pleases

¡eso no se hace! — that's not done!

no hizo nada por ayudarnos — she didn't do anything to help us

haz todo lo posible por llegar a tiempo — do everything possible to arrive on time

• hacer el [amor] — to make love

• hacer la [guerra] — to wage war

- ¡qué le vamos a hacer!

hacer algo por hacer —

no tiene sentido hacer las cosas por hacerlas — there's no point doing things just for the sake of it

- ¡la hemos hecho buena!

- ya ha hecho otra de las suyas

2) [en lugar de otro verbo] to do

él protestó y yo hice lo mismo — he protested and I did the same

no viene tanto como lo solía hacer — he doesn't come as much as he used to

3) (=crear) [+ coche, escultura, juguete, ropa, pastel] to make; [+ casa] to build; [+ dibujo] to do; [+ novela, sinfonía] to write

hacer dinero — to make money

• le cuesta trabajo hacer [amigos] — he finds it hard to make friends

4) (=realizar) [+ apuesta, discurso, objeción] to make; [+ deporte, deberes] to do; [+ caca, pipí] to do; [+ nudo] to tie; [+ pregunta] to ask; [+ visita] to pay; [+ milagros] to do, work

el gato hizo miau — the cat went miaow, the cat miaowed

el árbol no hace mucha sombra — the tree isn't very shady, the tree doesn't provide a lot of shade

¿me puedes hacer el nudo de la corbata? — could you knot my tie for me?

• hacer un [favor] a algn — to do sb a favour

• hacer un [gesto] — [con la cara] to make {o} pull a face; [con la mano] to make a sign

• hacer un [recado] — to do {o} run an errand

• hacer [ruido] — to make a noise

• hacer [sitio] — to make room

• hacer [tiempo] — to kill time

5) (=preparar) [+ cama, comida] to make

hacer el pelo/las uñas a algn — to do sb's hair/nails

hacer la barba a algn — to trim sb's beard

• hacer las [maletas] — to pack one's bags

6) (=dedicarse a)

¿qué hace tu padre? — what does your father do?

está haciendo turismo en África — he's gone touring in Africa

• hacer [cine] — to make films

• hacer [teatro] — to act

7) (=actuar)

hacer un papel — to play a role {o} part

hacer el papel de malo — to play the (part of the) villain

8) (=sumar) to make

6 y 3 hacen 9 — 6 and 3 make 9

este hace 100 — this one makes 100

y cincuenta céntimos, hacen diez euros — and fifty cents change, which makes ten euros

este hace el corredor número 100 en atravesar la meta — he's the 100th runner to cross the finishing line

9) (=cumplir)

voy a hacer 30 años la próxima semana — I'm going to be 30 next week, it's my 30th birthday next week

10) (=obligar) + infin to make

les hice venir — I made them come

siempre consigue hacerme reír — she always manages to make me laugh

le gustaba hacerme rabiar — he enjoyed making me mad

• hágale [entrar] — show him in, have him come in

• me lo hizo [saber] — he told me about it, he informed me of it

• hacer [que] + subjun —

yo haré que vengan — I'll make sure they come

11) (=mandar)
+ infin
hizo construirse un palacio — she had a palace built

hicieron pintar la fachada del colegio — they had the front of the school painted

12) (=transformar) + adj to make

esto lo hará más difícil — this will make it more difficult

hacer feliz a algn — to make sb happy

te hace más delgado — it makes you look slimmer

has hecho de mí un hombre muy feliz — you've made me a very happy man

13) (=pensar) to think

yo le hacía más viejo — I thought he was older, I had him down as being older

te hacíamos en el Perú — we thought you were in Peru

14) (=acostumbrar)

hacer el cuerpo al frío — to get one's body used to the cold

15) (=ejercitar)

hacer dedos — to do finger exercises

hacer piernas — to stretch one's legs

16)

• hacer a algn [con] (=proveer) —

me hizo con dinero — he provided me with money

2. VERBO INTRANSITIVO

1) (=comportarse)

haces bien en esperar — you're right to wait

haces mal no contestando a sus llamadas — it's wrong of you not to answer his calls

• hacer [como] que {o} como si — to make as if

hizo como que no se daba cuenta {o} como si no se diera cuenta — he made as if he hadn't noticed, he pretended not to have noticed

hizo como si me fuera a pegar — he made as if to strike me

2)

• [dar que] hacer — to cause trouble

dieron que hacer a la policía — they caused {o} gave the police quite a bit of trouble

3) (=importar)

no le hace — LAm it doesn't matter, never mind

- ¡no le hagas!

4) (=ser apropiado)

¿hace? — will it do?, is it all right?; (=¿de acuerdo?) is it a deal?

la llave hace a todas las puertas — the key fits all the doors

hace a todo — he's good for anything

5) (=apetecer)

¿te hace que vayamos a tomar unas copas? — how about going for a drink?, what do you say we go for a drink?

¿te hace un cigarrillo? — how about a cigarette?, do you fancy a cigarette?

6) [seguido de preposición]
hacer de (Teat) to play the part of
hacer de malo — to play the villain
hacer por (=intentar)
haz por verlo si puedes — try to get round to seeing him if you can

hacer por hacer algo — to try to do sth, make an effort to do sth

3. VERBO IMPERSONAL

1) [con expresiones de tiempo atmosférico] to be

hace calor/frío — it's hot/cold

hizo dos grados bajo cero — it was two degrees below zero

¿qué tiempo hace? — what's the weather like?

ojalá haga buen tiempo — I hope the weather's nice

2) [con expresiones temporales]

hace tres años que se fue — he left three years ago, it's three years since he left

hace tres años que no lo veo — I haven't seen him for three years, it's three years since I (last) saw him

ha estado aquí hasta hace poco — he was here only a short while ago

no hace mucho — not long ago

hace un mes que voy — I've been going for a month

¿hace mucho que esperas? — have you been waiting long?

hace de esto varios años — it is some years since this happened

• [desde] hace cuatro años — for four years

está perdido desde hace 15 días — it's been missing for a fortnight

3) LAm (=haber, tener)

hace sed — I'm thirsty

hace sueño — I'm sleepy

4.

See:

hacerse

* * *
1.
verbo transitivo

Sentido I

1) ( crear) <mueble/vestido> to make; <casa/carretera> to build; < nido> to build, make; < coche> to make, manufacture; < túnel> to make, dig; <dibujo/plano> to do, draw; < lista> to make, draw up; < resumen> to do, make; < película> to make; <nudo/lazo> to tie; <pan/pastel> to make, bake; <vino/café/tortilla> to make; < cerveza> to make, brew

me hizo un lugar or sitio en la mesa — he made room o a place for me at the table

hacen buena pareja — they make a lovely couple

2)

a) (efectuar, llevar a cabo) < sacrificio> to make; < milagro> to work, perform; <deberes/ejercicios/limpieza> to do; < mandado> to run; <transacción/investigación> to carry out; < experimento> to do, perform; < entrevista> to conduct; <gira/viaje> to do

me hicieron una visita — they paid me a visit

me hizo un regalo — she gave me a gift

¿me haces un favor? — will you do me a favor?

hicimos un trato — we did o made a deal

aún queda mucho por hacer — there is still a lot (left) to do

dar que hacer — to make a lot of work

b) <cheque/factura> to make out, write out

3) (formular, expresar) <declaración/promesa/oferta> to make; <proyecto/plan> to make, draw up; <crítica/comentario> to make, voice; < pregunta> to ask

nadie hizo ninguna objeción — nobody raised any objections

nos hizo un relato de sus aventuras — he related his adventures to us

4) ( refiriéndose a necesidades fisiológicas)

hacer caca — (fam) to do a poop (AmE) o (BrE) a pooh (colloq)

hacer pis or pipí — (fam) to have a pee (colloq)

hacer sus necesidades — (euf) to go to the bathroom o toilet (euph)

5) ( adquirir) <dinero/fortuna> to make; < amigo> to make

6) (preparar, arreglar) < cama> to make; < maleta> to pack

hice el pescado al horno — I did o cooked the fish in the oven

tengo que hacer la comida — I must make lunch; ver tb comida 2) b)

7)

a) (producir, causar) < ruido> to make

este jabón no hace espuma — this soap doesn't lather

esos chistes no me hacen gracia — I don't find those jokes funny

estos zapatos me hacen daño — these shoes hurt my feet

b) ( refiriéndose a sonidos onomatopéyicos) to go

las vacas hacen `mu' — cows go `moo'

8) ( recorrer) <trayecto/distancia> to do, cover

9) (en cálculos, enumeraciones)

son 180... y 320 hacen 500 — that's 180... and 320 is o makes 500

el visitante que hacía el número mil — the thousandth visitor

Sentido II

10)

a) ( ocuparse en actividad) to do

no hace más que quejarse — she does nothing but complain

no hice más que cumplir con mi deber — I only did my duty

le gustaría hacer teatro — she would like to work in the theater

hacen una obra de Ibsen — they're doing o putting on a play by Ibsen

deberías hacer ejercicio — you should do o get some exercise

¿hace algún deporte? — do you play o do any sports?

b) (como profesión, ocupación) to do

c) ( estudiar) to do

hace Derecho — she's doing o studying o reading Law

hacer un curso de cocina — to do a cookery course

11)

a) (realizar cierta acción, actuar de cierta manera) to do

niño, eso no se hace! — you mustn't do that!

qué se le va a hacer! or qué le vamos a hacer! — what can you o (frml) one do?

aquí se hace lo que digo yo — around here what I say goes

hacerla — (Méx) (fam) to make it (colloq)

hacerla (buena) — (fam)

ahora sí que la hice! — now I've (really) done it!

hacérsela buena a alguien — (Méx) to keep one's word o promise to somebody

soñé que te sacabas la lotería - házmela buena! — I dreamed you won the lottery - if only!

b) (dar cierto uso, destino, posición) to do

no sé qué hice con los recibos — I don't know what I did with the receipts

y el libro ¿qué lo hice? — (CS, Méx fam) what did I do with the book?

c) ( causar daño)

hacerle algo a alguien — to do something to somebody

yo no le hice nada — I didn't do anything to her

el perro no te hace nada — the dog won't hurt you

12) (esp Esp) ( actuar como)

hacer el tonto — to act o play the fool

13) ( sustituyendo a otro verbo)

toca bien el piano - antes lo hacía mejor — she plays the piano well - she used to play better

voy a escribirle - deja, yo lo haré — I'm going to write to him - don't bother, I'll do it

14) (Méx, RPl fam) (afectar, importar)

¿qué le hace? — so what? what does it matter?

eso no le hace nada — that doesn't matter at all

Sentido III

15) (transformar en, volver) to make

te hará hombre, hijo mío — it will make a man of you, my son

la hizo su mujer — he made her his wife

hizo pedazos la carta — she tore the letter into tiny pieces

ella lo hizo posible — she made it possible

hacer algo de algo — to turn something into something

hacer algo de alguien — to make something of somebody

quiero hacer de ti un gran actor — I want to make a great actor of you

16) ( dar apariencia de)

ese vestido te hace más delgada — that dress makes you look thinner

17) (inducir a, ser causa de que)

hacer algo/a alguien + inf — to make something/somebody + inf

me hizo llorar — it made me cry

todo hace suponer que... — everything suggests that o leads one to think that...

hizo caer al niño — he knocked the child over

hágalo pasar — tell him to come in

hacer que algo/alguien + subj — to make something/somebody + inf

vas a hacer que pierda la paciencia! — you're going to make me lose my temper!

18) ( obligar a)

hacer + inf a alguien — to make somebody + inf

me hizo esperar tres horas — she kept me waiting for three hours

me hizo abrirla — he made me open it

hacer que alguien + subj — to make somebody + inf

hizo que todos se sentaran — he made everybody sit down

19)

hacer hacer algo — to have o get something done/made

hice acortar las cortinas — I had o got the curtains shortened

20) (suponer, imaginar)

te hacía en Buenos Aires — I thought you were in Buenos Aires

yo que lo hacía casado! — I had the idea that he was married!
2.
hacer vi

Sentido I

1)

a) (obrar, actuar)

déjame hacer a mí — just let me handle this o take care of this

¿cómo se hace para que te den la beca? — what do you have to do to get the scholarship?

¿cómo hacen para vivir con ese sueldo? — how do they manage to live on that salary?

hacerle a algo — (Chi, Méx fam)

le hace a todo — she does a bit of everything

yo no le hago a la pintura — I don't go in for painting

hacer y deshacer — to do as one pleases, do what one likes

b) (+ compl)

hiciste bien en decírmelo — you did o were right to tell me

haces mal en mentir — it's wrong of you to lie

2) ( refiriéndose a las necesidades fisiológicas)

mamá, ya hice! — (esp AmL) Mommy, I've been o I've finished!

hacer de cuerpo or de vientre — (frml) to have a bowel movement (frml)

3) (fingir, simular)

hizo como que no me había visto — he made out o pretended he hadn't seen me

hice como que no oía — I pretended not to hear

haz como si no supieras nada — act as if o pretend you don't know anything about it

4) ( servir)

hacer de algo: esta sábana hará de toldo this sheet will do for o as an awning; la escuela hizo de hospital — the school served as o was used as a hospital

5) ( interpretar personaje)

hacer de algo/alguien — to play (the part of) something/somebody

hacía de `malo' — he played the bad guy

Sentido II

6) (+ compl) ( sentar) (+ me/te/le etc)

le va a hacer bien salir un poco — it'll do her good to get out a bit

la trucha me hizo mal — (AmL) the trout didn't agree with me

7) ( corresponder)

hacerle a algo — to fit something

esta tapa no le hace al frasco — this lid doesn't fit the jar

8)

no le hace — ( no tiene importancia) it doesn't matter; ( no sirve de excusa) that's no excuse

¿no le hace que tire la ceniza aquí? — do you mind if I drop the ash here?

9) (en 3^a pers) (frml) (tocar, concernir)

por lo que hace a or en cuanto hace a su solicitud — as far as your application is concerned

10) (Esp fam) ( apetecer)

¿(te) hace una cerveza? — care for a beer?, do you fancy a beer? (BrE colloq)
3.
hacer v impers

1)

a) ( refiriéndose al tiempo atmosférico)

hace frío/calor/sol/viento — it's cold/hot/sunny/windy

hace tres grados — it's three degrees

(nos) hizo un tiempo espantoso — the weather was terrible

b) (fam & hum)

hace sed ¿verdad? — it's thirsty weather/work, isn't it?

parece que hace hambre — you/they seem to be hungry

2) ( expresando tiempo transcurrido)

hace dos años que murió — he's been dead for two years

¿cuánto hace que se fue? — how long ago did she leave?

hace poco/un año — a short time/a year ago

hace mucho que lo conozco — I've known him for a long time

no lo veo desde hace años — I haven't seen him for years

hacía años que no lo veía — I hadn't seen him for o in years

hasta hace poco — until recently
4.
1) hacerse v pron

Sentido I

2) ( producirse)

hágase la luz — (Bib) let there be light; (+ me/te/le etc)

se me hizo un nudo en el hilo — I got a knot in the thread

se le ha hecho una ampolla — she's got o she has a blister

hacérsele algo a alguien — (Méx)

por fin se le hizo ganar el premio — she finally got to win the award

3)

a) (refl) ( hacer para sí) <café/falda> to make oneself

se hace toda la ropa — she makes all her (own) clothes

se hicieron una casita — they built themselves a little house

b) (caus) ( hacer que otro haga)

se hicieron una casita — they had a little house built

se hizo la cirugía estética — she had plastic surgery

voy a hacerme las manos — I'm going to have a manicure

4) ( causarse)

me hice un tajo en el dedo — I cut my finger

¿qué te hiciste en el brazo? — what did you do to your arm?

¿te hiciste daño? — did you hurt yourself?

5) ( refiriéndose a necesidades fisiológicas)

todavía se hace pis/caca — (fam) she still wets/messes herself

6) (refl) ( adquirir) to make

hacerse un nombre — to make a name for oneself

hacerse enemigos — to make enemies

Sentido II

7)

a) (volverse, convertirse en) to become

hacerse famoso/monja — to become famous/a nun

se están haciendo viejos — they are getting o growing old

b) (impers)

se hace de noche muy pronto — it gets dark very early

se está haciendo tarde — it's getting late; (+ me/te/le etc)

se nos hizo de noche esperándolo — it got dark while we were waiting for him

c) ( cocinarse) pescado/guiso to cook

d) (AmL) ( pasarle a)

¿qué se habrá hecho María? — what can have happened to María?

8) ( resultar)

esto se hace muy pesado — this gets very boring; (+ me/te/le etc)

se me hizo interminable — it seemed interminable

se me hace difícil creerlo — I find it very hard to believe

9) ( dar impresión de) (+ me/te/le etc)

se me hace que está ofendida — I get the feeling o impression that she's upset

se me hace que va a llover — I think o I have a feeling it's going to rain

hacérsele a alguien — (Chi fam) to back out

10) (caus)

hacerse + inf: hazte respetar make people respect you; el desenlace no se hizo esperar the end was not long in coming; un chico que se hace querer a likable kid; se hizo construir una mansión he had a mansion built; hazte ver por un médico — (AmL) go and see a doctor

11) ( acostumbrarse)

hacerse a algo/+ inf — to get used to something/-ing

no consigo hacerme a la idea — I can't get used to the idea

12) ( fingirse)

no te hagas el inocente — don't act the innocent

me vio pero se hizo el loco — he saw me but pretended he hadn't

¿éste es bobo o se (lo) hace? — (fam) is this guy stupid or just a good actor? (colloq)

no te hagas el sordo — don't pretend o act as if you didn't hear me

yo me hice — (Méx fam) I pretend not to notice

13) ( moverse) (+ compl) to move

hacerse atrás/a un lado — to move back/to one side

14) hacerse con

el ejército se hizo con la ciudad — the army took the city

tengo que hacerme con esa carta — I must get hold of that letter

logró hacerse con el control de la compañía — he managed to gain control of the company

15) hacerse de (AmL)

se hicieron de gran fama — they became very famous

tengo que hacerme de dinero — I must get o lay my hands on some money

se hizo de muchos amigos — he made a lot of friends

* * *

= accomplish, design (for/to), be up to, cause, conduct, do, devise, produce, render, compose, make, get (a)round to, make out, get round to, brew.

Ex. If a library prefers to simplify records in particular areas, this can usually be accomplished by not entering particular types of information.

Ex. In lists designed for international use a symbolic notation instead of textual notes may be used.

Ex. When I saw what he was up to, I drew back for a punch and hit him so hard on the nose that he fell on his back and lay there for some time, so that his wife stood over him and cried out 'Mercy! You've done my husband in!'.

Ex. As usage of the language causes terms to become anachronistic, or as increases in our level of awareness reveal undesirable connotations, we seek to change subject heading terms.

Ex. Obviously, this tagging must be conducted manually.

Ex. In all these cases where scientists studied what crafstmen knew how to do the resulting benefits have accrued to science not to technology.

Ex. Special classification schemes are generally devised for an application in which no major general scheme is suitable.

Ex. The present OCLC system does not produce catalog cards in sets, but if it did it could produce over 6,000 different sets for one title.

Ex. So strongly was it felt by proponents of change that just such unconscious biases rendered libraries 'part of the problem, instead of the solution'.

Ex. There have never been any attempts to compose a bibliography of US government documents relating to international law.

Ex. This concept comes mainly from the military, where a designated number of troops make a squad, a platoon, a regiment, etc..

Ex. The article is entitled 'A list of lists of Web sites to check out: getting organized and getting around to it are two different things'.

Ex. The cards for those headings should be removed from the index and new cards made out if necessary.

Ex. The government have been making noises about it for some time but haven't quite got round to it.

Ex. The goddess owned a potent magick cauldron in which she planned to brew a special liquid for her ugly son.

----

* acceder haciendo clic = click.

* acusación + hacer = accusation + level.

* aguja de hacer croché = crochet hook, crochet needle.

* aguja de hacer ganchillo = crochet hook, crochet needle.

* aguja de hacer punto = knitting needle.

* algo diverto que hacer = fun thing to do.

* Algo que se hace para matar el tiempo = time filler.

* al hacer esto = by so doing, in so doing, by doing so, in doing so.

* a medio hacer = halfway done, half done.

* anunciado desde hace tiempo = long-heralded.

* aprender haciendo = learn by + doing.

* batir hasta hacer espuma = work up + a lather.

* ¡bien hecho! = the way to go!.

* buscar una forma de hacer (algo) = develop + way + to make + Nombre.

* contenedor para hacer compost = compost bin.

* continuar con el buen hacer = keep up + the good work, keep up + the great work.

* continuar haciendo algo = get on with + Nombre.

* cuando hace frío = in the cold.

* cumplido hace tiempo = long overdue.

* decidir hacer = spring for.

* decidir qué hacer con = make + disposition of.

* de hace años = of years ago.

* de hace muchos años = long-standing.

* de hace mucho tiempo = age-old, long-lost.

* de hace siglos = of yore.

* de hace varios siglos = centuries-old.

* dejar de hacer huelga = cross + the picket line.

* dejar que Alguien haga las cosas a su manera = let + Nombre + do things + Posesivo + (own) way.

* dejar sin hacer = leave + undone.

* desde hace algún tiempo = for some time past, for days.

* desde hace años = over the years, for years past, for years.

* desde hace la tira (de tiempo) = for yonks, for yonks and yonks.

* desde hace muchísimo tiempo = in ages (and ages and ages).

* desde hace muchos años = for years.

* desde hace mucho tiempo = for ages, long-time [longtime], long since, in ages (and ages and ages).

* desde hace siglos = for yonks, for yonks and yonks.

* desde hace tanto tiempo = so long.

* desde hace tiempo = long [longer -comp., longest -sup.], over the years, for a long time, long since, for some time.

* desde hace un montonazo de tiempo = for yonks and yonks.

* desde hace un montón de tiempo = for yonks.

* desde hace un par de + Tiempo = in these past couple of + Tiempo.

* desde hace varios años + Presente = for several years + Pretérito Perfecto.

* desde hace ya algún tiempo = for some time now.

* desde hace ya años = for years now.

* difícil de hacer = hard to do.

* donde fueres haz lo que vieres = when in Rome (do as the Romans do).

* dos entuertos no hacen un derecho = two wrongs do not make a right.

* el que las hace, las paga = you've made your bed, now you must lie in it!.

* encargado de hacer el presupuesto = budgetmaker.

* esfuerzo + hacer sudar = work up + a lather.

* es más fácil decirlo que hacerlo = easier said than done.

* esperado hace tiempo = overdue.

* esperar sin nada que hacer = kick + Posesivo + heels.

* establecido desde hace tiempo = long-established.

* estar haciendo = be up to.

* estar haciendo Algo = have + Nombre + on the go.

* estar haciendo algo que no se debe = be up to no good.

* estar sin hacer nada = sit + idle, stand + idle.

* existir desde hace años = be around for years.

* frotar hasta hacer espuma = lather.

* hace algunos años = some years ago.

* hace algún tiempo = some time ago, a while back, some while ago, sometime back.

* hace años = years ago.

* hace demasiado tiempo = too long ago.

* hacer huir en batalla = route.

* hace la tira (de tiempo) = yonks, yonks and yonks.

* hace miles de años = aeons ago.

* hace muchas lunas = all those many moons ago, many moons ago.

* hace muchísimos años = a great many years ago.

* hace muchísimo tiempo = ages (and ages) ago, aeons ago, yonks.

* hace muchos años = many years ago.

* hace mucho tiempo = long since, all those many moons ago, many moons ago.

* hace muy poco tiempo = a short time ago.

* hace + Número + años = Número + years ago.

* hace poco tiempo = a short time ago.

* hacer a Alguien pasar vergüenza = embarrass.

* hacer a Alguien precavido = put + Nombre + on + Posesivo + guard.

* hacer abono orgánico = compost.

* hacer acampada = camp.

* hacer accesible a través de = make + available through.

* hacer ademanes = flail about, gesticulate.

* hacer aflorar = bring to + the surface.

* hacer aflorar sentimientos de antagonismo = bring to + the surface + feelings of antagonism.

* hacer ágil = limber up.

* hacer agua = Negativo + hold + water.

* hacer agua(s) = spring + a leak.

* hacer a gusto del consumidor = make to + order.

* hacer ajustes = make + adjustment.

* hacer alarde de = boast, flaunt, brag, show off.

* hacer alegaciones = plead.

* hacer Algo a hurtadillas = sneak.

* hacer algo alocado = do + something footloose and fancy-free.

* hacer algo al respecto = do + something about it.

* hacer Algo con dificultad = muddle through, plod (along/through).

* hacer Algo con mucho esfuerzo = plod (along/through).

* hacer algo con respecto a = do + something about.

* hacer Algo de cara a la galería = play to + the gallery.

* hacer Algo en exceso = push + Nombre + too far.

* hacer algo funcionar = make + Nombre + tick.

* hacer Algo muy bien = do + an excellent job of, make + an excellent job of.

* hacer Algo para la galería = play to + the gallery.

* hacer algo poco a poco = eat away at.

* hacer algo por amor al arte = labour of love.

* hacer Algo por + Posesivo + propia cuenta = make + Posesivo + own arrangements.

* hacer Algo posible = make + provision for.

* hacer Algo puré = mash.

* hacer Algo rápidamente = put together.

* hacer Algo realidad = make + Nombre + come true.

* hacer Algo sin ser visto = sneak.

* hacer Algo sobre la marcha = play + Nombre + by ear.

* hacer Algo trocitos = tear + Nombre + to shreds, tear + Nombre + to bits.

* hacer algunos comentarios sobre lo que Alguien ha dicho = take + a few cracks at.

* hacer alusión a = make + allusion to, make + reference to.

* hacer a mano = handcraft.

* hacer a medida = custom-make, make to + order.

* hacer a medida para satisfacer los requisitos = tailor to + meet the specification.

* hacer amigos = win + friends.

* hacer amistad = make + friend.

* hacer amistad con = make + friends with, befriend.

* hacer amistades = friend.

* hacer ampollas = blister.

* hacer anotaciones = annotate, mark + Nombre + up.

* hacer añicos = shatter, blow + Nombre + to bits, smash + Nombre + to bits, tear + Nombre + to bits.

* hacer aparecer = cause + display of.

* hacer a partir de = make out of.

* hacer apología = make + apology.

* hacer arreglos florales = arrange + flowers.

* hacer artesanalmente = handcraft.

* hacer asequible = make + amenable.

* hacer atractivo = endear.

* hacer a un lado = nudge + Nombre + aside, push aside.

* hacer autostop = thumb + a lift, hitch + a ride.

* hacer avances = make + headway.

* hacer avanzar = nudge + Nombre + forward, push + the frontiers of, nudge + Nombre + along, nudge + Nombre + into, push + the boundaries of.

* hacer avanzar el conocimiento = push back + the frontiers of knowledge.

* hacer avanzar hacia = nudge + Nombre + toward.

* hacer averiguaciones = make + enquiry.

* hacer bajar = force down.

* hacer balance de = take + stock of.

* hacer barrabasadas = play + pranks.

* hacer basto = coarsen.

* hacer bien = do + good.

* hacer borrón y cuenta nueva = start with + a clean slate, cut + Posesivo + losses, turn over + a new leaf.

* hacer borroso = blur.

* hacer bromas = banter.

* hacer bucles = loop.

* hacer buenas migas = hit it off.

* hacer buen uso de Algo = put to + good use.

* hacer bulla = kick up + a stink, kick up + a fuss, raise + a stink, make + a stink (about), make + a racket, make + a row, make + a ruckus, kick up + a row.

* hacer bulto = bulge.

* hacer búsquedas en = search through.

* hacer caca = take + a dump.

* hacer caer = oust.

* hacer caja = tally up + sales, balance + the cash, reconcile (with), balance + the cash drawer.

* hacer caja con = cash in on, ride (on) + Posesivo + coattails.

* hacer callar = shush, hush, quieten.

* hacer cambiar = swing + Persona.

* hacer cambiar las cosas = turn + the tide on.

* hacer cambios en la búsqueda = renegotiate + search.

* hacer cambios indebidamente = tamper (with).

* hacer campaña = campaign, stump, go out on + the road.

* hacer cara a = brave.

* hacer caso = take + notice, listen (to).

* hacer caso a Alguien = take + Posesivo + word for it.

* hacer caso (a/de) = pay + attention to.

* hacer caso omiso = disregard, brush aside, go + unheeded, fall on + deaf ears, meet + deaf ears, thumb + Posesivo + nose at, dismiss with + the wave of the hand, fly in + the face of, push aside.

* hacer caso omiso de = be oblivious of/to.

* hacer chanchullos = fiddle.

* hacer chatting = chat.

* hacer circular = pass around.

* hacer circular por = circulate round.

* hacer cisco = tear + apart, wipe + the floor with.

* hacer coincidir (con) = reconcile (with).

* hacer cola = queue up.

* hacer colectas = exact + contributions.

* hacer comentarios = air + comments.

* hacer como el avestruz = bury + Posesivo + head in the sand (like an ostrich), stick + Posesivo + head in the sand.

* hacer como si nada = play it + cool.

* hacer comparaciones = draw + comparisons, make + comparisons.

* hacer comparecer = arraign.

* hacer compatible (con) = reconcile (with).

* hacer compost = compost.

* hacer compras = do + shopping.

* hacer comprender = bring + home.

* hacer con Alguien lo que Uno quiera = be like putty in + Posesivo + hands.

* hacer concesiones = make + allowances.

* hacer conjeturas = speculate.

* hacer constar = state.

* hacer contrabando = smuggle.

* hacer copias = make + multiple copies.

* hacer copias mediante multicopista por disolvente = spirit duplication.

* hacer correr la voz = spread + the word, spread + the good word, pass on + the good word, spread + the news.

* hacer cosas = get + things done.

* hacer cosquillas = tickle.

* hacer creer = lead to + believe, lull + Nombre + into thinking.

* hacer crítica = find + fault with.

* hacer croché = crochet.

* hacer cuadrar (con) = reconcile (with).

* hacer cuadrar las cuentas = reconcile + receipts.

* hacer cuadras las facturas = reconcile + receipts.

* hacer cualquier cosa = do + anything, give + Posesivo + right arm.

* hacer cumplir = uphold.

* hacer cumplir la disciplina = enforce + discipline.

* hacer cumplir la legislación = enforce + legislation.

* hacer cumplir la ley = law enforcement, enforce + law, legal enforcement.

* hacer cumplir una norma = enforce + standard.

* hacer cumplir una política = uphold + policy.

* hacer cumplir unas normas = enforce + policy.

* hacer daño = do + harm, hurt.

* hacer dar vueltas = gyrate.

* hacer de = make out of.

* hacer de carabina = play + gooseberry.

* hacer declamaciones = declaim.

* hacer dedo = hitch + a ride, thumb + a lift.

* hacer de la noche día = burn + the candle at both ends.

* hacer del mismo molde = cast in + the same mould as.

* hacer de nuevo = redo [re-do], remake.

* hacer de + Posesivo + parte = do + Posesivo + bit.

* hacer derretir el hielo = de-ice [deice].

* hacer desaparecer = eradicate, dispel, banish.

* hacer desaparecer una división = blur + division.

* hacer desaparecer un mito = dispel + myth.

* hacer descuento = discount.

* hacer desfilar = parade.

* hacer detonar = detonate.

* hacer de tripas corazón = bite + the bullet.

* hacer diabluras = play + pranks.

* hacer diana = hit + home.

* hacer difícil = make + it + difficult, make + difficult.

* hacer dinero = make + money.

* hacer dudar = make + Nombre + doubt, misgive.

* hacer eco = echo, resonate.

* hacer eco de = echo.

* hacer efectivo = cash in.

* hacer efectivo en metálico = pay in + cash.

* hacer ejercicio físico = work out.

* hacer ejercicios de calentamiento = limber up.

* hacer el aire irrespirable = choke + the air.

* hacer el amor = make + love.

* hacer el avío = get + ready.

* hacer el balance de cuentas = balance + the cash, balance + the cash drawer.

* hacer el cambio = make + the change.

* hacer el chorra = pissing into the wind.

* hacer el deber de Uno = do + Posesivo + part.

* hacer el dobladillo = hem.

* hacer elección = make + choices.

* hacer el esfuerzo necesario = pull + Posesivo + (own) weight.

* hacer el indio = horse around/about.

* hacer el intento = have + a go, give + it a shot, give + Nombre + a try, have + a stab at, take + a stab at, make + a stab at, give + it a whirl, give + it a try.

* hacer el mal = do + evil.

* hacer el mejor uso de = make + the best of.

* hacer el monigote = fool around.

* hacer el paripé = keep up + facade, put on + an act.

* hacer el pasillo = form + a guard of honour.

* hacer el pasillo de honor = form + a guard of honour.

* hacer el recorrido normal = make + the rounds.

* hacer el ridículo = make + a fool of + Reflexivo, make + an arse of + Reflexivo, make + a spectacle of + Reflexivo.

* hacer el testamento = testate.

* hacer el tonto = fool around, horse around/about.

* hacer el último esfuerzo = go + the last mile, go + the extra mile.

* hacer encaje = tat.

* hacer encaje de bolillos = do + the impossible, jump through + hoops, double over + backwards.

* hacer encaje de bolillos para que cuadre Algo = juggle.

* hacer encargos = run + errands.

* hacer enemigos = make + enemies.

* hacer entender = get across.

* hacer erupción = erupt.

* hacer escala = stop over.

* hacer eses = zigzag.

* hacer esperar = cool + Posesivo + heels.

* hacer espuma = work up + a lather, froth.

* hacer esquina con = form + right angles with.

* hacer estallar = spark, ignite, touch off, blow up, let off.

* hacer estallar en añicos = blow + sky high.

* hacer estallar una bomba = bomb.

* hacer estallar un guerra = ignite + war.

* hacer esto = go along + this road.

* hacer esto y aquello de un modo relajado = mess about, pootle, piddle around.

* hacer esto y aquello de un modo relajado = mess around.

* hacer esto y aquello sin prisas = pootle.

* hacer estragos = lay + waste to, create + havoc, wreak + havoc, cause + havoc, take + Posesivo + toll (on).

* hacer estragos en = play + havoc with.

* hacer estrías = rifle.

* hacer exenciones = make + exemptions.

* hacer experimentos = institute + experiments.

* hacer explícito = make + explicit.

* hacer explotar = blow up.

* hacer extensivo + Posesivo + agradecimiento = extend + Posesivo + thanks.

* hacer factible = make + feasible.

* hacer falta = need, must, have to, it + take.

* hacer flexible = limber up.

* hacer fortuna = make + Posesivo + fortune, make + a fortune, strike + it rich, strike + gold, hit + the jackpot.

* hacer fotocopias = photoduplication [photo-duplication].

* hacer fotografía = make + picture.

* hacer fracasar = foil, derail.

* hacer frente = combat, come to + terms with, contain, address + Nombre + head-on, meet + Nombre + head-on, tackle + Nombre + head-on, face + Nombre + head-on, engage.

* hacer frente a = confront, deal with, face, face up to, meet, cope with, wrestle with, stand up to, brave, breast, address.

* hacer frente a deudas = meet + debts.

* hacer frente a gastos = meet + expenses.

* hacer frente a la delincuencia = tackle + crime.

* hacer frente a la inflación = combat + inflation.

* hacer frente a la realidad = confront + reality, face + (the) facts, face + (up to) the fact that, face + reality.

* hacer frente a la realidad (de que) = face + the truth (that).

* hacer frente a las diferencias = face + differences.

* hacer frente a la situación = tackle + situation.

* hacer frente a la vida = cope.

* hacer frente al cambio = manage + change.

* hacer frente al futuro = face up to + the future.

* hacer frente al hecho de que = face + (up to) the fact that.

* hacer frente a los elementos = brave + the elements.

* hacer frente a los hechos = face + facts.

* hacer frente a tiempos difíciles = cope with + difficult times, cope with + difficult times.

* hacer frente a una amenaza = address + threat.

* hacer frente a una crisis = face + crisis, meet + crisis.

* hacer frente a una incertidumbre = meet + uncertainty.

* hacer frente a una necesidad = meet + need, serve + need.

* hacer frente a una responsabilidad = meet + responsibility, face up to + responsibility.

* hacer frente a un cambio = meet + change.

* hacer frente a un gasto = meet + cost.

* hacer frente a un problema = attack + problem, combat + problem, wrestle with + problem.

* hacer frente a un reto = rise (up) to + challenge, confront + challenge, meet + challenge, embrace + challenge.

* hacer fresco = be cool.

* hacer funcionar = service, do + the trick.

* hacer gala de = sport.

* hacer gala del conocimiento que uno tiene = air + knowledge.

* hacer ganchillo = crochet.

* hacer garabatos = scribble, scrawl, doodle.

* hacer girar = twiddle, twirl.

* hacer gozar = delight.

* hacer gracia = tickle + Posesivo + fancy.

* hacer grandes esfuerzos por = take + (great) pains to.

* hacer grandes progresos = make + great strides.

* hacer guardar silencio = shush.

* hacer hasta la presente = do + all along.

* hacer hidrófugo = render + water-repellent.

* hacer hincapié = emphasise [emphasize, -USA].

* hacer hincapié en = put + a premium on.

* hacer hincapié en una idea = hammer + point.

* hacer historia = make + history, history in the making, go down in + history.

* hacer honor al nombre de Uno = live up to + Posesivo + name.

* hacer horas extraordinarias = work + overtime.

* hacer horas extras = work + overtime.

* hacer hueco = make + room (for).

* hacer huelga = strike.

* hacer huella = leave + an impression, touch + Posesivo + life, leave + Posesivo + mark, cut + a swath(e), leave + an imprint, make + an impression.

* hacer huir = drive away, chase + Nombre + off.

* hacer imaginar = conjure up + an image of, conjure up + a vision of.

* hacer impermeable = render + water-repellent.

* hacer inalterable = set in + stone, set in + tablets of stone.

* hacer incomprensible = render + incomprehensible, garble.

* hacer indescifrable = render + indecipherable, garble.

* hacer innecesario = obviate + the need for, make + redundant.

* hacer insinuaciones = make + innuendoes.

* hacer insinuaciones sobre = make + noises about, make + a noise about.

* hacer insoluble = render + insoluble.

* hacer inutilizable = render + useless.

* hacer juego con = go with.

* hacer juegos malabares = juggle.

* hacer juegos malabares para que cuadre Algo = juggle.

* hacer justicia = do + justice.

* hacer la cama = make + the bed.

* hacer la cuenta = tot up, tote up.

* hacer la guerra = make + war.

* hacer (la) mona = play + hooky, play + truant, skip + class.

* hacer la paz = make + (the) peace.

* hacer la pelota = butter + Nombre + up, toady, fawn (on/upon/over).

* hacer la pelota a + Alguien = curry + favour with + Alguien.

* hacer la pelotilla = toady, butter + Nombre + up.

* hacer la prueba = give + it a whirl, give + it a shot, give + it a try.

* hacer largos = swim + laps.

* hacer las leyes más estrictas = tighten + laws.

* hacer las maletas = pack up, pack + Posesivo + belongings, pack + Posesivo + things, pack + Posesivo + suitcases, pack + Posesivo + bags.

* hacer las paces = heal + the breach, heal + the rift, bury + the hatchet, make + (the) peace, smoke + the peace pipe, smoke + the pipe of peace, bury + the tomahawk, bury + the war axe.

* hacer la transición = make + the transition.

* hacer la vida imposible = make + life hell.

* hacer la vista gorda = look + the other way, turn + a blind eye to, pretend + not to have seen.

* hacerle a Alguien un lavado de cerebro = brainwash.

* hacerle las cosas fáciles a Alguien = play into + the hands of.

* hacerle la vida más simple a todos = simplify + life for everyone.

* hacerle una paja a un muerto = flog + a dead horse, beat + a dead horse, fart + in the wind.

* hacerle un bombo a Alguien = knock + Alguien + up.

* hacer llamada telefónica = make + telephone call.

* hacer llorar = reduce + Nombre + to tears.

* hacer llorar de emoción = move + Nombre + to tears.

* hacerlo = do so, go ahead.

* hacerlo bien = put + matters + right, get + it + right, be right on track.

* hacer lo correcto = do + the right thing.

* hacerlo de nuevo = go and do it again.

* hacerlo difícil de + Infinitivo = make + it + hard to + Infinitivo.

* hacer lo imposible = bend over backwards, do + the impossible, lean over + backwards, double over + backwards.

* hacer lo imposible para = jump through + hoops.

* hacerlo lo mejor que uno pueda = do + Posesivo + utmost, give + Posesivo + utmost, give + Posesivo + best.

* hacerlo mal = get + it + (all) wrong.

* hacer lo más acertado dadas las circunstancias = do + the best thing in the circumstances.

* hacerlo más llevadero = make + life easier.

* hacerlo mejor = do + a better job.

* hacer lo mejor que Uno pueda = put + Posesivo + best into, give of + Posesivo + best.

* hacer lo mejor que Uno puede = try + Posesivo + best, try + Posesivo + heart out.

* hacerlo por uno mismo = do + it + on + Posesivo + own.

* hacer lo que a Uno le de la gana = get away with + murder.

* hacer lo que le corresponde a Uno = do + Posesivo + part.

* hacer lo que uno dice que es capaz de hacer = live up to + Posesivo + claim.

* hacer lo que Uno quiera = get away with + murder.

* hacer los deberes = do + homework.

* hacerlo sin la ayuda de nadie = do + it + on + Posesivo + own.

* hacerlo solo = do + it + on + Posesivo + own.

* hacer los primeros pinitos = take + the first step.

* hacerlo todo excepto = stop at + nothing short of.

* hacerlo todo menos = stop at + nothing short of.

* hacer malabarismos = juggle.

* hacer malabarismos para que cuadre Algo = juggle.

* hacer mandados = run + errands.

* hacer maravillas = work + wonders.

* hacer más consciente de Algo = heighten + awareness.

* hacer más copias de Algo = produce + additional copies.

* hacer más eficiente = streamline.

* hacer más estricto = tighten.

* hacer más fuerte = toughen.

* hacer más inteligente = smarten.

* hacer más interesante = spice up, add + spice.

* hacer más preciso = tightening up.

* hacer más rico = add + richness to.

* hacer más riguroso = tighten, tightening up.

* hacer más sabroso = pep up.

* hacer más sofisticado = dumb up.

* hacer mejor = give + Nombre + an edge.

* hacer mejoras = make + improvements.

* hacer mella = take + Posesivo + toll (on), leave + an impression, touch + Posesivo + life, leave + Posesivo + mark, cut + a swath(e), leave + an imprint, make + an impression, hit + home.

* hacer mella en = dent, make + a dent in, take + a bite out of.

* hacer mención de/a = make + mention of.

* hacer mezcla = mix + cement.

* hacer milagros = work + wonders, work + miracles.

* hacer mucha ilusión = be thrilled.

* hacer mucho = do + much.

* hacer mucho dinero = make + good money, earn + good money.

* hacer mucho por = go + a long way (towards/to/in) + Gerundio.

* hacer muchos aspavientos por Algo = make + a song and dance about.

* hacer mucho tiempo que Algo ha desaparecido = be long gone.

* hacer necesario = render + necessary.

* hacer negocio = make + business.

* hacer negocios = do + business, transact.

* hacer + Nombre + llegar hasta aquí = get + Nombre + this far.

* hacer + Nombre + responsable de = put + Nombre + in the driving seat.

* hacer notar = bring to + Posesivo + attention, bring to + the attention, mark, note, bring to + notice, bring + attention to, bring to + Posesivo + notice.

* hacer notar la presencia de = make + Posesivo + presence felt, make + Posesivo + presence known.

* hacer novillos = play + hooky, skip + class, play + truant, bunk off, bunk + classes, skive, bunk + school.

* hacer nudos = knot.

* hacer objeciones contra = urge against.

* hacer observaciones = comment on/upon.

* hacer obsoleto = make + redundant.

* hacer oídos sordos = turn + a deaf ear to.

* hacer ordinario = coarsen.

* hacer pagar tributos = exact + tributes.

* hacer palmas = clap.

* hacer paradas = make + stops.

* hacer parecer = make + seem, make + Nombre + out to be.

* hacer parecer pequeño = dwarf.

* hacer partícipe = engage.

* hacer pasajero = render + transitory.

* hacer patochadas = fool around.

* hacer payasadas = fool around.

* hacer pedazos = shatter, smash + Nombre + to bits.

* hacer peligrar = place + in jeopardy, imperil, endanger, pose + risk.

* hacer pensar = provoke + thought, make to + think, lull + Nombre + into thinking, summon up + image.

* hacer pensar en = conjure, conjure up + a picture of, bring to + mind, conjure up + an image of, conjure up, conjure up + a vision of.

* hacer pequeños ajustes = tinker + around the edges, tinker with.

* hacer perder el conocimiento = knock + Nombre + out, knock + Nombre + unconscious.

* hacer perder el entusiasmo = dampen + Posesivo + enthusiasm.

* hacer perder el sentido a = make + nonsense of.

* hacer perder la agilidad física = stale.

* hacer perder la agilidad mental = stale.

* hacer perder las esperanzas = dampen + Posesivo + hopes.

* hacer permanente = render + permanent.

* hacer ping = ping.

* hacer pipí = pee.

* hacer pis = piss, pee, take + a leak, have + a leak, widdle, piddle.

* hacer planes = plan, make + plans.

* hacer poca distinción entre... y... = make + little distinction between... and....

* hacer poco = do + little.

* hacer popular = popularise [popularize, -USA].

* hacer por encargo = make to + order.

* hacer + Posesivo + agosto = make + a killing.

* hacer + Posesivo + necesidades = relieve + Reflexivo, go + potty.

* hacer + Posesivo + trabajo = get on with + Posesivo + work, do + Posesivo + business.

* hacer posible = enable, provide for, make + possible, provide + a basis for, make + an opportunity.

* hacer posible el crecimiento = accommodate + growth.

* hacer preguntas = ask + questions, interrogate, air + questions, make + enquiry.

* hacer preparativo = make + arrangements.

* hacer preso = imprison, jail [gaol, -UK].

* * *
1.
verbo transitivo

Sentido I

1) ( crear) <mueble/vestido> to make; <casa/carretera> to build; < nido> to build, make; < coche> to make, manufacture; < túnel> to make, dig; <dibujo/plano> to do, draw; < lista> to make, draw up; < resumen> to do, make; < película> to make; <nudo/lazo> to tie; <pan/pastel> to make, bake; <vino/café/tortilla> to make; < cerveza> to make, brew

me hizo un lugar or sitio en la mesa — he made room o a place for me at the table

hacen buena pareja — they make a lovely couple

2)

a) (efectuar, llevar a cabo) < sacrificio> to make; < milagro> to work, perform; <deberes/ejercicios/limpieza> to do; < mandado> to run; <transacción/investigación> to carry out; < experimento> to do, perform; < entrevista> to conduct; <gira/viaje> to do

me hicieron una visita — they paid me a visit

me hizo un regalo — she gave me a gift

¿me haces un favor? — will you do me a favor?

hicimos un trato — we did o made a deal

aún queda mucho por hacer — there is still a lot (left) to do

dar que hacer — to make a lot of work

b) <cheque/factura> to make out, write out

3) (formular, expresar) <declaración/promesa/oferta> to make; <proyecto/plan> to make, draw up; <crítica/comentario> to make, voice; < pregunta> to ask

nadie hizo ninguna objeción — nobody raised any objections

nos hizo un relato de sus aventuras — he related his adventures to us

4) ( refiriéndose a necesidades fisiológicas)

hacer caca — (fam) to do a poop (AmE) o (BrE) a pooh (colloq)

hacer pis or pipí — (fam) to have a pee (colloq)

hacer sus necesidades — (euf) to go to the bathroom o toilet (euph)

5) ( adquirir) <dinero/fortuna> to make; < amigo> to make

6) (preparar, arreglar) < cama> to make; < maleta> to pack

hice el pescado al horno — I did o cooked the fish in the oven

tengo que hacer la comida — I must make lunch; ver tb comida 2) b)

7)

a) (producir, causar) < ruido> to make

este jabón no hace espuma — this soap doesn't lather

esos chistes no me hacen gracia — I don't find those jokes funny

estos zapatos me hacen daño — these shoes hurt my feet

b) ( refiriéndose a sonidos onomatopéyicos) to go

las vacas hacen `mu' — cows go `moo'

8) ( recorrer) <trayecto/distancia> to do, cover

9) (en cálculos, enumeraciones)

son 180... y 320 hacen 500 — that's 180... and 320 is o makes 500

el visitante que hacía el número mil — the thousandth visitor

Sentido II

10)

a) ( ocuparse en actividad) to do

no hace más que quejarse — she does nothing but complain

no hice más que cumplir con mi deber — I only did my duty

le gustaría hacer teatro — she would like to work in the theater

hacen una obra de Ibsen — they're doing o putting on a play by Ibsen

deberías hacer ejercicio — you should do o get some exercise

¿hace algún deporte? — do you play o do any sports?

b) (como profesión, ocupación) to do

c) ( estudiar) to do

hace Derecho — she's doing o studying o reading Law

hacer un curso de cocina — to do a cookery course

11)

a) (realizar cierta acción, actuar de cierta manera) to do

niño, eso no se hace! — you mustn't do that!

qué se le va a hacer! or qué le vamos a hacer! — what can you o (frml) one do?

aquí se hace lo que digo yo — around here what I say goes

hacerla — (Méx) (fam) to make it (colloq)

hacerla (buena) — (fam)

ahora sí que la hice! — now I've (really) done it!

hacérsela buena a alguien — (Méx) to keep one's word o promise to somebody

soñé que te sacabas la lotería - házmela buena! — I dreamed you won the lottery - if only!

b) (dar cierto uso, destino, posición) to do

no sé qué hice con los recibos — I don't know what I did with the receipts

y el libro ¿qué lo hice? — (CS, Méx fam) what did I do with the book?

c) ( causar daño)

hacerle algo a alguien — to do something to somebody

yo no le hice nada — I didn't do anything to her

el perro no te hace nada — the dog won't hurt you

12) (esp Esp) ( actuar como)

hacer el tonto — to act o play the fool

13) ( sustituyendo a otro verbo)

toca bien el piano - antes lo hacía mejor — she plays the piano well - she used to play better

voy a escribirle - deja, yo lo haré — I'm going to write to him - don't bother, I'll do it

14) (Méx, RPl fam) (afectar, importar)

¿qué le hace? — so what? what does it matter?

eso no le hace nada — that doesn't matter at all

Sentido III

15) (transformar en, volver) to make

te hará hombre, hijo mío — it will make a man of you, my son

la hizo su mujer — he made her his wife

hizo pedazos la carta — she tore the letter into tiny pieces

ella lo hizo posible — she made it possible

hacer algo de algo — to turn something into something

hacer algo de alguien — to make something of somebody

quiero hacer de ti un gran actor — I want to make a great actor of you

16) ( dar apariencia de)

ese vestido te hace más delgada — that dress makes you look thinner

17) (inducir a, ser causa de que)

hacer algo/a alguien + inf — to make something/somebody + inf

me hizo llorar — it made me cry

todo hace suponer que... — everything suggests that o leads one to think that...

hizo caer al niño — he knocked the child over

hágalo pasar — tell him to come in

hacer que algo/alguien + subj — to make something/somebody + inf

vas a hacer que pierda la paciencia! — you're going to make me lose my temper!

18) ( obligar a)

hacer + inf a alguien — to make somebody + inf

me hizo esperar tres horas — she kept me waiting for three hours

me hizo abrirla — he made me open it

hacer que alguien + subj — to make somebody + inf

hizo que todos se sentaran — he made everybody sit down

19)

hacer hacer algo — to have o get something done/made

hice acortar las cortinas — I had o got the curtains shortened

20) (suponer, imaginar)

te hacía en Buenos Aires — I thought you were in Buenos Aires

yo que lo hacía casado! — I had the idea that he was married!
2.
hacer vi

Sentido I

1)

a) (obrar, actuar)

déjame hacer a mí — just let me handle this o take care of this

¿cómo se hace para que te den la beca? — what do you have to do to get the scholarship?

¿cómo hacen para vivir con ese sueldo? — how do they manage to live on that salary?

hacerle a algo — (Chi, Méx fam)

le hace a todo — she does a bit of everything

yo no le hago a la pintura — I don't go in for painting

hacer y deshacer — to do as one pleases, do what one likes

b) (+ compl)

hiciste bien en decírmelo — you did o were right to tell me

haces mal en mentir — it's wrong of you to lie

2) ( refiriéndose a las necesidades fisiológicas)

mamá, ya hice! — (esp AmL) Mommy, I've been o I've finished!

hacer de cuerpo or de vientre — (frml) to have a bowel movement (frml)

3) (fingir, simular)

hizo como que no me había visto — he made out o pretended he hadn't seen me

hice como que no oía — I pretended not to hear

haz como si no supieras nada — act as if o pretend you don't know anything about it

4) ( servir)

hacer de algo: esta sábana hará de toldo this sheet will do for o as an awning; la escuela hizo de hospital — the school served as o was used as a hospital

5) ( interpretar personaje)

hacer de algo/alguien — to play (the part of) something/somebody

hacía de `malo' — he played the bad guy

Sentido II

6) (+ compl) ( sentar) (+ me/te/le etc)

le va a hacer bien salir un poco — it'll do her good to get out a bit

la trucha me hizo mal — (AmL) the trout didn't agree with me

7) ( corresponder)

hacerle a algo — to fit something

esta tapa no le hace al frasco — this lid doesn't fit the jar

8)

no le hace — ( no tiene importancia) it doesn't matter; ( no sirve de excusa) that's no excuse

¿no le hace que tire la ceniza aquí? — do you mind if I drop the ash here?

9) (en 3^a pers) (frml) (tocar, concernir)

por lo que hace a or en cuanto hace a su solicitud — as far as your application is concerned

10) (Esp fam) ( apetecer)

¿(te) hace una cerveza? — care for a beer?, do you fancy a beer? (BrE colloq)
3.
hacer v impers

1)

a) ( refiriéndose al tiempo atmosférico)

hace frío/calor/sol/viento — it's cold/hot/sunny/windy

hace tres grados — it's three degrees

(nos) hizo un tiempo espantoso — the weather was terrible

b) (fam & hum)

hace sed ¿verdad? — it's thirsty weather/work, isn't it?

parece que hace hambre — you/they seem to be hungry

2) ( expresando tiempo transcurrido)

hace dos años que murió — he's been dead for two years

¿cuánto hace que se fue? — how long ago did she leave?

hace poco/un año — a short time/a year ago

hace mucho que lo conozco — I've known him for a long time

no lo veo desde hace años — I haven't seen him for years

hacía años que no lo veía — I hadn't seen him for o in years

hasta hace poco — until recently
4.
1) hacerse v pron

Sentido I

2) ( producirse)

hágase la luz — (Bib) let there be light; (+ me/te/le etc)

se me hizo un nudo en el hilo — I got a knot in the thread

se le ha hecho una ampolla — she's got o she has a blister

hacérsele algo a alguien — (Méx)

por fin se le hizo ganar el premio — she finally got to win the award

3)

a) (refl) ( hacer para sí) <café/falda> to make oneself

se hace toda la ropa — she makes all her (own) clothes

se hicieron una casita — they built themselves a little house

b) (caus) ( hacer que otro haga)

se hicieron una casita — they had a little house built

se hizo la cirugía estética — she had plastic surgery

voy a hacerme las manos — I'm going to have a manicure

4) ( causarse)

me hice un tajo en el dedo — I cut my finger

¿qué te hiciste en el brazo? — what did you do to your arm?

¿te hiciste daño? — did you hurt yourself?

5) ( refiriéndose a necesidades fisiológicas)

todavía se hace pis/caca — (fam) she still wets/messes herself

6) (refl) ( adquirir) to make

hacerse un nombre — to make a name for oneself

hacerse enemigos — to make enemies

Sentido II

7)

a) (volverse, convertirse en) to become

hacerse famoso/monja — to become famous/a nun

se están haciendo viejos — they are getting o growing old

b) (impers)

se hace de noche muy pronto — it gets dark very early

se está haciendo tarde — it's getting late; (+ me/te/le etc)

se nos hizo de noche esperándolo — it got dark while we were waiting for him

c) ( cocinarse) pescado/guiso to cook

d) (AmL) ( pasarle a)

¿qué se habrá hecho María? — what can have happened to María?

8) ( resultar)

esto se hace muy pesado — this gets very boring; (+ me/te/le etc)

se me hizo interminable — it seemed interminable

se me hace difícil creerlo — I find it very hard to believe

9) ( dar impresión de) (+ me/te/le etc)

se me hace que está ofendida — I get the feeling o impression that she's upset

se me hace que va a llover — I think o I have a feeling it's going to rain

hacérsele a alguien — (Chi fam) to back out

10) (caus)

hacerse + inf: hazte respetar make people respect you; el desenlace no se hizo esperar the end was not long in coming; un chico que se hace querer a likable kid; se hizo construir una mansión he had a mansion built; hazte ver por un médico — (AmL) go and see a doctor

11) ( acostumbrarse)

hacerse a algo/+ inf — to get used to something/-ing

no consigo hacerme a la idea — I can't get used to the idea

12) ( fingirse)

no te hagas el inocente — don't act the innocent

me vio pero se hizo el loco — he saw me but pretended he hadn't

¿éste es bobo o se (lo) hace? — (fam) is this guy stupid or just a good actor? (colloq)

no te hagas el sordo — don't pretend o act as if you didn't hear me

yo me hice — (Méx fam) I pretend not to notice

13) ( moverse) (+ compl) to move

hacerse atrás/a un lado — to move back/to one side

14) hacerse con

el ejército se hizo con la ciudad — the army took the city

tengo que hacerme con esa carta — I must get hold of that letter

logró hacerse con el control de la compañía — he managed to gain control of the company

15) hacerse de (AmL)

se hicieron de gran fama — they became very famous

tengo que hacerme de dinero — I must get o lay my hands on some money

se hizo de muchos amigos — he made a lot of friends

* * *

= accomplish, design (for/to), be up to, cause, conduct, do, devise, produce, render, compose, make, get (a)round to, make out, get round to, brew.

Ex: If a library prefers to simplify records in particular areas, this can usually be accomplished by not entering particular types of information.

Ex: In lists designed for international use a symbolic notation instead of textual notes may be used.

Ex: When I saw what he was up to, I drew back for a punch and hit him so hard on the nose that he fell on his back and lay there for some time, so that his wife stood over him and cried out 'Mercy! You've done my husband in!'.

Ex: As usage of the language causes terms to become anachronistic, or as increases in our level of awareness reveal undesirable connotations, we seek to change subject heading terms.

Ex: Obviously, this tagging must be conducted manually.

Ex: In all these cases where scientists studied what crafstmen knew how to do the resulting benefits have accrued to science not to technology.

Ex: Special classification schemes are generally devised for an application in which no major general scheme is suitable.

Ex: The present OCLC system does not produce catalog cards in sets, but if it did it could produce over 6,000 different sets for one title.

Ex: So strongly was it felt by proponents of change that just such unconscious biases rendered libraries 'part of the problem, instead of the solution'.

Ex: There have never been any attempts to compose a bibliography of US government documents relating to international law.

Ex: This concept comes mainly from the military, where a designated number of troops make a squad, a platoon, a regiment, etc..

Ex: The article is entitled 'A list of lists of Web sites to check out: getting organized and getting around to it are two different things'.

Ex: The cards for those headings should be removed from the index and new cards made out if necessary.

Ex: The government have been making noises about it for some time but haven't quite got round to it.

Ex: The goddess owned a potent magick cauldron in which she planned to brew a special liquid for her ugly son.

* acceder haciendo clic = click.

* acusación + hacer = accusation + level.

* aguja de hacer croché = crochet hook, crochet needle.

* aguja de hacer ganchillo = crochet hook, crochet needle.

* aguja de hacer punto = knitting needle.

* algo diverto que hacer = fun thing to do.

* Algo que se hace para matar el tiempo = time filler.

* al hacer esto = by so doing, in so doing, by doing so, in doing so.

* a medio hacer = halfway done, half done.

* anunciado desde hace tiempo = long-heralded.

* aprender haciendo = learn by + doing.

* batir hasta hacer espuma = work up + a lather.

* ¡bien hecho! = the way to go!.

* buscar una forma de hacer (algo) = develop + way + to make + Nombre.

* contenedor para hacer compost = compost bin.

* continuar con el buen hacer = keep up + the good work, keep up + the great work.

* continuar haciendo algo = get on with + Nombre.

* cuando hace frío = in the cold.

* cumplido hace tiempo = long overdue.

* decidir hacer = spring for.

* decidir qué hacer con = make + disposition of.

* de hace años = of years ago.

* de hace muchos años = long-standing.

* de hace mucho tiempo = age-old, long-lost.

* de hace siglos = of yore.

* de hace varios siglos = centuries-old.

* dejar de hacer huelga = cross + the picket line.

* dejar que Alguien haga las cosas a su manera = let + Nombre + do things + Posesivo + (own) way.

* dejar sin hacer = leave + undone.

* desde hace algún tiempo = for some time past, for days.

* desde hace años = over the years, for years past, for years.

* desde hace la tira (de tiempo) = for yonks, for yonks and yonks.

* desde hace muchísimo tiempo = in ages (and ages and ages).

* desde hace muchos años = for years.

* desde hace mucho tiempo = for ages, long-time [longtime], long since, in ages (and ages and ages).

* desde hace siglos = for yonks, for yonks and yonks.

* desde hace tanto tiempo = so long.

* desde hace tiempo = long [longer -comp., longest -sup.], over the years, for a long time, long since, for some time.

* desde hace un montonazo de tiempo = for yonks and yonks.

* desde hace un montón de tiempo = for yonks.

* desde hace un par de + Tiempo = in these past couple of + Tiempo.

* desde hace varios años + Presente = for several years + Pretérito Perfecto.

* desde hace ya algún tiempo = for some time now.

* desde hace ya años = for years now.

* difícil de hacer = hard to do.

* donde fueres haz lo que vieres = when in Rome (do as the Romans do).

* dos entuertos no hacen un derecho = two wrongs do not make a right.

* el que las hace, las paga = you've made your bed, now you must lie in it!.

* encargado de hacer el presupuesto = budgetmaker.

* esfuerzo + hacer sudar = work up + a lather.

* es más fácil decirlo que hacerlo = easier said than done.

* esperado hace tiempo = overdue.

* esperar sin nada que hacer = kick + Posesivo + heels.

* establecido desde hace tiempo = long-established.

* estar haciendo = be up to.

* estar haciendo Algo = have + Nombre + on the go.

* estar haciendo algo que no se debe = be up to no good.

* estar sin hacer nada = sit + idle, stand + idle.

* existir desde hace años = be around for years.

* frotar hasta hacer espuma = lather.

* hace algunos años = some years ago.

* hace algún tiempo = some time ago, a while back, some while ago, sometime back.

* hace años = years ago.

* hace demasiado tiempo = too long ago.

* hacer huir en batalla = route.

* hace la tira (de tiempo) = yonks, yonks and yonks.

* hace miles de años = aeons ago.

* hace muchas lunas = all those many moons ago, many moons ago.

* hace muchísimos años = a great many years ago.

* hace muchísimo tiempo = ages (and ages) ago, aeons ago, yonks.

* hace muchos años = many years ago.

* hace mucho tiempo = long since, all those many moons ago, many moons ago.

* hace muy poco tiempo = a short time ago.

* hace + Número + años = Número + years ago.

* hace poco tiempo = a short time ago.

* hacer a Alguien pasar vergüenza = embarrass.

* hacer a Alguien precavido = put + Nombre + on + Posesivo + guard.

* hacer abono orgánico = compost.

* hacer acampada = camp.

* hacer accesible a través de = make + available through.

* hacer ademanes = flail about, gesticulate.

* hacer aflorar = bring to + the surface.

* hacer aflorar sentimientos de antagonismo = bring to + the surface + feelings of antagonism.

* hacer ágil = limber up.

* hacer agua = Negativo + hold + water.

* hacer agua(s) = spring + a leak.

* hacer a gusto del consumidor = make to + order.

* hacer ajustes = make + adjustment.

* hacer alarde de = boast, flaunt, brag, show off.

* hacer alegaciones = plead.

* hacer Algo a hurtadillas = sneak.

* hacer algo alocado = do + something footloose and fancy-free.

* hacer algo al respecto = do + something about it.

* hacer Algo con dificultad = muddle through, plod (along/through).

* hacer Algo con mucho esfuerzo = plod (along/through).

* hacer algo con respecto a = do + something about.

* hacer Algo de cara a la galería = play to + the gallery.

* hacer Algo en exceso = push + Nombre + too far.

* hacer algo funcionar = make + Nombre + tick.

* hacer Algo muy bien = do + an excellent job of, make + an excellent job of.

* hacer Algo para la galería = play to + the gallery.

* hacer algo poco a poco = eat away at.

* hacer algo por amor al arte = labour of love.

* hacer Algo por + Posesivo + propia cuenta = make + Posesivo + own arrangements.

* hacer Algo posible = make + provision for.

* hacer Algo puré = mash.

* hacer Algo rápidamente = put together.

* hacer Algo realidad = make + Nombre + come true.

* hacer Algo sin ser visto = sneak.

* hacer Algo sobre la marcha = play + Nombre + by ear.

* hacer Algo trocitos = tear + Nombre + to shreds, tear + Nombre + to bits.

* hacer algunos comentarios sobre lo que Alguien ha dicho = take + a few cracks at.

* hacer alusión a = make + allusion to, make + reference to.

* hacer a mano = handcraft.

* hacer a medida = custom-make, make to + order.

* hacer a medida para satisfacer los requisitos = tailor to + meet the specification.

* hacer amigos = win + friends.

* hacer amistad = make + friend.

* hacer amistad con = make + friends with, befriend.

* hacer amistades = friend.

* hacer ampollas = blister.

* hacer anotaciones = annotate, mark + Nombre + up.

* hacer añicos = shatter, blow + Nombre + to bits, smash + Nombre + to bits, tear + Nombre + to bits.

* hacer aparecer = cause + display of.

* hacer a partir de = make out of.

* hacer apología = make + apology.

* hacer arreglos florales = arrange + flowers.

* hacer artesanalmente = handcraft.

* hacer asequible = make + amenable.

* hacer atractivo = endear.

* hacer a un lado = nudge + Nombre + aside, push aside.

* hacer autostop = thumb + a lift, hitch + a ride.

* hacer avances = make + headway.

* hacer avanzar = nudge + Nombre + forward, push + the frontiers of, nudge + Nombre + along, nudge + Nombre + into, push + the boundaries of.

* hacer avanzar el conocimiento = push back + the frontiers of knowledge.

* hacer avanzar hacia = nudge + Nombre + toward.

* hacer averiguaciones = make + enquiry.

* hacer bajar = force down.

* hacer balance de = take + stock of.

* hacer barrabasadas = play + pranks.

* hacer basto = coarsen.

* hacer bien = do + good.

* hacer borrón y cuenta nueva = start with + a clean slate, cut + Posesivo + losses, turn over + a new leaf.

* hacer borroso = blur.

* hacer bromas = banter.

* hacer bucles = loop.

* hacer buenas migas = hit it off.

* hacer buen uso de Algo = put to + good use.

* hacer bulla = kick up + a stink, kick up + a fuss, raise + a stink, make + a stink (about), make + a racket, make + a row, make + a ruckus, kick up + a row.

* hacer bulto = bulge.

* hacer búsquedas en = search through.

* hacer caca = take + a dump.

* hacer caer = oust.

* hacer caja = tally up + sales, balance + the cash, reconcile (with), balance + the cash drawer.

* hacer caja con = cash in on, ride (on) + Posesivo + coattails.

* hacer callar = shush, hush, quieten.

* hacer cambiar = swing + Persona.

* hacer cambiar las cosas = turn + the tide on.

* hacer cambios en la búsqueda = renegotiate + search.

* hacer cambios indebidamente = tamper (with).

* hacer campaña = campaign, stump, go out on + the road.

* hacer cara a = brave.

* hacer caso = take + notice, listen (to).

* hacer caso a Alguien = take + Posesivo + word for it.

* hacer caso (a/de) = pay + attention to.

* hacer caso omiso = disregard, brush aside, go + unheeded, fall on + deaf ears, meet + deaf ears, thumb + Posesivo + nose at, dismiss with + the wave of the hand, fly in + the face of, push aside.

* hacer caso omiso de = be oblivious of/to.

* hacer chanchullos = fiddle.

* hacer chatting = chat.

* hacer circular = pass around.

* hacer circular por = circulate round.

* hacer cisco = tear + apart, wipe + the floor with.

* hacer coincidir (con) = reconcile (with).

* hacer cola = queue up.

* hacer colectas = exact + contributions.

* hacer comentarios = air + comments.

* hacer como el avestruz = bury + Posesivo + head in the sand (like an ostrich), stick + Posesivo + head in the sand.

* hacer como si nada = play it + cool.

* hacer comparaciones = draw + comparisons, make + comparisons.

* hacer comparecer = arraign.

* hacer compatible (con) = reconcile (with).

* hacer compost = compost.

* hacer compras = do + shopping.

* hacer comprender = bring + home.

* hacer con Alguien lo que Uno quiera = be like putty in + Posesivo + hands.

* hacer concesiones = make + allowances.

* hacer conjeturas = speculate.

* hacer constar = state.

* hacer contrabando = smuggle.

* hacer copias = make + multiple copies.

* hacer copias mediante multicopista por disolvente = spirit duplication.

* hacer correr la voz = spread + the word, spread + the good word, pass on + the good word, spread + the news.

* hacer cosas = get + things done.

* hacer cosquillas = tickle.

* hacer creer = lead to + believe, lull + Nombre + into thinking.

* hacer crítica = find + fault with.

* hacer croché = crochet.

* hacer cuadrar (con) = reconcile (with).

* hacer cuadrar las cuentas = reconcile + receipts.

* hacer cuadras las facturas = reconcile + receipts.

* hacer cualquier cosa = do + anything, give + Posesivo + right arm.

* hacer cumplir = uphold.

* hacer cumplir la disciplina = enforce + discipline.

* hacer cumplir la legislación = enforce + legislation.

* hacer cumplir la ley = law enforcement, enforce + law, legal enforcement.

* hacer cumplir una norma = enforce + standard.

* hacer cumplir una política = uphold + policy.

* hacer cumplir unas normas = enforce + policy.

* hacer daño = do + harm, hurt.

* hacer dar vueltas = gyrate.

* hacer de = make out of.

* hacer de carabina = play + gooseberry.

* hacer declamaciones = declaim.

* hacer dedo = hitch + a ride, thumb + a lift.

* hacer de la noche día = burn + the candle at both ends.

* hacer del mismo molde = cast in + the same mould as.

* hacer de nuevo = redo [re-do], remake.

* hacer de + Posesivo + parte = do + Posesivo + bit.

* hacer derretir el hielo = de-ice [deice].

* hacer desaparecer = eradicate, dispel, banish.

* hacer desaparecer una división = blur + division.

* hacer desaparecer un mito = dispel + myth.

* hacer descuento = discount.

* hacer desfilar = parade.

* hacer detonar = detonate.

* hacer de tripas corazón = bite + the bullet.

* hacer diabluras = play + pranks.

* hacer diana = hit + home.

* hacer difícil = make + it + difficult, make + difficult.

* hacer dinero = make + money.

* hacer dudar = make + Nombre + doubt, misgive.

* hacer eco = echo, resonate.

* hacer eco de = echo.

* hacer efectivo = cash in.

* hacer efectivo en metálico = pay in + cash.

* hacer ejercicio físico = work out.

* hacer ejercicios de calentamiento = limber up.

* hacer el aire irrespirable = choke + the air.

* hacer el amor = make + love.

* hacer el avío = get + ready.

* hacer el balance de cuentas = balance + the cash, balance + the cash drawer.

* hacer el cambio = make + the change.

* hacer el chorra = pissing into the wind.

* hacer el deber de Uno = do + Posesivo + part.

* hacer el dobladillo = hem.

* hacer elección = make + choices.

* hacer el esfuerzo necesario = pull + Posesivo + (own) weight.

* hacer el indio = horse around/about.

* hacer el intento = have + a go, give + it a shot, give + Nombre + a try, have + a stab at, take + a stab at, make + a stab at, give + it a whirl, give + it a try.

* hacer el mal = do + evil.

* hacer el mejor uso de = make + the best of.

* hacer el monigote = fool around.

* hacer el paripé = keep up + facade, put on + an act.

* hacer el pasillo = form + a guard of honour.

* hacer el pasillo de honor = form + a guard of honour.

* hacer el recorrido normal = make + the rounds.

* hacer el ridículo = make + a fool of + Reflexivo, make + an arse of + Reflexivo, make + a spectacle of + Reflexivo.

* hacer el testamento = testate.

* hacer el tonto = fool around, horse around/about.

* hacer el último esfuerzo = go + the last mile, go + the extra mile.

* hacer encaje = tat.

* hacer encaje de bolillos = do + the impossible, jump through + hoops, double over + backwards.

* hacer encaje de bolillos para que cuadre Algo = juggle.

* hacer encargos = run + errands.

* hacer enemigos = make + enemies.

* hacer entender = get across.

* hacer erupción = erupt.

* hacer escala = stop over.

* hacer eses = zigzag.

* hacer esperar = cool + Posesivo + heels.

* hacer espuma = work up + a lather, froth.

* hacer esquina con = form + right angles with.

* hacer estallar = spark, ignite, touch off, blow up, let off.

* hacer estallar en añicos = blow + sky high.

* hacer estallar una bomba = bomb.

* hacer estallar un guerra = ignite + war.

* hacer esto = go along + this road.

* hacer esto y aquello de un modo relajado = mess about, pootle, piddle around.

* hacer esto y aquello de un modo relajado = mess around.

* hacer esto y aquello sin prisas = pootle.

* hacer estragos = lay + waste to, create + havoc, wreak + havoc, cause + havoc, take + Posesivo + toll (on).

* hacer estragos en = play + havoc with.

* hacer estrías = rifle.

* hacer exenciones = make + exemptions.

* hacer experimentos = institute + experiments.

* hacer explícito = make + explicit.

* hacer explotar = blow up.

* hacer extensivo + Posesivo + agradecimiento = extend + Posesivo + thanks.

* hacer factible = make + feasible.

* hacer falta = need, must, have to, it + take.

* hacer flexible = limber up.

* hacer fortuna = make + Posesivo + fortune, make + a fortune, strike + it rich, strike + gold, hit + the jackpot.

* hacer fotocopias = photoduplication [photo-duplication].

* hacer fotografía = make + picture.

* hacer fracasar = foil, derail.

* hacer frente = combat, come to + terms with, contain, address + Nombre + head-on, meet + Nombre + head-on, tackle + Nombre + head-on, face + Nombre + head-on, engage.

* hacer frente a = confront, deal with, face, face up to, meet, cope with, wrestle with, stand up to, brave, breast, address.

* hacer frente a deudas = meet + debts.

* hacer frente a gastos = meet + expenses.

* hacer frente a la delincuencia = tackle + crime.

* hacer frente a la inflación = combat + inflation.

* hacer frente a la realidad = confront + reality, face + (the) facts, face + (up to) the fact that, face + reality.

* hacer frente a la realidad (de que) = face + the truth (that).

* hacer frente a las diferencias = face + differences.

* hacer frente a la situación = tackle + situation.

* hacer frente a la vida = cope.

* hacer frente al cambio = manage + change.

* hacer frente al futuro = face up to + the future.

* hacer frente al hecho de que = face + (up to) the fact that.

* hacer frente a los elementos = brave + the elements.

* hacer frente a los hechos = face + facts.

* hacer frente a tiempos difíciles = cope with + difficult times, cope with + difficult times.

* hacer frente a una amenaza = address + threat.

* hacer frente a una crisis = face + crisis, meet + crisis.

* hacer frente a una incertidumbre = meet + uncertainty.

* hacer frente a una necesidad = meet + need, serve + need.

* hacer frente a una responsabilidad = meet + responsibility, face up to + responsibility.

* hacer frente a un cambio = meet + change.

* hacer frente a un gasto = meet + cost.

* hacer frente a un problema = attack + problem, combat + problem, wrestle with + problem.

* hacer frente a un reto = rise (up) to + challenge, confront + challenge, meet + challenge, embrace + challenge.

* hacer fresco = be cool.

* hacer funcionar = service, do + the trick.

* hacer gala de = sport.

* hacer gala del conocimiento que uno tiene = air + knowledge.

* hacer ganchillo = crochet.

* hacer garabatos = scribble, scrawl, doodle.

* hacer girar = twiddle, twirl.

* hacer gozar = delight.

* hacer gracia = tickle + Posesivo + fancy.

* hacer grandes esfuerzos por = take + (great) pains to.

* hacer grandes progresos = make + great strides.

* hacer guardar silencio = shush.

* hacer hasta la presente = do + all along.

* hacer hidrófugo = render + water-repellent.

* hacer hincapié = emphasise [emphasize, -USA].

* hacer hincapié en = put + a premium on.

* hacer hincapié en una idea = hammer + point.

* hacer historia = make + history, history in the making, go down in + history.

* hacer honor al nombre de Uno = live up to + Posesivo + name.

* hacer horas extraordinarias = work + overtime.

* hacer horas extras = work + overtime.

* hacer hueco = make + room (for).

* hacer huelga = strike.

* hacer huella = leave + an impression, touch + Posesivo + life, leave + Posesivo + mark, cut + a swath(e), leave + an imprint, make + an impression.

* hacer huir = drive away, chase + Nombre + off.

* hacer imaginar = conjure up + an image of, conjure up + a vision of.

* hacer impermeable = render + water-repellent.

* hacer inalterable = set in + stone, set in + tablets of stone.

* hacer incomprensible = render + incomprehensible, garble.

* hacer indescifrable = render + indecipherable, garble.

* hacer innecesario = obviate + the need for, make + redundant.

* hacer insinuaciones = make + innuendoes.

* hacer insinuaciones sobre = make + noises about, make + a noise about.

* hacer insoluble = render + insoluble.

* hacer inutilizable = render + useless.

* hacer juego con = go with.

* hacer juegos malabares = juggle.

* hacer juegos malabares para que cuadre Algo = juggle.

* hacer justicia = do + justice.

* hacer la cama = make + the bed.

* hacer la cuenta = tot up, tote up.

* hacer la guerra = make + war.

* hacer (la) mona = play + hooky, play + truant, skip + class.

* hacer la paz = make + (the) peace.

* hacer la pelota = butter + Nombre + up, toady, fawn (on/upon/over).

* hacer la pelota a + Alguien = curry + favour with + Alguien.

* hacer la pelotilla = toady, butter + Nombre + up.

* hacer la prueba = give + it a whirl, give + it a shot, give + it a try.

* hacer largos = swim + laps.

* hacer las leyes más estrictas = tighten + laws.

* hacer las maletas = pack up, pack + Posesivo + belongings, pack + Posesivo + things, pack + Posesivo + suitcases, pack + Posesivo + bags.

* hacer las paces = heal + the breach, heal + the rift, bury + the hatchet, make + (the) peace, smoke + the peace pipe, smoke + the pipe of peace, bury + the tomahawk, bury + the war axe.

* hacer la transición = make + the transition.

* hacer la vida imposible = make + life hell.

* hacer la vista gorda = look + the other way, turn + a blind eye to, pretend + not to have seen.

* hacerle a Alguien un lavado de cerebro = brainwash.

* hacerle las cosas fáciles a Alguien = play into + the hands of.

* hacerle la vida más simple a todos = simplify + life for everyone.

* hacerle una paja a un muerto = flog + a dead horse, beat + a dead horse, fart + in the wind.

* hacerle un bombo a Alguien = knock + Alguien + up.

* hacer llamada telefónica = make + telephone call.

* hacer llorar = reduce + Nombre + to tears.

* hacer llorar de emoción = move + Nombre + to tears.

* hacerlo = do so, go ahead.

* hacerlo bien = put + matters + right, get + it + right, be right on track.

* hacer lo correcto = do + the right thing.

* hacerlo de nuevo = go and do it again.

* hacerlo difícil de + Infinitivo = make + it + hard to + Infinitivo.

* hacer lo imposible = bend over backwards, do + the impossible, lean over + backwards, double over + backwards.

* hacer lo imposible para = jump through + hoops.

* hacerlo lo mejor que uno pueda = do + Posesivo + utmost, give + Posesivo + utmost, give + Posesivo + best.

* hacerlo mal = get + it + (all) wrong.

* hacer lo más acertado dadas las circunstancias = do + the best thing in the circumstances.

* hacerlo más llevadero = make + life easier.

* hacerlo mejor = do + a better job.

* hacer lo mejor que Uno pueda = put + Posesivo + best into, give of + Posesivo + best.

* hacer lo mejor que Uno puede = try + Posesivo + best, try + Posesivo + heart out.

* hacerlo por uno mismo = do + it + on + Posesivo + own.

* hacer lo que a Uno le de la gana = get away with + murder.

* hacer lo que le corresponde a Uno = do + Posesivo + part.

* hacer lo que uno dice que es capaz de hacer = live up to + Posesivo + claim.

* hacer lo que Uno quiera = get away with + murder.

* hacer los deberes = do + homework.

* hacerlo sin la ayuda de nadie = do + it + on + Posesivo + own.

* hacerlo solo = do + it + on + Posesivo + own.

* hacer los primeros pinitos = take + the first step.

* hacerlo todo excepto = stop at + nothing short of.

* hacerlo todo menos = stop at + nothing short of.

* hacer malabarismos = juggle.

* hacer malabarismos para que cuadre Algo = juggle.

* hacer mandados = run + errands.

* hacer maravillas = work + wonders.

* hacer más consciente de Algo = heighten + awareness.

* hacer más copias de Algo = produce + additional copies.

* hacer más eficiente = streamline.

* hacer más estricto = tighten.

* hacer más fuerte = toughen.

* hacer más inteligente = smarten.

* hacer más interesante = spice up, add + spice.

* hacer más preciso = tightening up.

* hacer más rico = add + richness to.

* hacer más riguroso = tighten, tightening up.

* hacer más sabroso = pep up.

* hacer más sofisticado = dumb up.

* hacer mejor = give + Nombre + an edge.

* hacer mejoras = make + improvements.

* hacer mella = take + Posesivo + toll (on), leave + an impression, touch + Posesivo + life, leave + Posesivo + mark, cut + a swath(e), leave + an imprint, make + an impression, hit + home.

* hacer mella en = dent, make + a dent in, take + a bite out of.

* hacer mención de/a = make + mention of.

* hacer mezcla = mix + cement.

* hacer milagros = work + wonders, work + miracles.

* hacer mucha ilusión = be thrilled.

* hacer mucho = do + much.

* hacer mucho dinero = make + good money, earn + good money.

* hacer mucho por = go + a long way (towards/to/in) + Gerundio.

* hacer muchos aspavientos por Algo = make + a song and dance about.

* hacer mucho tiempo que Algo ha desaparecido = be long gone.

* hacer necesario = render + necessary.

* hacer negocio = make + business.

* hacer negocios = do + business, transact.

* hacer + Nombre + llegar hasta aquí = get + Nombre + this far.

* hacer + Nombre + responsable de = put + Nombre + in the driving seat.

* hacer notar = bring to + Posesivo + attention, bring to + the attention, mark, note, bring to + notice, bring + attention to, bring to + Posesivo + notice.

* hacer notar la presencia de = make + Posesivo + presence felt, make + Posesivo + presence known.

* hacer novillos = play + hooky, skip + class, play + truant, bunk off, bunk + classes, skive, bunk + school.

* hacer nudos = knot.

* hacer objeciones contra = urge against.

* hacer observaciones = comment on/upon.

* hacer obsoleto = make + redundant.

* hacer oídos sordos = turn + a deaf ear to.

* hacer ordinario = coarsen.

* hacer pagar tributos = exact + tributes.

* hacer palmas = clap.

* hacer paradas = make + stops.

* hacer parecer = make + seem, make + Nombre + out to be.

* hacer parecer pequeño = dwarf.

* hacer partícipe = engage.

* hacer pasajero = render + transitory.

* hacer patochadas = fool around.

* hacer payasadas = fool around.

* hacer pedazos = shatter, smash + Nombre + to bits.

* hacer peligrar = place + in jeopardy, imperil, endanger, pose + risk.

* hacer pensar = provoke + thought, make to + think, lull + Nombre + into thinking, summon up + image.

* hacer pensar en = conjure, conjure up + a picture of, bring to + mind, conjure up + an image of, conjure up, conjure up + a vision of.

* hacer pequeños ajustes = tinker + around the edges, tinker with.

* hacer perder el conocimiento = knock + Nombre + out, knock + Nombre + unconscious.

* hacer perder el entusiasmo = dampen + Posesivo + enthusiasm.

* hacer perder el sentido a = make + nonsense of.

* hacer perder la agilidad física = stale.

* hacer perder la agilidad mental = stale.

* hacer perder las esperanzas = dampen + Posesivo + hopes.

* hacer permanente = render + permanent.

* hacer ping = ping.

* hacer pipí = pee.

* hacer pis = piss, pee, take + a leak, have + a leak, widdle, piddle.

* hacer planes = plan, make + plans.

* hacer poca distinción entre... y... = make + little distinction between... and....

* hacer poco = do + little.

* hacer popular = popularise [popularize, -USA].

* hacer por encargo = make to + order.

* hacer + Posesivo + agosto = make + a killing.

* hacer + Posesivo + necesidades = relieve + Reflexivo, go + potty.

* hacer + Posesivo + trabajo = get on with + Posesivo + work, do + Posesivo + business.

* hacer posible = enable, provide for, make + possible, provide + a basis for, make + an opportunity.

* hacer posible el crecimiento = accommodate + growth.

* hacer preguntas = ask + questions, interrogate, air + questions, make + enquiry.

* hacer preparativo = make + arrangements.

* hacer preso = imprison, jail [gaol, -UK].

* * *

hacer [ E18 ]

GUIA DE BUSQUEDA

■ hacer (verbo transitivo)

Sentido I

A

1 crear

2 extender: cheque, factura etc

B efectuar, llevar a cabo

C formular, expresar

D con las necesidades fisiológicas

E adquirir: dinero, amigos etc

F preparar, arreglar

G

1 producir, causar

2 refiriéndose a sonidos

H recorrer

I en cálculos, enumeraciones

Sentido II

A

1 ocuparse en una actividad

2 como profesión, ocupación

3 estudiar

B

1 actuar de cierta manera

2 dar cierto uso

3 causar daño

C actuar como

D hacer una vida

E sustituyendo a otro verbo

F afectar, importar

Sentido III

A transformar en, volver

B dar apariencia de

C inducir a, ser la causa de que

D obligar a

E hacer hacer algo

F acostumbrar

G suponer, imaginar

■ hacer (verbo intransitivo)

Sentido I

A

1 obrar, actuar

2 hacer bien, mal etc

B con las necesidades fisiológicas

C fingir, simular

D intentar, procurar

E servir

F interpretar un personaje

Sentido II

A

1 sentarle bien, mal

2 quedar, resultar

B corresponder

C no le hace

D en tercera persona: concernir

E apetecer

■ hacer (verbo impersonal)

A

1 refiriéndose al tiempo

2 familiar humorístico

B expresando el tiempo transcurrido

■ hacerse (verbo pronominal)

Sentido I

A producirse

B

1 hacer para sí

2 hacer que otro haga

C causarse

D con las necesidades fisiológicas

E adquirir

Sentido II

A

1 volverse, convertirse en

2 impersonal

3 cocinarse

4 pasarle (a algn)

B resultar

C dar la impresión de

D causativo

E acostumbrarse

F fingirse

G

1 moverse

2 colocarse

H hacerse con

I hacerse de

vt

Sentido I [ Grammar notes (Spanish) ]

A

1 (crear) ‹mueble› to make; ‹casa/carretera› to build; ‹nido› to build, make; ‹coche› to make, manufacture; ‹dibujo› to do, draw; ‹lista› to make, draw up; ‹resumen› to do, make; ‹película› to make; ‹vestido/cortina› to make; ‹pan/pastel› to make, bake; ‹vino/café/tortilla› to make; ‹cerveza› to make, brew

les hace toda la ropa a los niños she makes all the children's clothes

hacer un nudo/lazo to tie a knot/bow

hazme un plano de la zona do o draw me a map of the area

me hizo un lugar or sitio en la mesa he made room o a place for me at the table

le hizo un hijo ( fam); he got her pregnant

hacen una pareja preciosa they make a lovely couple

2 (extender) ‹cheque/factura/receta› to make out, write out, write

me hizo un cheque she wrote o made me out a check

B (efectuar, llevar a cabo) ‹sacrificio› to make; ‹milagro› to work, perform; ‹deberes/ejercicios› to do; ‹transacción› to carry out; ‹experimento› to do, perform; ‹limpieza› to do

estaban haciendo los preparativos para el viaje they were making preparations for o they were preparing for the journey

me hicieron una visita they paid me a visit, they came and visited me

hicieron una gira por Europa they went on o did a tour of Europe

hicimos el viaje sin parar we did the journey without stopping

me hizo un regalo precioso she gave me a beautiful gift

tengo que hacer los mandados I have some errands to run

¿me haces un favor? will you do me a favor?

me hizo señas para que me acercara she motioned to me to come closer

hicimos un trato we did o made a deal

hago un papel secundario en la obra I have a minor part in the play

aún queda mucho por hacer there is still a lot (left) to do

C (formular, expresar) ‹declaración/promesa/oferta› to make; ‹proyecto/plan› to make, draw up; ‹crítica/comentario› to make, voice; ‹pregunta› to ask

nadie hizo ninguna objeción nobody raised any objections, nobody objected

nos hizo un relato de sus aventuras he related his adventures to us, he gave us an account of his adventures

D

(con las necesidades fisiológicas): hace dos días que no hago caca ( fam); I haven't been for two days ( euph)

hice pis or pipí antes de salir ( fam); I had a pee before I left ( colloq)

hacer sus necesidades ( euf); to go to the bathroom o toilet

E (adquirir) ‹dinero/fortuna› to make; ‹amigo› to make

hicieron muchas amistades en Chile they made a lot of friends in Chile

F (preparar, arreglar) ‹cama› to make; ‹maleta› to pack

tengo que hacer la comida I must get lunch (ready) o cook lunch

hice el pescado al horno I did o cooked the fish in the oven

G

1 (producir, causar) ‹ruido› to make

este jabón no hace espuma this soap doesn't lather

esos chistes no me hacen gracia I don't find those jokes funny

estos zapatos me hacen daño these shoes hurt my feet

2 (refiriéndose a sonidos onomatopéyicos) to go

los perros hacen `guau guau' dogs go `bow-wow'

el agua hacía glugluglú en los caños the water gurgled o made a gurgling noise in the pipes

¿cómo hace el coche del abuelo? how does Grandpa's car go?, what noise does Grandpa's car make?

H (recorrer) ‹trayecto/distancia› to do

hicimos los 500 kilómetros en cuatro horas we did o covered the 500 kilometers in four hours

I

(en cálculos, enumeraciones): son 180 … y 320 hacen 500 that's 180 … and 320 is o makes 500

el visitante que hacía el número mil the thousandth visitor

hace el número 26 en la lista she is o comes 26th on the list

Sentido II

A

1 (ocuparse en una actividad) to do

¿no tienes nada que hacer? don't you have anything to do?

ya terminé ¿qué hago ahora? I've finished, what shall I do now?

no hace más que or sino quejarse she does nothing but complain, all she ever does is complain

no hice más que or sino cumplir con mi deber I only o merely did my duty

le gustaría hacer teatro she would like to work in the theater

están haciendo una obra de Ibsen they're doing o putting on a play by Ibsen

deberías hacer ejercicio you should exercise, you should do o get some exercise

¿hace algún deporte? do you go in for o play o do any sports?

no estaba haciendo turismo, sino en viaje de negocios I wasn't there on vacation ( AmE) o ( BrE) on holiday, it was a business trip

2 (como profesión, ocupación) to do

¿qué hace su novio? — es médico what does her boyfriend do? — he's a doctor

3 (estudiar) to do

hace Derecho she's doing o studying o reading Law

hizo un curso de contabilidad he did an accountancy course

hizo la carrera de Filosofía she did a degree in philosophy o a philosophy degree, she studied philosophy

B

1 (actuar de cierta manera, realizar cierta acción) to do

yo en tu caso habría hecho lo mismo in your situation I would have done the same

perdona, lo hice sin querer I'm sorry, I didn't do it on purpose

haz lo que quieras do what you like

aquí se hace lo que digo yo I'm in charge around here, around here what I say goes

¡niño, eso no se hace! you mustn't do that!

haré lo posible por hablar con él I'll do all o everything I can to speak to him

¡qué se le va a hacer! or ¡qué le vamos a hacer! what can you o ( frml) one do?

no puedes aceptar — ¡qué le voy a hacer! no me queda más remedio you can't accept — what else can I do? I've no choice

hacerla ( Méx fam): ya la hizo: lo nombraron director now he's really made it: he's been appointed director

si le gano al sueco ya la hice if I can beat the Swede I'll have it in the bag ( colloq)

la hicieron bien y bonita con ese negocio they did really well out of that deal

hacerla (buena) ( fam): ¡ahora sí que la hice! me dejé las llaves dentro now I've (really) done it! I've left the keys inside

¡ya la hicimos! se pinchó la rueda that's done it! o now, we're in trouble, we've got a flat

hacérsela buena a algn ( Méx); to keep one's word o promise to sb

se la hizo buena y se casó con ella he kept his word o promise and married her

soñé que te sacabas la lotería — ¡házmela buena! I dreamed you won the lottery — if only! o if only it would come true!

mañana dejo de fumar — ¡házmela buena! I'm going to give up smoking tomorrow — oh, please! o if only you would!

2 (dar cierto uso, destino, posición) to do

¿qué vas a hacer con el dinero del premio? what are you going to do with the prize money?

no sé qué hice con los recibos I don't know what I did with the receipts

y el libro ¿qué lo hice? (CS fam); what did I do with the book?

3

(causar daño): hacerle algo a algn to do sth to sb

no le tengas miedo al perro, no hace nada don't be frightened of the dog, he won't hurt you

yo no le hice nada I didn't touch her o do anything to her

no te he contado la última que me hizo I haven't told you the latest thing he did to me

C

( esp Esp) (actuar como): deja de hacer el tonto/payaso stop acting o playing the fool, stop clowning around

D

(llevar): hacer una vida solitaria/normal to lead a lonely life/normal life

trata de hacer una vida sana try to lead a healthy life

E

(sustituyendo a otro verbo): toca bien la guitarra — antes lo hacía mejor she plays the guitar well — she used to play o be better

voy a escribirle — deja, ya lo haré yo I'm going to write to him — don't bother, I'll do it

voy a dimitir — por favor, no lo hagas I'm going to resign — please don't o please, don't do it

F

( RPl fam) (afectar, importar): la salsa quedó un poco líquida — ¿qué le hace? the sauce came out a bit thin — so what? o what does it matter?

eso no le hace nada that doesn't matter at all

Sentido III

A (transformar en, volver) to make

te hará hombre, hijo mío it will make a man of you, my son

la hizo su mujer he made her his wife

agarró la copa y la hizo añicos contra el suelo he grabbed the glass and smashed it to smithereens on the floor

hizo pedazos or trizas la carta she tore the letter into tiny pieces

la película que la hizo famosa the movie that made her famous

este hombre me hace la vida imposible this man is making my life impossible

quisiera agradecer a quienes han hecho posible este encuentro I should like to thank (all) those who have made this meeting possible

hacer algo DE algo to turn sth INTO sth

hice de mi afición por la cocina una profesión I turned my interest in cooking into a career, I made a career out of my interest in cooking

hacer algo DE algn to make sth OF sb

quiero hacer de ti un gran actor I want to make a great actor of you

B

(dar apariencia de): ese vestido te hace más delgada that dress makes you look thinner

el pelo corto te hace más joven short hair makes you look younger

C (inducir a, ser la causa de que) hacer algo/a algn + INF to make sth/sb + INF

una de esas canciones que te hacen llorar one of those songs that make you cry

todo hace suponer que fue así everything suggests that o leads one to think that that is what happened

hizo caer al niño he knocked the child over

haga pasar al próximo tell the next person to come in, have the next person come in

eso no hizo sino precipitar el desenlace all that did was to hasten the end

hacer que algo/algn + SUBJ to make sth/sb + INF

¡vas a hacer que pierda la paciencia! you're going to make me lose my temper!

esto hace que sus reacciones sean lentas this makes him slow to react, this makes his reactions slow

D (obligar a) hacer + INF a algn to make sb + INF

me hizo esperar tres horas she kept me waiting for three hours

se lo haré hacer de nuevo I'll make him do it again

me hizo abrirla or me la hizo abrir he made me open it

me hizo levantar(me) a las cinco she made me get up at five

hacer que algn + SUBJ to make sb + INF

hizo que todos se sentaran he made everybody sit down

E

hacer hacer algo to have o get sth done

hice acortar las cortinas I had o got the curtains shortened

le hice hacer un vestido para la boda I had o got a dress made for her for the wedding

F (acostumbrar) hacer a algn A algo to get sb used o accustomed TO sth

pronto la hizo a su manera de trabajar he soon got her used o accustomed to his way of working

G

(suponer, imaginar): te hacía en Buenos Aires I thought you were in Buenos Aires

tiene 42 años — yo la hacía más joven she's 42 — I thought she was younger

¡yo que lo hacía casado y con hijos! I had the idea that he was married with children!

■ hacer

vi

Sentido I

A

1

(obrar, actuar): nadie trató de impedírselo, lo dejaron hacer nobody tried to stop him, they just let him get on with it

tú no te preocupes, déjame hacer a mí don't you worry, just let me take care of it

déjalo hacer a él, que sabe qué es lo que conviene let him handle it, he knows what's best

¿cómo se hace para que te den la beca? how do you go about getting the grant?

¿cómo hay que hacer para ponerlo en funcionamiento? what do you have to do to make it work?

no me explico cómo hacen para vivir con ese sueldo I don't know how they manage to live on that salary

hacerle a algo (Chi, Méx fam): Enrique le hace a la electricidad Enrique knows a bit o knows something about electricity

tienen una empleada que le hace a todo they have a maid who does a bit of everything

ya sabes que yo no le hago a esos menesteres you know I don't go in for o do that sort of thing

hacer y deshacer to do as one pleases, do what one likes

¡no le hagas/hagan! ( Méx fam); you can't be serious!, you're joking o kidding! ( colloq)

2 (+ complemento):

hiciste bien en decírmelo you did o were right to tell me

haces mal en mentir it's wrong of you to lie

mejor haría callándose she'd do better to keep quiet

B

( esp AmL) (con las necesidades fisiológicas): ¡mamá, ya hice! Mommy, I've been o I've finished!

hace dos días que no hace ( euf); he hasn't been for two days ( euph)

hagan antes de salir go to the bathroom o toilet before we leave, you'd better go before we leave ( euph)

hacer de cuerpo or de vientre ( frml); to move one's bowels ( frml), to have a bowel movement ( frml)

C

(fingir, simular): hizo (como) que no me había visto he made out o pretended he hadn't seen me

cuando entre haz (como) que lees when she comes in, make out o pretend you're reading, when she comes in, pretend to be reading

hice (como) que no oía I pretended I couldn't hear, I acted as if I couldn't hear

hacer COMO SI + SUBJ:

haz como si no supieras nada make out o pretend you don't know anything about it, act as if you don't know anything about it

D (intentar, procurar) hacer POR + INF to try to + INF

tienes que hacer por corregir ese genio you must try to o ( colloq) try and do something about that temper (of yours)

tú no haces por entenderla you don't even try to understand her

E (servir) hacer DE algo:

esta sábana hará de toldo this sheet will do for o as an awning

la escuela hizo de hospital the school served as o was used as a hospital

F (interpretar un personaje) hacer DE algo/algn to play (the part of) sth/sb

siempre hace de `malo' he always plays the bad guy

hizo de Hamlet he played (the part of) Hamlet

Sentido II

A (+ compl)

1 (sentar) (+ me/te/le etc):

le va a hacer bien salir un poco it'll do her good to get out a bit

¡me hizo tanto bien su visita …! her visit did me such a lot of good …!

los mejillones me hicieron muy mal ( AmL); the mussels made me really ill

2

( Esp) (quedar): con los cuadros hace mucho más bonito it looks much prettier with the pictures

B (corresponder) hacerle A algo to fit sth

esta tapa no le hace al frasco this lid doesn't fit the jar

esta llave no le hace a la cerradura this isn't the right key for the lock

C

no le hace (no tiene importancia) it doesn't matter; (no sirve de excusa) that's no excuse, don't give me that ( colloq)

¿no le hace que tire la ceniza en este florero? do you mind if I drop the ash in this vase?

D ( en tercera persona) ( frml)

(concernir, tocar): por lo que hace a or en cuanto hace a su solicitud as far as your application is concerned, as regards your application

E

( Esp fam) (apetecer): ¿hace or te hace una cerveza? (do you) feel like a beer?, do you fancy a beer? ( BrE colloq)

te invito a cenar a un chino ¿hace? — hace I'll take you out to a Chinese restaurant, how does that grab you? — great idea! ( colloq)

■

v impers

A

1 [ Vocabulary notes (Spanish) ]

(refiriéndose al tiempo atmosférico): hace frío/calor/sol/viento it's cold/hot/sunny/windy

hace tres grados bajo cero it's three degrees below (zero)

nos hizo un tiempo espantoso we had terrible weather

ojalá haga buen tiempo or ( esp Esp) bueno I hope the weather's fine o nice, I hope it's nice weather

2 ( familiar humorístico):

hace sed ¿verdad? it's thirsty weather/work, isn't it?

parece que hace hambre you/they seem to be hungry

¿hace sueño, niños? are you getting sleepy, children?

B

(expresando el tiempo transcurrido): hace dos años que murió he died two years ago, he's been dead for two years

¿cuándo llegaste? — hace un ratito when did you get here? — a short while ago

¿cuánto hace que se fue? how long ago did she leave?, how long is it since she left?

lo leí hace poco I read it a short time ago

lo había visto hacía exactamente un año I had seen him exactly one year before

¿hace mucho que esperas? have you been waiting long?

hace mucho tiempo que lo conozco or lo conozco desde hace mucho tiempo I've known him for a long time

hace años que no lo veo or no lo veo desde hace años I haven't seen him for years o it's years since I saw him

hacía años que no lo veía I hadn't seen him for o in years, it had been years since I'd seen him

hasta hace poco vivían en Austria they lived in Austria until recently

■ hacerse

v pron

Sentido I

A

(producirse): hágase la luz ( Bib) let there be light

(+ me/te/le etc): se me ha hecho un nudo en el hilo I've got a knot in the thread, the thread has a knot in it

si no lo revuelves se te hacen grumos if you don't stir it, it goes lumpy o forms lumps

se le ha hecho una ampolla she's got o she has a blister

hacérsele a algn ( Méx): por fin se le hizo ganar un campeonato she finally got to win a championship

por fin se le hizo a Mauricio con ella Mauricio finally made it with her ( colloq)

B

1 ( refl)

(hacer para sí): se hace toda la ropa she makes all her (own) clothes

se hicieron una casita they built themselves a little house

2 ( caus)

(hacer que otro haga): se hace la ropa en Roma she has her clothes made in Rome

se hicieron una casita they had a little house built

se hizo la cirugía estética she had plastic surgery

voy a hacerme las manos I'm going to have a manicure

tienes que hacerte la barba you must get your beard trimmed

C

(causarse): me hice un tajo en el dedo I cut my finger

¿qué te hiciste en el brazo? what did you do to your arm?

¿te hiciste daño? did you hurt yourself?

D

(con las necesidades fisiológicas): todavía se hace pis/caca ( fam); she still wets herself/messes her pants

se hace pis en la cama ( fam); he wets the bed

¡me estoy haciendo caca! ( fam); I'm desperate (to go to the bathroom o toilet)! ( colloq)

E ( refl)

(adquirir): se ha hecho un nombre en el mundo de la moda she's made a name for herself in the fashion world

sólo conseguirás hacerte enemigos si sigues así you'll only make enemies if you keep on like that

idea

Sentido II

A

1 (volverse, convertirse en) to become

se quiere hacer monja she wants to become a nun

se hizo famoso he became famous

se están haciendo viejos they are getting o growing old

2 ( impersonal):

en invierno se hace de noche muy pronto in winter it gets dark very early

vamos, se está haciendo tarde come on, it's getting late

(+ me/te/le etc): se nos hizo de noche esperándolo it got dark while we were waiting for him

3 (cocinarse) «pescado/guiso» to cook

dejar que se haga a fuego lento leave to cook over a low heat

4

( AmL) (pasarle a): no sé qué se habrá hecho María I don't know what can have happened to María o ( colloq) where María can have got(ten) to

B

(resultar): se hace muy pesado repetir lo mismo tantas veces it gets very boring having to repeat the same thing over and over again

(+ me/te/le etc): la espera se me hizo interminable the wait seemed interminable

se me hace difícil creerlo I find it very hard to believe

C (dar la impresión de) (+ me/te/le etc):

se me hace que aquí pasa algo raro I get the feeling o impression that something strange is going on around here

se me hace que va a llover I think o I have a feeling it's going to rain

se me hace que esta vez vas a tener suerte something tells me o I have a feeling (that) this time you're going to be lucky

D ( causativo) hacerse + INF:

tienes que hacerte oír/respetar you have to make people listen to you/respect you

el desenlace no se hizo esperar the end was not long in coming

cuando era actriz se hacía llamar Mónica Duarte when she was an actress she went by the name of Monica Duarte o she used the name Monica Duarte

es un chico que se hace querer he's a likable kid o a kid you can't help liking

se hizo construir una mansión he had a mansion built

hazte ver por un médico ( AmL); go and see a doctor

rogar

E (acostumbrarse) hacerse A algo to get used TO sth

no me hago al clima de este país I can't get used to the weather in this country

no consigo hacerme a la idea I can't get used to the idea

hacerse A + INF to get used TO -ING

no se hace a vivir solo he hasn't got used to living alone

F

(fingirse): no te hagas el inocente don't act all innocent

seguro que me vio pero se hizo el loco he must have seen me but he pretended he hadn't

¿éste es bobo o se (lo) hace? ( fam); is this guy stupid or just a good actor? ( colloq)

no te hagas el sordo don't pretend o make out you didn't hear me

se hizo la que no entendía she pretended o she made out she didn't understand

yo me hice ( Méx fam); I pretended not to notice

G

1 (moverse) (+ compl):

hacerse atrás to move back

hacerse a un lado to move to one side, to move aside

hazte para aquí/para allá move over this way/that way

2

( Col) (colocarse): ¿quieres salir en la foto? — sí ¿dónde me hago? do you want to be in the photo? — yes, where shall I stand/sit?

H hacerse con to take

el ejército se hizo con la ciudad the army took the city

se hizo con una fortuna considerable he amassed a considerable fortune

tengo que hacerme con esa información como sea I must get hold of that information somehow

se hicieron con la empresa they took over the company

lograron hacerse con el control de la compañía they managed to gain o get control of the company

no creo que puedan hacerse con la copa I don't think they can win the cup

I hacerse de

( AmL): se hicieron de gran fama they became very famous

tengo que hacerme de dinero I must get o lay my hands on some money

se han hecho de muchos amigos allí they've made a lot of friends there

* * *

Multiple Entries:
hacer
hacer algo
hacer ( conjugate hacer) verbo transitivo
1
a) ( crear) ‹mueble/vestido› to make;

‹casa/carretera› to build;
‹ nido› to build, make;
‹ túnel› to make, dig;
‹dibujo/plano› to do, draw;
‹ lista› to make, draw up;
‹ resumen› to do, make;
‹ película› to make;
‹nudo/lazo› to tie;
‹pan/pastel› to make, bake;
‹vino/café/tortilla› to make;
‹ cerveza› to make, brew;
◊ me hizo un lugar en la mesa he made room for me at the table;

hacen buena pareja they make a lovely couple
b) (producir, causar) ‹ ruido› to make;

◊ los chistes no me hacen gracia I don't find jokes funny;

estos zapatos me hacen daño these shoes hurt my feet
2
a) (efectuar, llevar a cabo) ‹ sacrificio› to make;

‹ milagro› to work, perform;
‹deberes/ejercicios/limpieza› to do;
‹ mandado› to run;
‹transacción/investigación› to carry out;
‹ experimento› to do, perform;
‹ entrevista› to conduct;
‹gira/viaje› to do;
‹ regalo› to give;
‹ favor› to do;
‹ trato› to make;
◊ me hicieron una visita they paid me a visit;

aún queda mucho por hacer there is still a lot (left) to do;
dar que hacer to make a lot of work
b) ‹cheque/factura› to make out, write out

3 (formular, expresar) ‹declaración/promesa/oferta› to make;
‹proyecto/plan› to make, draw up;
‹crítica/comentario› to make, voice;
‹ pregunta› to ask;
◊ nadie hizo ninguna objeción nobody raised any objections

4
a) ( refiriéndose a necesidades fisiológicas):

◊ hacer caca (fam) to do a poop (AmE) o (BrE) a pooh (colloq);

hacer pis or pipí (fam) to have a pee (colloq);
hacer sus necesidades (euf) to go to the bathroom o toilet (euph)
b) ( refiriéndose a sonidos onomatopéyicos) to go;

◊ las vacas hacen `mu' cows go `moo'

5 ( adquirir) ‹dinero/fortuna› to make;
‹ amigo› to make
6 (preparar, arreglar) ‹ cama› to make;
‹ maleta› to pack;
◊ hice el pescado al horno I did o cooked the fish in the oven;

tengo que hacer la comida I must make lunch;
ver tb comida b
7 ( recorrer) ‹trayecto/distancia› to do, cover
8 (en cálculos, enumeraciones):
◊ son 180 … y 320 hacen 500 that's 180 … and 320 is o makes 500

1
a) ( ocuparse en actividad) to do;

◊ hacer la(s) compra(s) to do the shopping;

¿hacemos algo esta noche? shall we do something tonight?;
hacer ejercicio to do (some) exercise;
¿hace algún deporte? do you play o do any sports?;
See Also→ amor 1b
b) (como profesión, ocupación) to do;

◊ ¿qué hace tu padre? what does your father do?

c) ( estudiar) to do

2 (realizar cierta acción, actuar de cierta manera) to do;
◊ ¡eso no se hace! you shouldn't do that!;

¡qué le vamos a hacer! what can you o (frml) one do?;
toca bien el piano — antes lo hacía mejor she plays the piano well — she used to play better;
hacerla buena (fam): ¡ahora sí que la hice! now I've really done it!;
See Also→ tonto sustantivo masculino, femenino
1 (transformar en, volver) to make;
◊ ella lo hizo posible she made it possible;

hizo pedazos la carta she tore the letter into tiny pieces;
ese vestido te hace más delgada that dress makes you look thinner;
hacer algo de algo to turn sth into sth;
quiero hacer de ti un gran actor I want to make a great actor of you
2
a) (obligar a, ser causa de que)

◊ hacer a algn hacer algo to make sb do sth;

me hizo abrirla he made me open it;
me hizo llorar it made me cry;
hágalo pasar tell him to come in;
me hizo esperar tres horas she kept me waiting for three hours;
hacer que algo/algn haga algo to make sth/sb do sth
b)

◊ hacer hacer algo to have o get sth done/made;

hice acortar las cortinas I had o got the curtains shortened
verbo intransitivo
1 (obrar, actuar):
◊ déjame hacer a mí just let me handle this o take care of this;

¿cómo se hace para que te den la beca? what do you have to do to get the scholarship?;
hiciste bien en decírmelo you did o were right to tell me;
haces mal en mentir it's wrong of you to lie
2 (fingir, simular):
◊ hice como que no oía I pretended not to hear;

haz como si no lo conocieras act as if o pretend you don't know him
3 ( servir):
◊ esta sábana hará de toldo this sheet will do for o as an awning;

la escuela hizo de hospital the school served as o was used as a hospital
4 ( interpretar personaje) hacer de algo/algn to play (the part of) sth/sb
(+ compl) ( sentar):
◊ tanto sol hace mal (AmL) too much sun is not good for you;

(+ me/te/le etc)
◊ el descanso le hizo bien the rest did him good;

la trucha me hizo mal (AmL) the trout didn't agree with me
hacer v impers
1 ( refiriéndose al tiempo atmosférico):
◊ hace frío/sol it's cold/sunny;

hace tres grados it's three degrees;
(nos) hizo un tiempo espantoso the weather was terrible
2 ( expresando tiempo transcurrido):
◊ hace dos años que murió he's been dead for two years;

hace mucho que lo conozco I've known him for a long time;
hacía años que no lo veía I hadn't seen him for o in years;
¿cuánto hace que se fue? how long ago did she leave?;
hace poco/un año a short time/a year ago;
hasta hace poco until recently
hacerse verbo pronominal
1 ( producirse) (+ me/te/le etc):
◊ se me hizo un nudo en el hilo I got a knot in the thread;

se le hizo una ampolla she got a blister;
hacérsele algo a algn (Méx): por fin se le hizo ganar el premio she finally got to win the award
2
a) ( refl) ( hacer para sí) ‹café/falda› to make oneself;

◊ se hicieron una casita they built themselves a little house

b) ( caus) ( hacer que otro haga):

◊ se hicieron una casita they had a little house built;

se hizo la cirugía estética she had plastic surgery
3 ( causarse):
◊ ¿qué te hiciste en el brazo? what did you do to your arm?;

¿te hiciste daño? did you hurt yourself?
4 ( refiriéndose a necesidades fisiológicas):
◊ todavía se hace pis/caca (fam) she still wets/messes herself

5 ( refl) ( adquirir) to make;
◊ hacerse un nombre to make a name for oneself

1
a) (volverse, convertirse en) to become;

◊ se hicieron amigos they became friends;

se están haciendo viejos they are getting o growing old
b) ( resultar):

◊ se hace muy pesado it gets very boring;

(+ me/te/le etc)
◊ se me hizo interminable it seemed interminable;

se me hace difícil creerlo I find it very hard to believe
c) ( impers):

◊ se hace de noche muy pronto it gets dark very early;

se está haciendo tarde it's getting late
d) ( cocinarse) [pescado/guiso] to cook

e) (AmL) ( pasarle a):

◊ ¿qué se habrá hecho María? what can have happened to María?

2 ( acostumbrarse) hacerse a algo to get used to sth
3 ( fingirse):
◊ no te hagas el inocente don't act the innocent;

¿es bobo o se (lo) hace? (fam) is he stupid or just a good actor? (colloq);
hacerse pasar por algn (por periodista, doctor) to pass oneself off as sb
4 ( moverse) (+ compl) to move;
◊ hacerse a un lado to move to one side

5
◊ hacerse de (AmL) (de fortuna, dinero) to get;

( de amigos) to make
hacer
I verbo transitivo
1 (crear, fabricar, construir) to make
hacer un jersey, to make a sweater
hacer un puente, to build a bridge
2 (una acción) to do: eso no se hace, it isn't done
haz lo que quieras, do what you want
¿qué estás haciendo?, (en este momento) what are you doing?
(para vivir) what do you do (for a living)?
hace atletismo, he does athletics
hacer una carrera/ medicina, to do a degree/ medicine
3 (amigos, dinero) to make
4 (obligar, forzar) to make: hazle entrar en razón, make him see reason
5 (causar, provocar) to make: ese hombre me hace reír, that man makes me laugh
estos zapatos me hacen daño, these shoes are hurting me
no hagas llorar a tu hermana, don't make your sister cry
6 (arreglar) to make
hacer la cama, to make the bed
hacer la casa, to do the housework
7 Mat (sumar, dar como resultado) to make: y con éste hacen cincuenta, and that makes fifty
8 (producir una impresión) to make... look: ese vestido la hace mayor, that dress makes her look older
9 (en sustitución de otro verbo) to do: cuido mi jardín, me gusta hacerlo, I look after my garden, I like doing it
10 (representar) to play: Juan hizo un papel en Fuenteovejuna, Juan played a part in Fuenteovejuna
11 (actuar como) to play: no hagas el tonto, don't play the fool
12 (suponer) te hacía en casa, I thought you were at home
II verbo intransitivo
1 (en el teatro, etc) to play: hizo de Electra, she played Electra
2 ( hacer por + infinitivo) to try to: hice por ayudar, I tried to help
3 (simular) to pretend: hice como si no lo conociera, I acted as if I didn't know him
4 fam (venir bien, convenir) to be suitable: si te hace, nos vamos a verle mañana, if it's all right for you, we'll visit him tomorrow
III verbo impersonal
1 (tiempo transcurrido) ago: hace mucho (tiempo), a long time ago
hace tres semanas que no veo la televisión, I haven't watched TV for three weeks
hace tres años que comenzaron las obras, the building works started three years ago
2 (condición atmosférica) hacía mucho frío, it was very cold
¿To make o to do?
El significado básico del verbo to make es construir, fabricar algo juntando los componentes (aquí hacen unos pasteles maravillosos, they make marvellous cakes here), obligar (hazle callar, make him shut up) o convertir: Te hará más fuerte. It'll make you stronger. También se emplea en expresiones compuestas por palabras tales como dinero ( money), ruido ( a noise), cama ( the bed), esfuerzo ( an effort), promesa ( a promise), c omentario ( a comment), amor ( love), guerra ( war).
El significado del verbo to do es cumplir o ejecutar una tarea o actividad, especialmente tratándose de los deportes y las tareas domésticas: Hago mis deberes por la noche. I do my homework in the evening. ¿Quién hace la plancha en tu casa? Who does the ironing in your house? También se emplea con palabras tales como deber ( duty), deportes ( sports), examen ( an exam), favor ( a favour), sumas ( sums).
' hacer' also found in these entries:
Spanish:
abrir
- aclarar
- acopio
- acto
- adelantar
- adelantamiento
- advertir
- alarde
- aliviar
- amagar
- amarrar
- amor
- amortizar
- ampliar
- añicos
- aplanar
- aprecio
- aprender
- aspaviento
- atonía
- autostop
- ayuno
- balance
- broma
- burla
- burrada
- cábala
- caballo
- cabronada
- caca
- cafetera
- caja
- calceta
- calentar
- callar
- calle
- calor
- cama
- capacitar
- capaz
- caso
- castigar
- castillo
- chantaje
- colar
- colada
- colecta
- comecome
- comentar
- como
English:
abort
- abstain
- abuse
- accent
- accentuate
- accepted
- accustom
- act
- advance
- advertise
- afraid
- again
- agitate
- agree
- aim at
- aim to
- air
- all-out
- amenable
- antsy
- apart
- appearance
- arm-twisting
- as
- assert
- attempt
- audition
- authorize
- backup
- bake
- balance
- bandy about
- bed
- begin
- blast
- blind
- blueberry
- blur
- boil
- bonk
- boohoo
- book in
- bounce
- bring in
- bubble
- budget
- bulldoze
- bully
- bundle
- burp

* * *

hacer

♦ vt

1. [elaborar, crear, cocinar] to make;

hacer una fiesta to have a party;

hacer un vestido/planes to make a dress/plans;

hacer un poema/una sinfonía to write a poem/symphony;

hacer un nudo to tie a knot;

los cristianos creen que Dios hizo al hombre Christians believe that God created mankind;

haz un poco más la carne cook the meat a bit longer;
Fam
tu hermano ha hecho una de las suyas your brother has been up to his usual tricks;

Comp
Fam
¡buena la has hecho! you've really gone and done it now!

2. [construir] to build;

han hecho un edificio nuevo they've put up a new building

3. [generar] to produce;

el árbol hace sombra the tree gives shade;

la carretera hace una curva there's a bend in the road

4. [movimientos, sonidos, gestos] to make;

le hice señas I signalled to her;

hizo un gesto de aprobación con la cabeza she nodded her approval;

el gato hace “miau” cats go “miaow”;

el reloj hace tic-tac the clock goes tick-tock;

hacer ruido to make a noise

5. [obtener] [fotocopia] to make;
[retrato] to paint; [fotografía] to take
6. [realizar] [trabajo, estudios] to do;
[viaje] to make; [comunión] to take; [sacrificio] to make; [promesa, oferta] to make; [milagro] to perform; [experimento] to do, to perform; [favor] to do; [pregunta] to ask; [declaración] to make; [crucigrama] to do;
hacer una entrevista to do an interview;

hacer una entrevista a alguien to interview sb;

tengo mucho que hacer I have a lot to do;

hoy hace guardia she's on duty today;

estoy haciendo segundo I'm in my second year;

hago ingeniería I'm doing o studying engineering

7. [obrar, realizar una acción] to do;

¿qué habré hecho con las llaves? what have I done with the keys?;
CSur Fam
y mis llaves, ¿qué las hice? and my keys, now what did I do with them?;

¡le he dicho mil veces que eso no se hace! I've told him time and again that it's wrong to do that!;
Fam
haz lo que te dé la gana do whatever you want;

¿qué haces? vas a romper la bicicleta what are you doing o what do you think you're doing?, you're going to break the bicycle!;

¡qué le vamos a hacer! never mind!;

8. [practicar] [en general] to do;
[tenis, fútbol] to play;
debes hacer deporte you should start doing some sport

9. [arreglar] [casa, colada] to do;
[cama] to make; [maleta] to pack; [uñas] to do; [barba] to trim
10. [dar aspecto a] to cause to look o seem;

este espejo te hace gordo this mirror makes you look fat

11. [transformar en]
hacer a alguien feliz to make sb happy;

la guerra no lo hizo un hombre the war didn't make him (into) a man;

hizo pedazos el papel he tore the paper to pieces;

hacer de algo/alguien algo to make sth/sb into sth;

hizo de ella una buena cantante he made a good singer of her

12. [comportarse como]
hacer el tonto to act the fool;

hacer el vándalo to act like a hooligan;

hacer el ridículo to make a fool of oneself

13. [causar]
hacer daño a alguien to hurt sb;

me hizo gracia I thought it was funny;

un poco de aire fresco le hará bien a bit of fresh air will do her good;
Am
esos ñoquis me hicieron mal those gnocchi disagreed with me

14. Cine & Teatro [papel] to play;
[obra] to do, to perform;
hace el papel de la hija del rey she plays (the part of) the king's daughter;

hoy hacen una obra de Brecht today they're putting on o doing one of Brecht's plays

15. [suponer] to think, to reckon;

a estas horas yo te hacía en París I thought o reckoned you'd be in Paris by now;

te hacía más joven I thought you were younger, I'd have said you were younger

16. [ser causa de]
hacer que alguien haga algo to make sb do sth;

me hizo reír it made me laugh;

has hecho que se enfadara you've made him angry;

haces que me avergüence you make me ashamed;

la tormenta hizo que se cancelara el concierto the storm caused the concert to be called off

17. [mandar]
hacer que se haga algo to have sth done;

voy a hacer teñir este vestido I'm going to have this dress dyed;

la hizo callarse he made her shut up

18. [acostumbrar]
la prisión lo hizo a la soledad prison made o got him used to being alone

19. [cumplir]
hizo los cincuenta la semana pasada he was fifty last week, he celebrated his fiftieth birthday last week

20. [completar] to make;

tres y dos hacen cinco three and two make five;

y este huevo hace la docena and this egg makes (it) a dozen;

hago el número seis en la lista I'm number six on the list

21. [conseguir] to make;

hizo una gran fortuna he made a large fortune;

hizo muchas amistades en Australia she made a lot of friends in Australia

22. [recorrer] to do;

¿cuántos kilómetros hiciste ayer? how many kilometres did you do yesterday?;

hago dos kilómetros a pie todos los días I walk two kilometres every day

23. [referido a necesidades fisiológicas] to do;
Euf
tengo que hacer mis necesidades I have to answer a call of nature;
Fam
los niños quieren hacer pipí the children want to have a pee

24. [sustituyendo a otro verbo] to do;

se negó a ir y yo hice lo mismo she refused to go and I did likewise;

ya no puedo leer como solía hacerlo I can't read as well as I used to

♦ vi

1. [intervenir, actuar]
déjame hacer (a mí) let me do it;

Comp

ser el que hace y deshace: en la empresa, él es el que hace y deshace he's the one who calls the shots in the company

2.
hacer de [trabajar] to work as;
[servir] to serve as, to act as; Cine & Teatro [actuar] to play;
hace de electricista he's an electrician, he works as an electrician;

este tronco hará de asiento this tree trunk will do for somewhere to sit;

hace de don Quijote he's playing Don Quixote

3. [aparentar]
hacer como si to act as if;

haz como que no te importa act as if you don't care

4. [procurar, intentar]
hacer por hacer algo to try to do sth;

haré por verle esta noche I'll try to see him tonight

5. [proceder]
haces mal en callarte it's wrong of you not to say anything;

hizo bien dimitiendo she was right to resign;

¿cómo hay que hacer para abrir esta caja? how do you open this box?, what do you have to do to open this box?

6. Esp Fam [apetecer]
¿hace un vaso de vino? would you like o Br do you fancy a glass of wine?

7. Am [necesidades fisiológicas]
¿hiciste? have you done anything?;

preciso un baño, no hice antes de salir I need to find a bathroom, I didn't go before I came out

8. Méx Fam
hacer(la) buena: [ojalá] [m5]dicen que te sacaste la lotería – ¡házmela buena! they say you've won the lottery – if only!;

me ofreció empleo don Paco, voy a ver si me la hace buena Don Paco offered me a job, I'll see if he comes through for me

9. Méx Fam
hacerle a [profesión] to do;

por las mañanas estudia y en la tarde le hace a la peluquería she studies in the morning and in the afternoon she does hairdressing

10. Méx Fam
hacerle a [droga] to do;

ese tipo le hace a la cocaína that guy does coke

11. Méx Fam
hacerle a [aparentar] to pretend to be;

le hace al tonto, pero bien que sabe he pretends to be clueless but he knows perfectly well;

dile que no le haga al cuento tell him to stop Br spinning me a line o US jerking me around

12. Méx Fam
no le hagas [exclamación] come off it!, Br do me a favour!, US give me a break!;

perdí mi libro – ¡no le hagas! I lost my book – pull the other one! o sure you did!

13. Méx, RP
no le hace [no importa] it doesn't matter;

no sé si voy a poder ir – no le hace I don't know if I'll be able to go – it doesn't matter;

¿qué le hace? so what?, big deal!

♦ v impersonal

1. [tiempo meteorológico]
hace frío/sol/viento it's cold/sunny/windy;

hace un día precioso it's a beautiful day;

mañana hará mal tiempo the weather will be bad tomorrow

2. [tiempo transcurrido]
hace diez años ten years ago;

hace mucho a long time ago;

hace poco not long ago;

hace un rato a short while ago;

hace un mes que llegué it's a month since I arrived;

no la veo desde hace un año I haven't seen her for a year;

¿cuánto hace de eso? how long ago was that?

♦ See also the pronominal verb hacerse

* * *

hacer

<part hecho>

I v/t

1 ( realizar) do;

¡haz algo! do something!;

hacer una pregunta ask a question;

tengo que hacer los deberes I have to do my homework; !;

no hace más que quejarse all he does is complain;

no hay nada que hacer there’s nothing we can do;

se hace lo que se puede one does one’s best;

¡eso no se hace! that’s just not done!

2 ( elaborar, crear) make;

hacer la comida make o cook a meal;

hacer que algo ocurra make sth happen

3 ( obligar a)

:

hacer que alguien haga algo make s.o. do sth;

le hicieron ir they made him go

4 ( cumplir)

:

hoy hago veinte años I am twenty today, today is my twentieth birthday

5 ( equivaler a)

:

esta botella hace un litro this bottle holds a liter

6

:

¡qué le vamos a hacer! that’s life

II v/i

1

:

haces bien/mal en ir you are doing the right/wrong thing by going

2 ( sentar)

:

me hace mal it’s making me ill

3 ( servir de)

:

esto hará de mesa de objeto this will do as a table

4 ( fingir)

:

hacer como que o

como si act as if

5 L.Am.

no le hace it doesn’t matter

6 L.Am. ( parecer)

:

se me hace que it seems to me that

7 ( apetecer)

:

¿hace? fam does that sound good?

8

:

hacer de malo TEA play the villain

III v/ impers

:

hace calor/frío it’s hot/cold;

hace tres días three days ago;

hace mucho (tiempo) a long time ago, long ago;

desde hace un año for a year

* * *

hacer {40} vt

1) : to make

2) : to do, to perform

3) : to force, to oblige

los hice esperar: I made them wait

hacer vi

: to act

haces bien: you're doing the right thing

hacer v impers

1) (referring to weather)

hacer frío: to be cold

hace viento: it's windy

2)

hace : ago

hace mucho tiempo: a long time ago, for a long time

3)

no le hace : it doesn't matter, it makes no difference

4)

hacer falta : to be necessary, to be needed

♦ See also the reflexive verb hacerse

* * *

hacer vb

1. (crear, fabricar, conseguir) to make [pt. & pp. made]

Dios hizo al hombre God made man

voy a hacer la comida I'm going to make lunch

¿has hecho la cama? have you made your bed?

no hagas tanto ruido don't make so much noise

hizo mucho dinero he made a lot of money

ocho y tres hacen once eight and three make eleven

la película me hizo llorar the film made me cry

2. (una actividad, trabajo) to do [pt. did; pp. done]

¿qué haces? what are you doing?

¿qué hacen tus padres? what do your parents do?

¿qué has hecho en el cole hoy? what did you do at school today?

nos han mandado hacer un trabajo sobre Lorca we've got to do an essay on Lorca

¿has hecho los deberes? have you done your homework?

está haciendo un curso de informática he's doing a computer course

¿me haces un favor? can you do me a favour?

3. (tiempo meteorológico) to be

hace calor it's hot

hace sol it's sunny

hace buen tiempo the weather is good

4. (dar cierto aspecto) to make... look...

la barba te hace mayor your beard makes you look older

ese pantalón te hace más delgada those trousers make you look slimmer

5. (pensar) to think [pt. & pp. thought]

hacía más joven a tu hermano I thought your brother was younger

6. (aparentar) to pretend

haz como que no lo sabías pretend you didn't know

hace que trabaja he pretends to work

7. (cumplir años) to be

mañana haré 18 años I'll be 18 tomorrow

8. (poner) to show [pt. showed; pp. shown] / to be on

esta noche hacen una película buena there's a good film on tonight

hace (acción acabada) ago (acción que continúa) for

hace una semana a week ago

mi abuelo murió hace cinco años my grandfather died five years ago

hace años que no la veo I haven't seen her for years

vivo aquí desde hace un año I've been living here for a year

¿hace mucho que esperas? have you been waiting long?

hacer bien to be right

haces bien en quejarte you're right to complain

hacer daño to hurt [pt. & pp. hurt]

hacer el tonto to act the fool / to mess about

hacer la maleta to pack

hacer señas to signal [pt. & pp. signalled]

hacer un dibujo to draw a picture [pt. drew; pp. drawn]

hacer un nudo to tie a knot

hacer un papel to play a part

hacer un viaje to go on a trip

hacer una casa to build a house [pt. & pp. built]

hacer una foto to take a photo [pt. took; pp. taken]

hacer una pregunta to ask a question

hacer una redacción to write an essay [pt. wrote; pp. written]

hacer una visita to visit

Spanish-English dictionary > hacer
6 Einmal

Adv.

1. once; einmal eins ist eins one times one is one; einmal im Jahr once a year; ein- bis oder oder zweimal once or twice; noch einmal once more, (once) again; betont: one more time; versuch’s noch einmal auch have another go (Am. try); noch einmal so viel twice as much; noch einmal so alt wie er etc. twice his etc. age; einmal mehr / wieder einmal once again; einmal hell, einmal dunkel sometimes light, sometimes dark; einmal sagst du ja, dann sagst du nein one moment ( oder first) it’s yes, then it’s no; einmal dies, einmal jenes iro. it’s something different every time; Ferien einmal anders quite a different sort of holiday (Am. vacation); einmal ist keinmal Sprichw. once ( oder one time) doesn’t count; einmal und nie wieder never again; das gibt’s nur einmal Sache: that’s unique; Ereignis: that won’t happen again

2. (früher) once; (zuvor) before; ich war ( schon) einmal da I’ve been there before, I was there once; das war einmal that’s all in the past; es war einmal ein(e) ... once upon a time there was a...; haben Sie schon einmal...? have you ever...?; es ist nicht mehr das, was es einmal war it isn’t what it used to be, it’s not the same any more

3. (in der Zukunft) one day, some day (or other); (später einmal) later on (some time); wenn du einmal groß bist when you grow up, when you’re a big boy ( oder girl); das wird er noch einmal bereuen he’ll live to regret it; einmal kommt die Zeit, da oder wo... the time will come when...

4. auf einmal (plötzlich) suddenly; (gleichzeitig) at the same time; (auf einen Sitz) in one go; alle(s) auf einmal all at once; zwei etc. auf einmal two at the same time ( oder at once)

5. erst einmal first

6. nicht einmal not even, not so much as; er hat mich nicht einmal angesehen he didn’t even (deign to) look at me

7. nun einmal (eben) just, simply; ich habe nun einmal keine Lust dazu I just don’t feel like it at the moment; ich bin nun einmal so that’s the way I am, I can’t help it; er ist nun einmal so auch he’s like that; es ist nun einmal so that’s the way it is, that’s life

8. freundlich: hör einmal! listen; stell dir einmal vor just imagine, can you imagine; kommst du bitte einmal her? can you come here for a moment?

9. ärgerlich: sei endlich einmal ruhig! be quiet, will you!, how many times do I have to tell you to be quiet!; hör doch einmal auf! stop that!; einmal muss Schluss sein all good things (must) come to an end

10. betont: (ausnahmsweise) for once; wenn ich 'einmal Zeit habe, muss es natürlich regnen! when I have some spare time for once, it has to go and rain

11. (zum einen, erstens) firstly, for one thing; einmal weil..., zum anderen weil... for one thing because..., for another because...

* * *

one time; once

* * *
ein|mal ['ainmaːl]
adv

1) (= ein einziges Mal) once; (= erstens) first of all, firstly, for a start

éínmal eins ist eins — once one is one, one times one is one

éínmal sagt er dies, éínmal das — sometimes he says one thing, sometimes another

éínmal sagte sie, wir sollten bleiben, éínmal wir sollten gehen — first of all she says that we should stay, then that we should go

éínmal mehr — once again

éínmal und nicht or nie wieder — once and never again

noch éínmal — again

noch éínmal so groß wie — as big again as

wenn sie da ist, ist es noch éínmal so schön — it's twice as nice when she's there

2) (= früher, vorher) once; (= später, in Zukunft) one or some day

waren Sie schon éínmal in Rom? — have you ever been to Rome?

er hat schon éínmal bessere Zeiten gesehen — he has seen better days

sie waren éínmal glücklich, aber jetzt... — they were happy once or at one time, but now...

es war éínmal... — once upon a time there was...

das war éínmal! — that was then

besuchen Sie mich doch éínmal! — come and visit me some time!

das wird éínmal anders werden — things will be different some or one day

3)

(verstärkend, eingrenzend: meist nicht übersetzt) nicht éínmal — not even

auch éínmal — also, too

wieder éínmal — again

ich bin/die Frauen sind nun éínmal so — that's the way I am/women are, I'm just/women are like that

wie die Lage nun éínmal ist — with things as or the way they are

wenn er nun éínmal hier ist... — seeing he's here...

alle éínmal herhören! — listen everyone!

sag éínmal, ist das wahr? — tell me, is it true?

See:

→ erst

* * *

(a single time: He did it once; If I could see her once again I would be happy.) once

* * *

ein·mal¹, 1-mal^RR

[ˈainma:l]

adv

1. (ein Mal) once; s.a. achtmal

2. (ein einziges Mal) once

wenn du auch nur \einmal auf mich hören würdest! if you would only listen to me, just once!

das gibt's nur \einmal (fam) it's [really] unique, it's a one-off

\einmal Hamburg und zurück, bitte one return to Hamburg, please

\einmal Tee und zwei Kaffee, bitte! one tea and two coffees, please!

\einmal im Monat/am Tag/in der Woche once a month/day/week

\einmal und nie wieder once and once only [or and never again]

noch \einmal once more, one more time

3. (zunächst) first

\einmal sagst du dies und dann wieder das first you say one thing and then another

4. (ein weiteres Mal)

noch \einmal again

soll ich es [dir] noch \einmal erklären? shall I explain it [to you] you again?

\einmal mehr once again

5. (früher irgendwann) once

sie waren \einmal glücklich they used to be happy [once]

das Hotel ist nicht mehr das, was es \einmal war the hotel is not what it used to be

warst du schon \einmal in Wien? have you ever been to Vienna?

es war \einmal ein König, der hatte drei Töchter once upon a time, there was a king who had three daughters

das war \einmal! that's over!, that's a thing of the past!

schon \einmal ever

hast du schon \einmal daran gedacht auszuwandern? have you ever thought of emigrating?

6. (später irgendwann) sometime, some [or one] day

du wirst \einmal an meine Worte denken! you'll remember my words one day!

es kommt \einmal der Tag, an dem... the day will come when...

ich will \einmal Pilot werden I want to be a pilot [some day]

7.

▶ auf \einmal (plötzlich) all at once, suddenly, all of a sudden; (zugleich) all at once

schreit nicht alle auf \einmal don't all shout at once

▶ \einmal ist keinmal (prov) just once doesn't count

ein·mal²

[ˈainma:l]

part

1. (eben)

so liegen die Dinge nun \einmal that's the way things are

alle \einmal herhören! listen, everyone!

sag \einmal, ist das wahr? tell me, is it true?

sei doch \einmal so lieb und reiche mir die Kaffeekanne! could you just pass me the pot of coffee?

komm doch \einmal her! come here a minute!

kannst du \einmal halten? can you hold onto this for a minute?

wie heißt der Autor noch \einmal? what's the name of the author again?

so ist das nun \einmal that's the way it is

damit musst du dich nun \einmal abfinden that you have to accept

2. (einschränkend)

erst \einmal first

ich werde es erst \einmal überschlafen und dir morgen meine Entscheidung mitteilen I'll sleep on it [first] and will let you know my decision tomorrow

lass uns erst \einmal abwarten let's wait and see

nicht \einmal not even

er hat sich nicht \einmal bedankt he didn't even say thank you

wieder \einmal [once] again

du hast wieder \einmal Recht! [once] again, you're right!

* * *
1.
Adverb

1) (ein Mal) once

noch einmal so groß [wie] — twice as big [as]

etwas noch einmal tun — do something again

einmal sagt er dies, ein andermal das — first he says one thing, then another

einmal ist keinmal — (Spr.) it won't matter just this once

auf einmal — all at once; suddenly; (zugleich) at once

2) (später) some day; one day; (früher) once

es war einmal ein König, der... — once upon a time there was a king who...
2.
Partikel

1)

daran ist nun einmal nichts mehr zu ändern — there's nothing more that can be done about it

nicht einmal — not even

wieder einmal — yet again

2)

alle einmal zuhören! — listen everybody!

* * *

Einmal… im subst (Wegwerf…) disposable

* * *
1.
Adverb

1) (ein Mal) once

noch einmal so groß [wie] — twice as big [as]

etwas noch einmal tun — do something again

einmal sagt er dies, ein andermal das — first he says one thing, then another

einmal ist keinmal — (Spr.) it won't matter just this once

auf einmal — all at once; suddenly; (zugleich) at once

2) (später) some day; one day; (früher) once

es war einmal ein König, der... — once upon a time there was a king who...
2.
Partikel

1)

daran ist nun einmal nichts mehr zu ändern — there's nothing more that can be done about it

nicht einmal — not even

wieder einmal — yet again

2)

alle einmal zuhören! — listen everybody!

* * *

adj.

once adj.

Deutsch-Englisch Wörterbuch > Einmal
7 por

prep.

1 because of (causa).

por mí no te preocupes don't worry about me

¿por qué? why?

¿por qué lo dijo? why did she say it?

¿por qué no vienes? why don't you come?

¿por? (informal) why?

se enfadó por tu comportamiento she got angry because of your behavior

lo hizo por amor he did it out of o for love

2 (in order) to.

lo hizo por complacerte he did it to please you

lo hice por ella I did it for her

3 by (medio, modo, agente).

por mensajero/fax/teléfono by courier/fax/telephone

estuvimos hablando por teléfono we were talking on the phone

por escrito in writing

lo cogieron por el brazo they took him by the arm

el récord fue batido por el atleta the record was broken by the athlete

4 through.

vamos por aquí/allí let's go this/that way

iba paseando por el bosque/la calle she was walking through the forest/along the street

pasar por la aduana to go through customs

5 for (a cambio de, en lugar de).

lo ha comprado por poco dinero she bought it for very little

cambió el coche por la moto he exchanged his car for a motorbike

él lo hará por mí he'll do it for me

6 per.

80 céntimos por unidad 80 cents each

mil unidades por semana a thousand units a o per week

uno por uno one by one

20 kms por hora 20 km an o per hour

7 for.

baja por tabaco go down to the shops for some cigarettes, go down to get some cigarettes

a por for

vino a por las entradas she came for the tickets

8 times, multiplied by.

* * *

por

► preposición

1 (gen) for

■ lo hice por ti I did it for you

■ lo compré por dos euros I bought it for two euros

2 (a través de) through, by

■ entra por la puerta trasera come in by the back door

■ pasamos por Valladolid we went through Valladolid

■ iremos por la autopista we'll go on the motorway

3 (calle, carretera) along, down, up

■ íbamos por la calle cuando... we were walking along the street when...

■ subí por la Calle Jovellanos I went up Jovellanos Street

4 (lugar aproximado) in, near, round

■ anda por el edificio he's somewhere in the building

■ está por la Plaza Mayor it's somewhere near the Plaza Mayor

■ está por aquí it's somewhere round here

5 (causa) because of

■ las plantas han muerto por el frío the plants have died because of the cold

■ suspendieron el concierto por la lluvia they cancelled the concert because of the rain

6 (tiempo) at, for

■ nos veremos por vacaciones I'll see you during the holidays

7 (medio) by

■ lo enviaré por avión I'll send it by air

■ está hablando por teléfono he's on the phone

■ llegó por correo it arrived by post

8 (autoría) by

■ fue escrito por Azorín it was written by Azorín

9 (distribución) per

■ cinco por ciento five per cent

■ tocamos a dieciocho euros por persona it works out at eighteen euros per person

■ iba a veinte kilómetros por hora it was going at twenty kilometres an hour

10 (tras) by

■ registraron la cárcel celda por celda they searched the prison cell by cell

■ les interrogó uno por uno he interrogated each one in turn

11 (con pasiva) by

■ fue comprado por la reina it was bought by the queen

12 (a favor de) for, in favour of, US in favor of

■ estoy por una amnistía general I'm in favour of a general amnesty

13 (en calidad de) as

■ la tomó por esposa he took her as his wife

14 (en lugar de) instead of, in the place of

■ ve tú por mi you go in my place

15 (multiplicado por) times, multiplied by

■ tres por cuatro, doce three fours are twelve, three times four is twelve

16 por adjective que no matter how adjective

■ por caro que sea, lo voy a comprar no matter how expensive it is I'm going to buy it

■ por viejo que parezca funciona even though it looks old, it still works

\

FRASEOLOGÍA

estar por + inf (a punto de) to be on the point of + - ing

estar por hacer to remain to be done, not to have been done yet

por aquí around here

por lo tanto therefore

por lo visto apparently

por más que + subjuntivo however much, no matter how much

por mucho que + subjuntivo however much, no matter how much

por mí as far as I am concerned

¿por qué? why?

por supuesto of course

por tanto therefore, so

* * *

prep.

1) for

2) during

3) by

4) through

5) along

6) around

7) per

8) from

9) because of

10) instead of

•

- ¿por qué?

- por si acaso

* * *

PREPOSICIÓN

1) [causa]

a) + sustantivo because of

tuvo que suspenderse por el mal tiempo — it had to be cancelled because of the weather

no se realizó por escasez de fondos — it didn't go ahead because of a shortage of funding

• nos encontramos por casualidad — we met by chance

• lo hago por gusto — I do it because I like to

• fue por necesidad — it was out of necessity

• por temor a — for fear of

no se lo dijo por temor a ofenderla — he didn't tell her for fear of offending her

b) + infin

no aprobó por no haber estudiado — he didn't pass because he hadn't studied

por venir tarde se perdió la mitad — because he arrived late he missed half of it

me castigaron por mentir — I was punished for lying

c) + adj

le expulsaron por revoltoso — they expelled him for being a troublemaker

lo dejó por imposible — he gave it up as (being) impossible

esto te pasa por tonto — this is what you get for being stupid

2) [objetivo]

a) + sustantivo for

trabajar por dinero — to work for money

daría lo que fuera por un poco de tranquilidad — I'd give anything for a bit of peace and quiet

brindemos por nuestro futuro — let's drink to our future

b) + infin

lo hizo por complacerle — he did it to please her

por no llegar tarde — so as not to arrive late, in order not to be late

hablar por hablar — to talk for the sake of talking

3) (=en favor, defensa de) for

lo hice por mis padres — I did it for my parents

hazlo por mí — do it for me, do it for my sake

luchar por la patria — to fight for one's country

4) [elección]

su amor por la pintura — his love of painting

está loca por ti — she's crazy about you

no sabía por cuál decidirme — I couldn't decide which to choose

5) [evidencia] judging by, judging from

por lo que dicen — judging by o from what they say

por la cara que pone no debe de gustarle — judging by o from his face I don't think he likes it

por las señas no piensa hacerlo — apparently he's not intending to do it, it doesn't seem like he's intending to do it

6) [medio]

por su propia mano — by his own hand

lo obtuve por un amigo — I got it through a friend

la conozco por mi hermano — I know her through my brother

• por correo — by post

• por mar — by sea

• hablar por señas — to use sign language

7) [agente] by

hecho por él — done by him

"dirigido por" — "directed by"

fueron apresados por la policía — they were captured by the police

8) [modo] by

me agarró por el brazo — he grabbed me by the arm

punto por punto — point by point

buscaron casa por casa — they searched house by house

están dispuestos por tamaños — they are arranged according to size o by size

• por orden alfabético — in alphabetical order

9) [lugar]

se va por ahí — it's that way

¿por dónde? — which way?

ir a Bilbao por Santander — to go to Bilbao via Santander

cruzar la frontera por Canfranc — to cross the border at Canfranc

pasar por Madrid — to go through Madrid

se asomaron por la ventana — they leaned out of the window

iban cantando por la calle — they were walking along the street singing

paseábamos por la playa — we were walking along the beach

por todas partes — everywhere

por todo el país — throughout the country

viajar por el mundo — to travel (around) the world

10) [aproximación]

busca por ahí — look over there

viven por esta zona — they live around here

por aquí cerca — near o around here

aquello ocurrió por abril — it happened around April

por la feria — round about o around carnival time

está por el norte — it's somewhere up north

11) [tiempo]

se levanta por la mañana temprano — she gets up early in the morning

por la mañana siempre tengo mucho trabajo — I always have a lot of work in o during the morning

no sale por la noche — he doesn't go out at night

12) [duración] for

será por poco tiempo — it won't be for long

se quedarán por 15 días — they will stay for a fortnight

13) [sustitución, intercambio] (=a cambio de) for; (=en lugar de) instead of

te doy este por aquel — I'll swap you this one for that one

le dieron uno nuevo por el viejo — they gave him a new one (in exchange) for the old one

lo vendí por 15 dólares — I sold it for 15 dollars

me dieron 13 francos por una libra — I got 13 francs to the pound

hoy doy yo la clase por él — today I'm giving the class for him o in his place

ha puesto B por V — he has put B instead of V

14) [representación]

hablo por todos — I speak on behalf of o for everyone

interceder por algn — to intercede on sb's behalf, intercede for sb

diputado por Madrid — a member of parliament for Madrid

vino por su jefe — he came instead of o in place of his boss

15) [distribución]

10 dólares por hora — 10 dollars an hour

80km por hora — 80km per o an hour

revoluciones por minuto — revolutions per minute

tres dólares por persona — three dollars each, three dollars per person

16) [en multiplicaciones]

cinco por tres, quince — five times three is fifteen, five threes are fifteen

mide 6 metros de alto por 4 de ancho — it is 6 metres high by 4 wide

17) (=en cuanto a)

por mí no hay inconveniente — that's fine as o so far as I'm concerned

por mí, que se vaya — as o so far as I'm concerned he can go, for all I care he can go

por mí, como si quieres pasar una semana sin comer — I don't care if you want to go for a week without eating

si por mi fuera, tú estarías trabajando — if it were o was down to me, you'd be working

18) (=como)

• tomar a algn por esposo/esposa — to take sb to be one's husband/wife

• le dan por muerto — they have given him up for dead

• le tienen por tonto — they think he's stupid

19) [concesión]
+ subjun
por (muy) difícil que sea — however hard it is o may be

por mucho que lo quisieran — however much they would like to, much as they would like to

por más que lo intente — no matter how o however hard I try, try as I might

20) [acción inacabada]
+ infin
quedan platos por lavar — there are still some dishes to do

aún me quedan tres páginas por traducir — I still have three pages left to translate

21) ir (a) por algo/algn (=en busca de) to go and get sth/sb

ha ido (a) por vino — she's gone to get some wine

voy por el médico — I'll go and fetch o get the doctor

voy a por él — [a buscarle] I'll go and get him; [a atacarle] I'm going to get him

solo van a por las pelas — * they're only in it for the money

¡a por ellos! — get them!

- ir a por todas

22) [en preguntas]
por qué why
¿por qué no vienes conmigo? — why don't you come with me?

no tengo por qué ir — there's no reason why I should go
¿por? * why (do you ask)?
* * *

preposición

Sentido I

1) ( en relaciones causales) because of

lo he puesto aquí por el gato — I've put it here because of the cat

por falta de dinero — because of o owing to lack of money

eso te pasa por crédulo — that's what you get for being (so) gullible

por naturaleza — by nature

por necesidad — out of necessity

tanto por su precio como por su calidad — both for its price and its quality

fue por eso que vine — that was why I came

si no fuera por mi hijo... — if it wasn't for my son...

fue elogiado por su actuación — he was praised for his performance

por + inf — for -ing

me pidió perdón por haberme mentido — he apologized for lying o for having lied to me

2) ( según)

por lo que he oído — from what I've heard

por lo que parece... — it seems o it would seem...

3) (en locs)

por qué — why

¿por qué no vienes conmigo? — why don't you come with me?

por si — in case; acaso, mosca II

4) ( en expresiones concesivas)

por más que me esfuerzo — however hard o no matter how hard I try

por (muy) fácil que sea — however easy o no matter how easy it is

5)

a) ( en expresiones de modo)

colócalos por orden de tamaño/altura — put them in order of size/height

por orden de altura — in order of height

por adelantado — in advance

por escrito — in writing

b) ( indicando el medio)

se lo comunicaron por teléfono — they told him over the phone

lo dijeron por la radio — they said it on the radio

por avión/barco/carretera — by air/sea/road

la conocí por la voz — I recognized her by her voice

me enteré por un amigo — I heard from o through a friend

lo intenté por todos los medios — I tried everything possible o every possible way

c) (Educ) from

es doctor honoris causa por Oxford — he has an honorary doctorate from Oxford

6)

a) ( en relaciones de proporción)

cobra $30 por clase — he charges $30 a o per class

120 kilómetros por hora — 120 kilometers an o per hour

lo venden por metro — they sell it by the meter

tú comes por tres — you eat enough for three people

había un hombre por cada dos mujeres — there was one man to every two women

tiene tres metros de largo por uno de ancho — it's three meters long by one meter wide

es bastante por hoy — it's enough for today

uno por uno — one by one; ciento II

b) ( en multiplicaciones)

tres por cuatro (son) doce — three times four is twelve, three fours are twelve

7)

a) (en relaciones de sustitución, intercambio, representación) for

su secretaria firmó por él — his secretary signed for him o on his behalf

yo puedo ir por ti — I can go for you o in your place

podrías pasar por inglesa — you could pass as English o for an Englishwoman

es senador por Sevilla — he's a senator for Seville

b) ( como)

por ejemplo — for example

¿acepta usted por esposa a Carmen? — do you take Carmen to be your (lawful wedded) wife?

8) ( introduciendo el agente) by

compuesto por Mozart — composed by Mozart

se vieron sorprendidos por una tormenta — they were caught in a sudden storm

Sentido II

9) (expresando finalidad, objetivo)

pelearse por algo — to fight over something

lo hace por el dinero — he does it for the money

te lo digo por tu bien — I'm telling you for your own good

no tengo por qué ir — there's no reason why I should go

por + inf: daría cualquier cosa por verla — I'd give anything to see her

no entré por no molestar — I didn't go in because I didn't want to disturb him

eso es hablar por hablar — that's talking for the sake of talking o for the sake of it

por que + subj ( here por que can also be written porque): estaba ansioso por que lo escucharan — he was eager for them to listen to him

lucharon por que se hiciera justicia — they fought for justice to be done

10) (indicando consideración, favor) for

por mí no lo hagas — don't do it just for me o for my sake

11) (indicando inclinación, elección)

su amor por la música — her love of music

demostró interés por el cuadro — he showed interest in the painting

no siento nada por él — I don't feel anything for him

opté por no ir — I chose not to go

votó por ella — he voted for her

12) ( en busca de)

salió/fue por or (Esp) a por pan — he went (out) for some bread, he went (out) to get some bread

13) ( en lo que respecta a)

por mí no hay inconveniente — I don't mind

por mí que haga lo que quiera — as far as I'm concerned, he can do what he likes

14) ( indicando una situación pendiente)

por + inf: tengo la casa por limpiar — I've got the house to clean

estos cambios aún están por hacer — these changes are yet to be made

eso está por ver! — we'll see about that!

15) (esp AmL)

estar por + inf — ( estar a punto de)

deben (de) estar por llegar — they should be arriving any minute

la leche está por hervir — the milk's about to boil

Sentido III

16) (indicando lugar de acceso, salida, trayectoria)

entró por la ventana — he came in through the window

no va a pasar por la puerta — it won't go through the door

sal por aquí — go out this way

se cayó por la escalera — he fell down the stairs

subieron por la ladera este — they went up by the east face

¿el 121 va por (la) Avenida Rosas? — does the 121 go along Rosas Avenue?

fuimos por el camino más largo — we took the longer route

¿por dónde has venido? — which way did you come?

¿puedes pasar por la tintorería? — could you call in at o drop by the drycleaner's?

17)

a) ( expresando lugar indeterminado)

está por ahí — he's over there somewhere

¿por dónde está or queda el hotel? — whereabouts is the hotel?

viven por mi barrio — they live around my area

¿qué tal te fue por Londres? — how did you get on in London?

por todos lados or por todas partes — everywhere

b) ( expresando lugar determinado)

corta por aquí — cut here

voy por la página 15 — I'm up to o I'm on page 15

empieza por el principio — start at the beginning

agárralo por el mango — hold it by the handle

c) ( indicando extensión)

por todo el país — throughout the (whole) country

viajamos por el norte de Francia — we travelled around o in the North of France

pasa un trapo por el piso — give the floor a quick wipe; ver tb afuera, adentro, dentro, fuera, encima, etc

Sentido IV

18) ( expresando tiempo aproximado)

por aquella época or por aquel entonces — at that time

sucedió allá por 1960 — it happened some time back around 1960

19) (Esp) ( indicando una ocasión) for

me lo regaló por mi cumpleaños — she gave it to me for my birthday

20) ( durante) for

por los siglos de los siglos — for ever and ever

por el momento or por ahora — for the time being o for now; ver tb mañana III, tarde II, noche

* * *

= across, along, around, because of, by, by, down, for the sake of, in connection with, in the gift of, on account of, on the grounds that/of, per, through, times, under, x, as a matter of, out of, through the agency of.

Ex. This arrangement may facilitate browsing across different kinds of materials.

Ex. This means that a large number of messages can be combined together along the same line, giving economies of scales.

Ex. I wouldn't expect you to be detailed in your report in terms of where the bookmible would stop around town and where you'd park it.

Ex. This makes him feel somehow defficient and all because of his difficulty in making sense out of words in print with which his troubles began.

Ex. A set of government publications could be filed alphabetically by the issuing bureau, and then by title of the particular series in numerical order.

Ex. Micrographic and computer technologies and their integration will become increasingly efficacious as agents for change with respect to the continued existence of the traditional 75 by 125 millimeter card.

Ex. Some users find the format of KWIC indexes unacceptable, they find alphabetical arrangement by keywords down the centre of a page, and wrapped-round titles awkward.

Ex. The advocates of ISBD originally argued that it was for the sake of the computer.

Ex. There is an index to the schedules, but this has been criticised in connection with the size of the entry vocabulary.

Ex. Its notability is seen to lie in the fact that it has significantly broken the stranglehold upon postgraduate studentships in the gift of the Science and Engineering Research Council.

Ex. Partly on account of the variety of bases for coverage there is significant overlap between the assortment of abstracting and indexing services.

Ex. AACR2 has been criticised on the grounds that it does not identify the cataloguing unit to which the rules refer.

Ex. Indexing can thus be achieved at a detailed level, with often many terms per document, with almost no indexing effort.

Ex. The contributions are input to the data base, then referred and any suggestion made by the referee are communicated through the data base to the editor.

Ex. 4 days times 30 cents per day = 120 cents.

Ex. One of the outcomes of entry under title has been the proliferation of serials titles.

Ex. Card catalogues or indexes comprise a set of cards often 5x3 inches (122x72 mm), with each entry on a separate card.

Ex. Most drivers stop at stop signs: Some do under duress -- there may be a policeman concealed in nearby bushes, others as a matter of prudence -- a fast car with the right of way can be injurious.

Ex. But these and other interested people collected this type of books out of a mixture of curiosity and sentiment.

Ex. This article argues that critical thinking, a long sought after goal in the US educational system, may be taught efficiently through the agency of library use instructions within the college environment.

----

* actuar por impulso = act on + impulse.

* aprendizaje por medio del ordenador = computer-based learning (CBL).

* aunque por otro lado = but otherwise.

* búsqueda por medio de menús = menu-assisted searching.

* coger por sorpresa = catch out.

* Día + por la tarde = late + Día.

* digamos por ejemplo = let us say.

* dominar por completo = sweep + the board.

* encontrar por casualidad = come across.

* encuadernación por encargo = bespoke binding.

* error por omisión = omission failure.

* estar por delante de = be ahead of.

* hecho por encargo = bespoke.

* introducir por primera vez = pioneer.

* leer por encima = browse.

* llamar por teléfono = call up.

* muy por encima de todo = over and above all.

* Nombre + por primera vez = Nombre + ever.

* ordenado por fecha = in date order.

* pasar por alto = bypass [by-pass], skip over, pass + Nombre/Pronombre + by.

* pongamos por ejemplo = let us say.

* por accidente = accidentally.

* por adelantado = advance, in advance (of), up-front [up front].

* por ahí = out there.

* por ahora = as of right now, as yet, at present, at the moment, at this point, for the present, for the time being, just yet, for now, at this time, as of now, at the present, by now, for the nonce.

* por ahora todo va bien = so far, so good.

* por alguna razón = for some reason, for whatever reason.

* por algún motivo = for whatever reason.

* por algún tiempo = for sometime.

* por allí = nearby [near-by].

* por amor al arte = (just) for the fun of (doing) it, (just) for the hell of (doing) it.

* por analogía = by analogy.

* por anticipado = in advance (of).

* por antonomasia = quintessential, unique.

* por añadidura = in addition (to), on top of everything else.

* por aquel entonces = at the time, about that time, by this time.

* por aquí = around here, nearby [near-by], round here.

* por aquí y por allí = hanging about.

* por así decir = as it were.

* por boca de = by word of mouth.

* por bondad = out of the goodness of + Posesivo + heart.

* por buena dirección = a step in the right direction.

* por buen camino = a step in the right direction.

* por cabeza = per person.

* por cable = wireline, corded.

* por caminos apartados = off-road.

* por capas = multilayered [multi-layered/multi layered], layered, tiered.

* por casualidad = by chance, coincidentally, fortuitously, by accident, by happenstance, happen to + Infinitivo, chance to + Infinitivo, accidentally, by a fluke, by luck, by a stroke of (good) luck.

* por chiripa = by chance, by a fluke, by luck, by a stroke of (good) luck.

* por ciento = per cent [percent] (%).

* por cierto = coincidentally, incidentally, by the way, anecdotally, by the by(e), speaking of which.

* por coincidencia = by coincidence.

* por comodidad = for convenience, for the sake of + convenience.

* por completo = fully.

* por confirmar = to be announced, to be confirmed.

* por consideración a = out of respect for.

* por consideración a = out of consideration for.

* por consiguiente = consequently, then, thence, by implication, therefore.

* por contra = in contrast.

* por conveniencia = for convenience, for the sake of + convenience.

* por correo = by post, mailed.

* por cortesía de = courtesy of.

* por cualquier motivo = for whatever reason.

* por cualquier razón = for whatever reason.

* por cuanto que = because.

* por cuenta ajena = vicariously.

* por cuenta de uno = privately.

* por cuenta propia = freelance, self-employed, at + Posesivo + own expense.

* por cuenta y riesgo de Uno = at + Posesivo + peril.

* por curiosidad = out of curiosity.

* por debajo de = below, beneath, underneath.

* por debajo de + Cantidad = under + Cantidad.

* por debajo de cero = sub-zero, below-freezing.

* por debajo del 10 por ciento = single digit, single figure.

* por debajo de la media = sub-par, below-average.

* por debajo de las posibilidades = below + Posesivo + capabilities.

* por debajo de lo normal = below-normal.

* por debajo de lo óptimo = sub-optimal [suboptimal].

* por debajo del peso nomral = underweight.

* por décadas = ten-yearly.

* por decidir = to be decided.

* por decirlo así = so to speak, in a manner of speaking.

* por decirlo de alguna manera = so to speak.

* por decirlo de algún modo = in a manner of speaking, so to speak.

* por decisión propia = by choice.

* por defecto = by default, default.

* por deferencia a = in deference to.

* por definición = by definition.

* por delante = ahead.

* por delante de = ahead of.

* por delante de la competencia = ahead of the game.

* por delante y por detrás = front and back.

* por dentro = inwardly.

* por desgracia = unfortunately, sadly, unhappily, disappointingly.

* por despecho = spitefully, out of spite.

* ¡por dios! = in heaven's name, for God's sake, gosh.

* ¡por Dios! = for crying out loud!.

* por diversión = for sport, for fun, (just) for the hell of (doing) it, for kicks, (just) for the fun of (doing) it.

* por divertirse = for kicks.

* por doquier = all around.

* por dos años = two-year.

* por ejemplo = e.g. (latín - exempli gratia), for example, for instance, say, to illustrate, for the sake of + argument.

* por (el) amor a = for the love of.

* ¡por el amor de Dios! = for crying out loud!.

* por el bien del saber = for knowledge's sake.

* por el contrario = by contrast, conversely, however, in contrast, instead, on the contrary, by way of contrast, to the contrary, quite the opposite, by comparison, contrariwise, quite the contrary, quite the reverse.

* por el cual = whereby, whereupon.

* por el detalle = for detail.

* por el día = by day, daytime [day-time], during the daytime, in the daytime, during daytime.

* por el día o por la noche = day or night.

* por el día y por la noche = day and night, night and day.

* por elección propia = by choice.

* por el gobierno = governmentally + Adjetivo.

* por el gobierno federal = federally.

* por el hecho de que = because of the fact that.

* por el hombre = humanly.

* por ello = on this basis, on that basis, accordingly.

* por el mero hecho de saber = for knowledge's sake.

* por el método de ensayo y error = by trial and error, trial and error.

* por el modo = by the way.

* por el momento = for the time being, momentarily, at the moment, for the nonce, for the present.

* por el placer de hacerlo = (just) for the fun of (doing) it.

* por el que se puede cobrar = chargeable.

* por el receptor = at the receiving end.

* por el sexo = gendered.

* por encargo = custom, bespoke.

* por encima = overhead, cursorily.

* por encima de = across, beyond, beyond all, over, over and above, beyond the range of, well over + Expresión Numérica, overarching, above.

* por encima de + Cantidad = in excess of + Cantidad.

* por encima de eso = beyond that.

* por encima del 10 por ciento = double digit, double figure.

* por encima de la media = above average.

* por encima de la tierra = aboveground.

* por encima de toda crítica = beyond reproach, above reproach.

* por encima de toda duda = beyond reproach, above reproach.

* por encima de toda razón = beyond reason.

* por encima de toda sospecha = above suspicion.

* por encima de todo = at all costs, at any cost, at any price.

* por ende = thereby, accordingly, therefore.

* por enfado = out of anger.

* por enojo = out of anger.

* por error = by mistake.

* por esa razón = thereby, for that reason.

* por escrito = in writing, in print, written.

* por eso = on that score, therefore.

* por eso que = hence.

* por esta razón = for this reason.

* por esta única razón = for this reason alone.

* por este motivo = for this reason.

* por esto = thus, accordingly, therefore.

* por etapas = staged.

* por excelencia = par excellence, quintessential, unique.

* por exceso = excessively, to excess.

* por explotar = untapped.

* por + Expresión Temporal = by the + Expresión Temporal.

* por extensión = by extension.

* por extenso = in full, at length.

* por falta de = for want of, for lack of.

* por fases = staged.

* por favor = please.

* por favor, responda = RSVP [R.S.V.P.].

* por fin = at length, at last, finally, at long last.

* por fin llegó la hora (de) = it's about time (that).

* por frustración = out of frustration.

* por fuera = outwardly, outwardly.

* por grupos = in batches.

* por gusto = for kicks, (just) for the fun of (doing) it, (just) for the hell of (doing) it.

* por hora = hourly.

* por horas = on an hourly basis.

* por igual = alike, on an equitable basis, equally, in equal measure(s).

* por imitación = copycat.

* por incremento gradual = incremental.

* por incrementos graduales = incrementally.

* por individuo = per capita, per person.

* por iniciativa de = at the instigation of, under the auspices of.

* por instinto = instinctively.

* por interés = out of interest.

* por interés personal = self-interested.

* por investigar = unresearched.

* por invitación = invitational.

* por invitación de = at the invitation of.

* por la borda = overboard.

* por la cantidad de + Número = amounting to + Cantidad.

* por la forma = by the way.

* por la friolera de + Cantidad = to the tune of + Cantidad.

* por la fuerza = forcibly.

* por la mala fortuna = by ill fate.

* por la mala suerte = by ill luck, by bad luck, by ill fate.

* por la manera = by the way.

* por la mañana = in the morning.

* por la mañana y por la noche = morning and night.

* por la noche = overnight, at night, night-time, after dark, by night.

* por la posibilidad de = at the prospect of.

* por la presente = hereby.

* por las buenas o por las malas = by hook or by crook.

* por la sencilla razón = for no other reason.

* por las nubes = soaring.

* por la tarde = in the evening.

* por ley = mandated.

* por libre = freelance.

* por línea telefónica = over the telephone line.

* por lo general = on the whole, all in all, in general, generally, generally speaking, in the normal run of events, in the normal run of things.

* por lo pronto = for the time being.

* por lo que = so.

* por lo que concierne a = as far as + Nombre + be + concerned, so far as + Nombre + be concerned.

* por lo que concierne a Uno = on + Posesivo + side.

* por lo que dicen todos = by all accounts.

* por lo que es = in + Posesivo + own right.

* por lo que incumbe a Uno = on + Posesivo + side.

* ¡Por lo que más quieras! = for God's sake.

* por lo que se refiere a = moving on to.

* por lo que son = in + Posesivo + own right.

* por lo que yo sé = to the best of my knowledge.

* por los pelos = by the skin of + Posesivo + teeth, close call, close shave.

* por los siguientes motivos = on the following counts.

* por los suelos = in tatters.

* por lo tanto = consequently, ergo, so, then, thereby, therefore, thus, it follows that.

* por lo visto = apparently, apparently.

* por mala fortuna = unfortunately, unhappily, sadly.

* por mala suerte = by ill luck, by bad luck, by a stroke of bad luck, by ill fate.

* por mal camino = astray.

* por más que lo intento = for the life of me.

* por materias = subject-based, topically.

* por mecionar sólo unos cuantos = to mention only a few.

* por medio = out of.

* por medio de = by means of, by way of, in the form of, through, via, via the medium of, by dint of, through the agency of.

* por medio de isótopos = isotopically.

* por medio de otro(s) = by proxy.

* por medio de una agencia = on a bureau basis.

* por mencionar sólo algunos = to mention but a few of, to mention only a few.

* por mencionar sólo unos cuantos = to mention but a few of, to name only some.

* por mencionar sólo unos pocos = to name but a few.

* por mencionar unos pocos = just to name a few.

* por menús = menu-driven.

* por méritos = meritorious.

* por mes = per month.

* por miedo de = for fear of/that.

* por millones = in the millions, by the millions.

* por mor de = because of, out of consideration for, out of respect for.

* por motivo de = in the interest(s) of.

* por motivos de = for the sake of, on grounds.

* por motivos de + Nombre = for + Nombre's sake.

* por muchas razones = in many ways.

* por mucho que lo intento = for the life of me.

* por mucho tiempo = for long, for long periods of time.

* por muy + Adjetivo/Adverbio + Nombre + que + Subjuntivo = however + Adjetivo/Adverbio + Nombre + Verbo.

* por muy + Adjetivo/Adverbio + que sea = however + Adjetivo/Adverbio.

* por muy + Adjetivo + be = Adjetivo + though + Nombre + be.

* por muy difícil que parezca = difficult though it may seem, difficult as it may seem.

* por muy extraño que parezca = oddly enough, strangely enough, strange though it may seem, strange as it may seem, although it may seem strange, funnily enough, funnily.

* por muy increíble que parezca = incredible though it may seem, incredibly, incredibly enough, incredible as it may seem, although it may seem incredible.

* por muy mentira que parezca = incredibly, incredible though it may seem, strangely enough, incredibly enough, incredible as it may seem, strange though it may seem, strange as it may seem, although it may seem strange, although it may seem incredible.

* por muy raro que parezca = strangely enough, oddly enough, strange though it may seem, strange as it may seem, although it may seem strange.

* por nada = for nothing.

* por nada del mundo = for the life of me.

* por nada or casi nada = at little or no extra cost.

* por naturaleza = by nature, by definition, characteristically, natural-born, naturally, inherently.

* por necesidad = of necessity, out of necessity.

* por niveles = multilayered [multi-layered/multi layered], multilayer, layered, tiered.

* por no decir algo peor = to put it mildly.

* por no decir nada de = to say nothing of.

* por no decir nunca = if ever.

* por no decir otra cosa peor = to say the least.

* por nombrar (sólo) + Número = to name (only) + Número.

* por nombrar sólo unos cuantos = to name only some.

* por nombrar sólo unos pocos = to name but a few.

* por + Nombre = on a + Adjetivo + basis.

* por no mencionar = not to mention.

* por norma = as a rule.

* por + Número + cosas = on + Número + counts.

* por orden de = mandated.

* por orden del congreso = congressionally mandated.

* por orden de llegada = on a first come first served basis.

* por orden numérico = in numerical order.

* por otra parte = on the other hand, on the other side, on the flip side.

* por otro lado = alternatively, however, on the other hand, on the other side, for another thing, on the flip side, on another topic, on another matter, on another note, on other matters.

* por parejas = in pairs.

* por parte de = on the part of.

* por parte de uno = on + Posesivo + part.

* por pasar el rato = (just) for the fun of (doing) it, (just) for the hell of (doing) it.

* por pereza = lazily.

* por + Período de Tiempo = for + Expresión Temporal.

* por persona = per person.

* por placer = for kicks, (just) for the fun of (doing) it, (just) for the hell of (doing) it.

* por poco dinero = cheaply.

* por poco o nada = at little or no extra cost.

* por poderes = by proxy.

* por poner un ejemplo + Adjetivo = to take a + Adjetivo + example.

* por poner un ejemplo sobre + Nombre = to take + Nombre.

* por + Posesivo + cuenta = at + Posesivo + own expense.

* por + Posesivo + parte = for + Posesivo + part.

* por + Posesivo + propia cuenta = at + Posesivo + own expense.

* por + Posesivo + (propia) naturaleza = in + Posesivo + nature.

* por primera vez = first + Verbo, for the first time, for once.

* por principio = on principle.

* por principios = as a matter of principle.

* por probar nada se pierde = nothing ventured, nothing gained.

* por + Pronombre + mismo = all by + Reflexivo, by + Reflexivo.

* por propia iniciativa = self-directed.

* por pura curiosidad = just out of interest, (just) as a mater of interest.

* por pura diversión = for kicks.

* por puro entretenimiento = (just) for the fun of (doing) it, (just) for the hell of (doing) it.

* por puro placer = (just) for the fun of (doing) it, (just) for the hell of (doing) it.

* por qué = why.

* por razones + Adjetivo = for + Nombre + purposes.

* por razones de = for the sake of.

* por razones de seguridad = for security reasons, for safety reasons.

* por razones éticas = on moral grounds.

* por razones morales = on moral grounds.

* por razones personales = for personal reasons.

* por + Reflexivo + cuenta = for + Reflexivo.

* por rencor = out of spite.

* por respeto a = out of respect for, out of consideration for.

* por rumores = grapevine.

* por rutina = routinely.

* por sacos = by the sackful.

* por satélite = satellite-based.

* por segunda vez = a second time, the second time around, a second time around.

* por seguridad = for safety reasons.

* por semana = per week.

* por separado = at different times, in isolation, separately, singly.

* por ser + Adjetivo = as being + Adjetivo.

* por sexo = along gender lines.

* por si = in the chance that.

* por si acaso = in case of, on the off chance, just in case, on spec, for good measure.

* por si casualidad = in the chance that.

* por si era poco = for good measure.

* por si fuera poco = to boot, for good measure, to add insult to injury, to add salt to injury, to rub salt in the wound.

* por si hace falta consultarlo en el futuro = for future reference.

* por si las moscas = just in case, on spec.

* por sí mismo = for its/their own sake, in itself, in + Posesivo + own right, itself, unto + Reflexivo, in and of + Reflexivo.

* por sí mismos = in themselves.

* por simple curiosidad = (just) as a mater of interest, just out of interest.

* por si sirve de algo = for what it's worth [FWIW].

* por sí solo = by itself, for its/their own sake, on its own, in and of + Reflexivo, in itself.

* por sí solos = by themselves, in themselves.

* por si + tener + suerte = on spec.

* por sorpresa = unawares.

* por su cuenta y riesgo = at + Posesivo + own risk.

* por suerte = luckily, fortunately, happily.

* por suerte o por desgracia = for better or (for) worse, by luck or misfortune.

* por su naturaleza = by + Posesivo + nature.

* por su papel = in its role.

* por su parte = in + Posesivo + own right.

* por su propia voluntad = of its own accord.

* por su propio derecho = in + Posesivo + own right.

* por supuesto = of course, surely, to be sure, certainly.

* ¡por supuesto que no! = heaven forbid, heaven forbid.

* por suscripción = subscriber + Nombre.

* por su volatilidad = mercurially.

* por su volubilidad = mercurially.

* por tanto = consequently, ergo, so, then, thereby, therefore, thus, it follows that.

* por teléfono = on the telephone, by tele(phone), over the phone, over the telephone.

* por temas = topically.

* por temor a = for fear of/that.

* por temor a represalias = under duress.

* por término medio = on average.

* por toda la ciudad = citywide [city-wide].

* por toda la Internet = Internet-wide.

* por toda la nación = nationwide [nation-wide].

* por toda la provincia = province-wide.

* por toda la vida = lifetime [life-time].

* por todas las instituciones oficiales = government-wide.

* por todas partes = all over the place, everywhere, widely, all around, far and wide.

* por toda una vida = lifetime [life-time].

* por todo = all over, throughout, all the way through.

* por todo el campus universitario = campus-wide [campuswide].

* por todo el continente = continent-wide.

* por todo el distrito = district-wide [districtwide].

* por todo el gobierno = government-wide.

* por todo el mundo = worldwide [world-wide], around the world, across the globe, around the globe, across the world, around the planet, the world over.

* por todo el planeta = across the planet, planet-wide.

* por todo el servicio = service-wide.

* por todo lo alto = grandly, on a grand scale.

* por todo + Lugar = up and down + Lugar.

* por todo + Nombre de Lugar = across + Nombre de Lugar.

* por todos conocido = well-known.

* por todos lados = left, right and centre, far and wide.

* por todos los medios = by all means.

* por todos sitios = everywhere.

* por triplicado = in triplicate.

* por trueque = in kind.

* por turnos = on a rotating basis, on a rota basis, on a rota system, on a rota.

* por última vez = for the last time, one last time.

* por último = finally, last, lastly, ultimately.

* por último pero no menos importante = last but not least.

* por una lado... por otro = at one end... at the other.

* por unanimidad = unanimously.

* por una parte = on the one hand, on the one side.

* por un gran margen = by a huge margin.

* por un gustazo, un trancazo = a kingdom for a kiss.

* por unidad = per unit.

* por un lado = for one, on the one hand, on the one side.

* por un lado entra + Nombre + y por otro sale + Nombre = in go + Nombre + at one end, and out come + Nombre + at the other.

* por un momento = for a moment.

* por uno mismo = on + Posesivo + own, for + Reflexivo.

* por unos momentos = for a few moments, for a short time.

* por uno solo = solo.

* por un período de tiempo limitado = on a short-term basis.

* por un tiempo = for a time.

* por un tiempo indefinido = for an indefinite time to come, for indefinite time.

* por valor de + Cantidad = amounting to + Cantidad.

* por varias razones = for a variety of reasons, for a number of reasons.

* por varios motivos = for a number of reasons.

* por venganza = out of spite.

* por voluntad propia = voluntarily.

* quedar por ver = remain + to be seen.

* tirar dinero y esfuerzo por la borda = be money and effort down the drain.

* transporte por tierra = land transport.

* utilizar por primera vez = pioneer.

* venta al por mayor = wholesaling.

* * *

preposición

Sentido I

1) ( en relaciones causales) because of

lo he puesto aquí por el gato — I've put it here because of the cat

por falta de dinero — because of o owing to lack of money

eso te pasa por crédulo — that's what you get for being (so) gullible

por naturaleza — by nature

por necesidad — out of necessity

tanto por su precio como por su calidad — both for its price and its quality

fue por eso que vine — that was why I came

si no fuera por mi hijo... — if it wasn't for my son...

fue elogiado por su actuación — he was praised for his performance

por + inf — for -ing

me pidió perdón por haberme mentido — he apologized for lying o for having lied to me

2) ( según)

por lo que he oído — from what I've heard

por lo que parece... — it seems o it would seem...

3) (en locs)

por qué — why

¿por qué no vienes conmigo? — why don't you come with me?

por si — in case; acaso, mosca II

4) ( en expresiones concesivas)

por más que me esfuerzo — however hard o no matter how hard I try

por (muy) fácil que sea — however easy o no matter how easy it is

5)

a) ( en expresiones de modo)

colócalos por orden de tamaño/altura — put them in order of size/height

por orden de altura — in order of height

por adelantado — in advance

por escrito — in writing

b) ( indicando el medio)

se lo comunicaron por teléfono — they told him over the phone

lo dijeron por la radio — they said it on the radio

por avión/barco/carretera — by air/sea/road

la conocí por la voz — I recognized her by her voice

me enteré por un amigo — I heard from o through a friend

lo intenté por todos los medios — I tried everything possible o every possible way

c) (Educ) from

es doctor honoris causa por Oxford — he has an honorary doctorate from Oxford

6)

a) ( en relaciones de proporción)

cobra $30 por clase — he charges $30 a o per class

120 kilómetros por hora — 120 kilometers an o per hour

lo venden por metro — they sell it by the meter

tú comes por tres — you eat enough for three people

había un hombre por cada dos mujeres — there was one man to every two women

tiene tres metros de largo por uno de ancho — it's three meters long by one meter wide

es bastante por hoy — it's enough for today

uno por uno — one by one; ciento II

b) ( en multiplicaciones)

tres por cuatro (son) doce — three times four is twelve, three fours are twelve

7)

a) (en relaciones de sustitución, intercambio, representación) for

su secretaria firmó por él — his secretary signed for him o on his behalf

yo puedo ir por ti — I can go for you o in your place

podrías pasar por inglesa — you could pass as English o for an Englishwoman

es senador por Sevilla — he's a senator for Seville

b) ( como)

por ejemplo — for example

¿acepta usted por esposa a Carmen? — do you take Carmen to be your (lawful wedded) wife?

8) ( introduciendo el agente) by

compuesto por Mozart — composed by Mozart

se vieron sorprendidos por una tormenta — they were caught in a sudden storm

Sentido II

9) (expresando finalidad, objetivo)

pelearse por algo — to fight over something

lo hace por el dinero — he does it for the money

te lo digo por tu bien — I'm telling you for your own good

no tengo por qué ir — there's no reason why I should go

por + inf: daría cualquier cosa por verla — I'd give anything to see her

no entré por no molestar — I didn't go in because I didn't want to disturb him

eso es hablar por hablar — that's talking for the sake of talking o for the sake of it

por que + subj ( here por que can also be written porque): estaba ansioso por que lo escucharan — he was eager for them to listen to him

lucharon por que se hiciera justicia — they fought for justice to be done

10) (indicando consideración, favor) for

por mí no lo hagas — don't do it just for me o for my sake

11) (indicando inclinación, elección)

su amor por la música — her love of music

demostró interés por el cuadro — he showed interest in the painting

no siento nada por él — I don't feel anything for him

opté por no ir — I chose not to go

votó por ella — he voted for her

12) ( en busca de)

salió/fue por or (Esp) a por pan — he went (out) for some bread, he went (out) to get some bread

13) ( en lo que respecta a)

por mí no hay inconveniente — I don't mind

por mí que haga lo que quiera — as far as I'm concerned, he can do what he likes

14) ( indicando una situación pendiente)

por + inf: tengo la casa por limpiar — I've got the house to clean

estos cambios aún están por hacer — these changes are yet to be made

eso está por ver! — we'll see about that!

15) (esp AmL)

estar por + inf — ( estar a punto de)

deben (de) estar por llegar — they should be arriving any minute

la leche está por hervir — the milk's about to boil

Sentido III

16) (indicando lugar de acceso, salida, trayectoria)

entró por la ventana — he came in through the window

no va a pasar por la puerta — it won't go through the door

sal por aquí — go out this way

se cayó por la escalera — he fell down the stairs

subieron por la ladera este — they went up by the east face

¿el 121 va por (la) Avenida Rosas? — does the 121 go along Rosas Avenue?

fuimos por el camino más largo — we took the longer route

¿por dónde has venido? — which way did you come?

¿puedes pasar por la tintorería? — could you call in at o drop by the drycleaner's?

17)

a) ( expresando lugar indeterminado)

está por ahí — he's over there somewhere

¿por dónde está or queda el hotel? — whereabouts is the hotel?

viven por mi barrio — they live around my area

¿qué tal te fue por Londres? — how did you get on in London?

por todos lados or por todas partes — everywhere

b) ( expresando lugar determinado)

corta por aquí — cut here

voy por la página 15 — I'm up to o I'm on page 15

empieza por el principio — start at the beginning

agárralo por el mango — hold it by the handle

c) ( indicando extensión)

por todo el país — throughout the (whole) country

viajamos por el norte de Francia — we travelled around o in the North of France

pasa un trapo por el piso — give the floor a quick wipe; ver tb afuera, adentro, dentro, fuera, encima, etc

Sentido IV

18) ( expresando tiempo aproximado)

por aquella época or por aquel entonces — at that time

sucedió allá por 1960 — it happened some time back around 1960

19) (Esp) ( indicando una ocasión) for

me lo regaló por mi cumpleaños — she gave it to me for my birthday

20) ( durante) for

por los siglos de los siglos — for ever and ever

por el momento or por ahora — for the time being o for now; ver tb mañana III, tarde II, noche

* * *

= across, along, around, because of, by, by, down, for the sake of, in connection with, in the gift of, on account of, on the grounds that/of, per, through, times, under, x, as a matter of, out of, through the agency of.

Ex: This arrangement may facilitate browsing across different kinds of materials.

Ex: This means that a large number of messages can be combined together along the same line, giving economies of scales.

Ex: I wouldn't expect you to be detailed in your report in terms of where the bookmible would stop around town and where you'd park it.

Ex: This makes him feel somehow defficient and all because of his difficulty in making sense out of words in print with which his troubles began.

Ex: A set of government publications could be filed alphabetically by the issuing bureau, and then by title of the particular series in numerical order.

Ex: Micrographic and computer technologies and their integration will become increasingly efficacious as agents for change with respect to the continued existence of the traditional 75 by 125 millimeter card.

Ex: Some users find the format of KWIC indexes unacceptable, they find alphabetical arrangement by keywords down the centre of a page, and wrapped-round titles awkward.

Ex: The advocates of ISBD originally argued that it was for the sake of the computer.

Ex: There is an index to the schedules, but this has been criticised in connection with the size of the entry vocabulary.

Ex: Its notability is seen to lie in the fact that it has significantly broken the stranglehold upon postgraduate studentships in the gift of the Science and Engineering Research Council.

Ex: Partly on account of the variety of bases for coverage there is significant overlap between the assortment of abstracting and indexing services.

Ex: AACR2 has been criticised on the grounds that it does not identify the cataloguing unit to which the rules refer.

Ex: Indexing can thus be achieved at a detailed level, with often many terms per document, with almost no indexing effort.

Ex: The contributions are input to the data base, then referred and any suggestion made by the referee are communicated through the data base to the editor.

Ex: 4 days times 30 cents per day = 120 cents.

Ex: One of the outcomes of entry under title has been the proliferation of serials titles.

Ex: Card catalogues or indexes comprise a set of cards often 5x3 inches (122x72 mm), with each entry on a separate card.

Ex: Most drivers stop at stop signs: Some do under duress -- there may be a policeman concealed in nearby bushes, others as a matter of prudence -- a fast car with the right of way can be injurious.

Ex: But these and other interested people collected this type of books out of a mixture of curiosity and sentiment.

Ex: This article argues that critical thinking, a long sought after goal in the US educational system, may be taught efficiently through the agency of library use instructions within the college environment.

* actuar por impulso = act on + impulse.

* aprendizaje por medio del ordenador = computer-based learning (CBL).

* aunque por otro lado = but otherwise.

* búsqueda por medio de menús = menu-assisted searching.

* coger por sorpresa = catch out.

* Día + por la tarde = late + Día.

* digamos por ejemplo = let us say.

* dominar por completo = sweep + the board.

* encontrar por casualidad = come across.

* encuadernación por encargo = bespoke binding.

* error por omisión = omission failure.

* estar por delante de = be ahead of.

* hecho por encargo = bespoke.

* introducir por primera vez = pioneer.

* leer por encima = browse.

* llamar por teléfono = call up.

* muy por encima de todo = over and above all.

* Nombre + por primera vez = Nombre + ever.

* ordenado por fecha = in date order.

* pasar por alto = bypass [by-pass], skip over, pass + Nombre/Pronombre + by.

* pongamos por ejemplo = let us say.

* por accidente = accidentally.

* por adelantado = advance, in advance (of), up-front [up front].

* por ahí = out there.

* por ahora = as of right now, as yet, at present, at the moment, at this point, for the present, for the time being, just yet, for now, at this time, as of now, at the present, by now, for the nonce.

* por ahora todo va bien = so far, so good.

* por alguna razón = for some reason, for whatever reason.

* por algún motivo = for whatever reason.

* por algún tiempo = for sometime.

* por allí = nearby [near-by].

* por amor al arte = (just) for the fun of (doing) it, (just) for the hell of (doing) it.

* por analogía = by analogy.

* por anticipado = in advance (of).

* por antonomasia = quintessential, unique.

* por añadidura = in addition (to), on top of everything else.

* por aquel entonces = at the time, about that time, by this time.

* por aquí = around here, nearby [near-by], round here.

* por aquí y por allí = hanging about.

* por así decir = as it were.

* por boca de = by word of mouth.

* por bondad = out of the goodness of + Posesivo + heart.

* por buena dirección = a step in the right direction.

* por buen camino = a step in the right direction.

* por cabeza = per person.

* por cable = wireline, corded.

* por caminos apartados = off-road.

* por capas = multilayered [multi-layered/multi layered], layered, tiered.

* por casualidad = by chance, coincidentally, fortuitously, by accident, by happenstance, happen to + Infinitivo, chance to + Infinitivo, accidentally, by a fluke, by luck, by a stroke of (good) luck.

* por chiripa = by chance, by a fluke, by luck, by a stroke of (good) luck.

* por ciento = per cent [percent] (%).

* por cierto = coincidentally, incidentally, by the way, anecdotally, by the by(e), speaking of which.

* por coincidencia = by coincidence.

* por comodidad = for convenience, for the sake of + convenience.

* por completo = fully.

* por confirmar = to be announced, to be confirmed.

* por consideración a = out of respect for.

* por consideración a = out of consideration for.

* por consiguiente = consequently, then, thence, by implication, therefore.

* por contra = in contrast.

* por conveniencia = for convenience, for the sake of + convenience.

* por correo = by post, mailed.

* por cortesía de = courtesy of.

* por cualquier motivo = for whatever reason.

* por cualquier razón = for whatever reason.

* por cuanto que = because.

* por cuenta ajena = vicariously.

* por cuenta de uno = privately.

* por cuenta propia = freelance, self-employed, at + Posesivo + own expense.

* por cuenta y riesgo de Uno = at + Posesivo + peril.

* por curiosidad = out of curiosity.

* por debajo de = below, beneath, underneath.

* por debajo de + Cantidad = under + Cantidad.

* por debajo de cero = sub-zero, below-freezing.

* por debajo del 10 por ciento = single digit, single figure.

* por debajo de la media = sub-par, below-average.

* por debajo de las posibilidades = below + Posesivo + capabilities.

* por debajo de lo normal = below-normal.

* por debajo de lo óptimo = sub-optimal [suboptimal].

* por debajo del peso nomral = underweight.

* por décadas = ten-yearly.

* por decidir = to be decided.

* por decirlo así = so to speak, in a manner of speaking.

* por decirlo de alguna manera = so to speak.

* por decirlo de algún modo = in a manner of speaking, so to speak.

* por decisión propia = by choice.

* por defecto = by default, default.

* por deferencia a = in deference to.

* por definición = by definition.

* por delante = ahead.

* por delante de = ahead of.

* por delante de la competencia = ahead of the game.

* por delante y por detrás = front and back.

* por dentro = inwardly.

* por desgracia = unfortunately, sadly, unhappily, disappointingly.

* por despecho = spitefully, out of spite.

* ¡por dios! = in heaven's name, for God's sake, gosh.

* ¡por Dios! = for crying out loud!.

* por diversión = for sport, for fun, (just) for the hell of (doing) it, for kicks, (just) for the fun of (doing) it.

* por divertirse = for kicks.

* por doquier = all around.

* por dos años = two-year.

* por ejemplo = e.g. (latín - exempli gratia), for example, for instance, say, to illustrate, for the sake of + argument.

* por (el) amor a = for the love of.

* ¡por el amor de Dios! = for crying out loud!.

* por el bien del saber = for knowledge's sake.

* por el contrario = by contrast, conversely, however, in contrast, instead, on the contrary, by way of contrast, to the contrary, quite the opposite, by comparison, contrariwise, quite the contrary, quite the reverse.

* por el cual = whereby, whereupon.

* por el detalle = for detail.

* por el día = by day, daytime [day-time], during the daytime, in the daytime, during daytime.

* por el día o por la noche = day or night.

* por el día y por la noche = day and night, night and day.

* por elección propia = by choice.

* por el gobierno = governmentally + Adjetivo.

* por el gobierno federal = federally.

* por el hecho de que = because of the fact that.

* por el hombre = humanly.

* por ello = on this basis, on that basis, accordingly.

* por el mero hecho de saber = for knowledge's sake.

* por el método de ensayo y error = by trial and error, trial and error.

* por el modo = by the way.

* por el momento = for the time being, momentarily, at the moment, for the nonce, for the present.

* por el placer de hacerlo = (just) for the fun of (doing) it.

* por el que se puede cobrar = chargeable.

* por el receptor = at the receiving end.

* por el sexo = gendered.

* por encargo = custom, bespoke.

* por encima = overhead, cursorily.

* por encima de = across, beyond, beyond all, over, over and above, beyond the range of, well over + Expresión Numérica, overarching, above.

* por encima de + Cantidad = in excess of + Cantidad.

* por encima de eso = beyond that.

* por encima del 10 por ciento = double digit, double figure.

* por encima de la media = above average.

* por encima de la tierra = aboveground.

* por encima de toda crítica = beyond reproach, above reproach.

* por encima de toda duda = beyond reproach, above reproach.

* por encima de toda razón = beyond reason.

* por encima de toda sospecha = above suspicion.

* por encima de todo = at all costs, at any cost, at any price.

* por ende = thereby, accordingly, therefore.

* por enfado = out of anger.

* por enojo = out of anger.

* por error = by mistake.

* por esa razón = thereby, for that reason.

* por escrito = in writing, in print, written.

* por eso = on that score, therefore.

* por eso que = hence.

* por esta razón = for this reason.

* por esta única razón = for this reason alone.

* por este motivo = for this reason.

* por esto = thus, accordingly, therefore.

* por etapas = staged.

* por excelencia = par excellence, quintessential, unique.

* por exceso = excessively, to excess.

* por explotar = untapped.

* por + Expresión Temporal = by the + Expresión Temporal.

* por extensión = by extension.

* por extenso = in full, at length.

* por falta de = for want of, for lack of.

* por fases = staged.

* por favor = please.

* por favor, responda = RSVP [R.S.V.P.].

* por fin = at length, at last, finally, at long last.

* por fin llegó la hora (de) = it's about time (that).

* por frustración = out of frustration.

* por fuera = outwardly, outwardly.

* por grupos = in batches.

* por gusto = for kicks, (just) for the fun of (doing) it, (just) for the hell of (doing) it.

* por hora = hourly.

* por horas = on an hourly basis.

* por igual = alike, on an equitable basis, equally, in equal measure(s).

* por imitación = copycat.

* por incremento gradual = incremental.

* por incrementos graduales = incrementally.

* por individuo = per capita, per person.

* por iniciativa de = at the instigation of, under the auspices of.

* por instinto = instinctively.

* por interés = out of interest.

* por interés personal = self-interested.

* por investigar = unresearched.

* por invitación = invitational.

* por invitación de = at the invitation of.

* por la borda = overboard.

* por la cantidad de + Número = amounting to + Cantidad.

* por la forma = by the way.

* por la friolera de + Cantidad = to the tune of + Cantidad.

* por la fuerza = forcibly.

* por la mala fortuna = by ill fate.

* por la mala suerte = by ill luck, by bad luck, by ill fate.

* por la manera = by the way.

* por la mañana = in the morning.

* por la mañana y por la noche = morning and night.

* por la noche = overnight, at night, night-time, after dark, by night.

* por la posibilidad de = at the prospect of.

* por la presente = hereby.

* por las buenas o por las malas = by hook or by crook.

* por la sencilla razón = for no other reason.

* por las nubes = soaring.

* por la tarde = in the evening.

* por ley = mandated.

* por libre = freelance.

* por línea telefónica = over the telephone line.

* por lo general = on the whole, all in all, in general, generally, generally speaking, in the normal run of events, in the normal run of things.

* por lo pronto = for the time being.

* por lo que = so.

* por lo que concierne a = as far as + Nombre + be + concerned, so far as + Nombre + be concerned.

* por lo que concierne a Uno = on + Posesivo + side.

* por lo que dicen todos = by all accounts.

* por lo que es = in + Posesivo + own right.

* por lo que incumbe a Uno = on + Posesivo + side.

* ¡Por lo que más quieras! = for God's sake.

* por lo que se refiere a = moving on to.

* por lo que son = in + Posesivo + own right.

* por lo que yo sé = to the best of my knowledge.

* por los pelos = by the skin of + Posesivo + teeth, close call, close shave.

* por los siguientes motivos = on the following counts.

* por los suelos = in tatters.

* por lo tanto = consequently, ergo, so, then, thereby, therefore, thus, it follows that.

* por lo visto = apparently, apparently.

* por mala fortuna = unfortunately, unhappily, sadly.

* por mala suerte = by ill luck, by bad luck, by a stroke of bad luck, by ill fate.

* por mal camino = astray.

* por más que lo intento = for the life of me.

* por materias = subject-based, topically.

* por mecionar sólo unos cuantos = to mention only a few.

* por medio = out of.

* por medio de = by means of, by way of, in the form of, through, via, via the medium of, by dint of, through the agency of.

* por medio de isótopos = isotopically.

* por medio de otro(s) = by proxy.

* por medio de una agencia = on a bureau basis.

* por mencionar sólo algunos = to mention but a few of, to mention only a few.

* por mencionar sólo unos cuantos = to mention but a few of, to name only some.

* por mencionar sólo unos pocos = to name but a few.

* por mencionar unos pocos = just to name a few.

* por menús = menu-driven.

* por méritos = meritorious.

* por mes = per month.

* por miedo de = for fear of/that.

* por millones = in the millions, by the millions.

* por mor de = because of, out of consideration for, out of respect for.

* por motivo de = in the interest(s) of.

* por motivos de = for the sake of, on grounds.

* por motivos de + Nombre = for + Nombre's sake.

* por muchas razones = in many ways.

* por mucho que lo intento = for the life of me.

* por mucho tiempo = for long, for long periods of time.

* por muy + Adjetivo/Adverbio + Nombre + que + Subjuntivo = however + Adjetivo/Adverbio + Nombre + Verbo.

* por muy + Adjetivo/Adverbio + que sea = however + Adjetivo/Adverbio.

* por muy + Adjetivo + be = Adjetivo + though + Nombre + be.

* por muy difícil que parezca = difficult though it may seem, difficult as it may seem.

* por muy extraño que parezca = oddly enough, strangely enough, strange though it may seem, strange as it may seem, although it may seem strange, funnily enough, funnily.

* por muy increíble que parezca = incredible though it may seem, incredibly, incredibly enough, incredible as it may seem, although it may seem incredible.

* por muy mentira que parezca = incredibly, incredible though it may seem, strangely enough, incredibly enough, incredible as it may seem, strange though it may seem, strange as it may seem, although it may seem strange, although it may seem incredible.

* por muy raro que parezca = strangely enough, oddly enough, strange though it may seem, strange as it may seem, although it may seem strange.

* por nada = for nothing.

* por nada del mundo = for the life of me.

* por nada or casi nada = at little or no extra cost.

* por naturaleza = by nature, by definition, characteristically, natural-born, naturally, inherently.

* por necesidad = of necessity, out of necessity.

* por niveles = multilayered [multi-layered/multi layered], multilayer, layered, tiered.

* por no decir algo peor = to put it mildly.

* por no decir nada de = to say nothing of.

* por no decir nunca = if ever.

* por no decir otra cosa peor = to say the least.

* por nombrar (sólo) + Número = to name (only) + Número.

* por nombrar sólo unos cuantos = to name only some.

* por nombrar sólo unos pocos = to name but a few.

* por + Nombre = on a + Adjetivo + basis.

* por no mencionar = not to mention.

* por norma = as a rule.

* por + Número + cosas = on + Número + counts.

* por orden de = mandated.

* por orden del congreso = congressionally mandated.

* por orden de llegada = on a first come first served basis.

* por orden numérico = in numerical order.

* por otra parte = on the other hand, on the other side, on the flip side.

* por otro lado = alternatively, however, on the other hand, on the other side, for another thing, on the flip side, on another topic, on another matter, on another note, on other matters.

* por parejas = in pairs.

* por parte de = on the part of.

* por parte de uno = on + Posesivo + part.

* por pasar el rato = (just) for the fun of (doing) it, (just) for the hell of (doing) it.

* por pereza = lazily.

* por + Período de Tiempo = for + Expresión Temporal.

* por persona = per person.

* por placer = for kicks, (just) for the fun of (doing) it, (just) for the hell of (doing) it.

* por poco dinero = cheaply.

* por poco o nada = at little or no extra cost.

* por poderes = by proxy.

* por poner un ejemplo + Adjetivo = to take a + Adjetivo + example.

* por poner un ejemplo sobre + Nombre = to take + Nombre.

* por + Posesivo + cuenta = at + Posesivo + own expense.

* por + Posesivo + parte = for + Posesivo + part.

* por + Posesivo + propia cuenta = at + Posesivo + own expense.

* por + Posesivo + (propia) naturaleza = in + Posesivo + nature.

* por primera vez = first + Verbo, for the first time, for once.

* por principio = on principle.

* por principios = as a matter of principle.

* por probar nada se pierde = nothing ventured, nothing gained.

* por + Pronombre + mismo = all by + Reflexivo, by + Reflexivo.

* por propia iniciativa = self-directed.

* por pura curiosidad = just out of interest, (just) as a mater of interest.

* por pura diversión = for kicks.

* por puro entretenimiento = (just) for the fun of (doing) it, (just) for the hell of (doing) it.

* por puro placer = (just) for the fun of (doing) it, (just) for the hell of (doing) it.

* por qué = why.

* por razones + Adjetivo = for + Nombre + purposes.

* por razones de = for the sake of.

* por razones de seguridad = for security reasons, for safety reasons.

* por razones éticas = on moral grounds.

* por razones morales = on moral grounds.

* por razones personales = for personal reasons.

* por + Reflexivo + cuenta = for + Reflexivo.

* por rencor = out of spite.

* por respeto a = out of respect for, out of consideration for.

* por rumores = grapevine.

* por rutina = routinely.

* por sacos = by the sackful.

* por satélite = satellite-based.

* por segunda vez = a second time, the second time around, a second time around.

* por seguridad = for safety reasons.

* por semana = per week.

* por separado = at different times, in isolation, separately, singly.

* por ser + Adjetivo = as being + Adjetivo.

* por sexo = along gender lines.

* por si = in the chance that.

* por si acaso = in case of, on the off chance, just in case, on spec, for good measure.

* por si casualidad = in the chance that.

* por si era poco = for good measure.

* por si fuera poco = to boot, for good measure, to add insult to injury, to add salt to injury, to rub salt in the wound.

* por si hace falta consultarlo en el futuro = for future reference.

* por si las moscas = just in case, on spec.

* por sí mismo = for its/their own sake, in itself, in + Posesivo + own right, itself, unto + Reflexivo, in and of + Reflexivo.

* por sí mismos = in themselves.

* por simple curiosidad = (just) as a mater of interest, just out of interest.

* por si sirve de algo = for what it's worth [FWIW].

* por sí solo = by itself, for its/their own sake, on its own, in and of + Reflexivo, in itself.

* por sí solos = by themselves, in themselves.

* por si + tener + suerte = on spec.

* por sorpresa = unawares.

* por su cuenta y riesgo = at + Posesivo + own risk.

* por suerte = luckily, fortunately, happily.

* por suerte o por desgracia = for better or (for) worse, by luck or misfortune.

* por su naturaleza = by + Posesivo + nature.

* por su papel = in its role.

* por su parte = in + Posesivo + own right.

* por su propia voluntad = of its own accord.

* por su propio derecho = in + Posesivo + own right.

* por supuesto = of course, surely, to be sure, certainly.

* ¡por supuesto que no! = heaven forbid, heaven forbid.

* por suscripción = subscriber + Nombre.

* por su volatilidad = mercurially.

* por su volubilidad = mercurially.

* por tanto = consequently, ergo, so, then, thereby, therefore, thus, it follows that.

* por teléfono = on the telephone, by tele(phone), over the phone, over the telephone.

* por temas = topically.

* por temor a = for fear of/that.

* por temor a represalias = under duress.

* por término medio = on average.

* por toda la ciudad = citywide [city-wide].

* por toda la Internet = Internet-wide.

* por toda la nación = nationwide [nation-wide].

* por toda la provincia = province-wide.

* por toda la vida = lifetime [life-time].

* por todas las instituciones oficiales = government-wide.

* por todas partes = all over the place, everywhere, widely, all around, far and wide.

* por toda una vida = lifetime [life-time].

* por todo = all over, throughout, all the way through.

* por todo el campus universitario = campus-wide [campuswide].

* por todo el continente = continent-wide.

* por todo el distrito = district-wide [districtwide].

* por todo el gobierno = government-wide.

* por todo el mundo = worldwide [world-wide], around the world, across the globe, around the globe, across the world, around the planet, the world over.

* por todo el planeta = across the planet, planet-wide.

* por todo el servicio = service-wide.

* por todo lo alto = grandly, on a grand scale.

* por todo + Lugar = up and down + Lugar.

* por todo + Nombre de Lugar = across + Nombre de Lugar.

* por todos conocido = well-known.

* por todos lados = left, right and centre, far and wide.

* por todos los medios = by all means.

* por todos sitios = everywhere.

* por triplicado = in triplicate.

* por trueque = in kind.

* por turnos = on a rotating basis, on a rota basis, on a rota system, on a rota.

* por última vez = for the last time, one last time.

* por último = finally, last, lastly, ultimately.

* por último pero no menos importante = last but not least.

* por una lado... por otro = at one end... at the other.

* por unanimidad = unanimously.

* por una parte = on the one hand, on the one side.

* por un gran margen = by a huge margin.

* por un gustazo, un trancazo = a kingdom for a kiss.

* por unidad = per unit.

* por un lado = for one, on the one hand, on the one side.

* por un lado entra + Nombre + y por otro sale + Nombre = in go + Nombre + at one end, and out come + Nombre + at the other.

* por un momento = for a moment.

* por uno mismo = on + Posesivo + own, for + Reflexivo.

* por unos momentos = for a few moments, for a short time.

* por uno solo = solo.

* por un período de tiempo limitado = on a short-term basis.

* por un tiempo = for a time.

* por un tiempo indefinido = for an indefinite time to come, for indefinite time.

* por valor de + Cantidad = amounting to + Cantidad.

* por varias razones = for a variety of reasons, for a number of reasons.

* por varios motivos = for a number of reasons.

* por venganza = out of spite.

* por voluntad propia = voluntarily.

* quedar por ver = remain + to be seen.

* tirar dinero y esfuerzo por la borda = be money and effort down the drain.

* transporte por tierra = land transport.

* utilizar por primera vez = pioneer.

* venta al por mayor = wholesaling.

* * *

por

GUIA DE BUSQUEDA

Sentido I

A en relaciones causales

B según

C ¿por qué?

D en locuciones

E en expresiones concesivas

F

1 en expresiones de modo

2 indicando el medio

3 Educación

G

1 en relaciones de proporción

2 en multiplicaciones

H

1 en relaciones de sustitución etc

2 por ejemplo

I como

Sentido II

A al expresar finalidad, objetivo

B indicando consideración, favor

C indicando inclinación, elección

D en busca de

E en lo que respecta a

F indicando una situación pendiente

G estar por

Sentido III

A indicando lugar de acceso, salida

B

expresando lugar indeterminado

C expresando lugar determinado

D indicando extensión

Sentido IV

A expresando tiempo aproximado

B indicando una ocasión

C durante

prep

Sentido I

A (en relaciones causales) because of

he puesto esto aquí por el gato I've put this here because of the cat

nunca se lo dijo por miedo a perderla he never told her out of fear of losing her o because he was afraid of losing her

eso te pasa por crédulo that's what you get for being (so) gullible

lo conseguimos por él we got it thanks to him

ella es así por naturaleza she's like that by nature

lo hace por necesidad he does it out of necessity

no se acabó por falta de dinero it wasn't finished for o because of o owing to lack of money

el final no por conocido me resulta menos triste knowing how it ends doesn't make it any less sad

por su alto contenido en proteínas because of o owing to its high protein content

tanto por su precio como por su practicidad both for its price and its practical design

fue por eso por lo que no te llamé or fue por eso que no te llamé that was the reason o that was why I didn't call you

precisamente por eso no dije nada that's precisely why I didn't say anything

la muerte se produjo por asfixia he suffocated, death was caused by suffocation ( frml)

éste serviría si no fuera por el color this one would do if it weren't for the color

fue elogiado por su excelente actuación he was praised for his excellent performance

por + INF for -ING

me pidió perdón por haberme mentido he apologized for lying o for having lied to me

eso

B (según) from

por lo que he oído from what I've heard

por lo que parece no va a volver it seems o it would seem he's not coming back

por mi experiencia diría que … from my experience, I would say that …

C ( fam):

¿por? why?

¿con quién vas? — con Daniel ¿por? who are you going with? — with Daniel, why? o why do you want to know?

D ( en locuciones):

por qué why

¿por qué lloras? why are you crying?

¿por qué no vienes a almorzar a casa? why don't you come to my house for lunch?

por si in case

llévate una muda, por si tuvieras que quedarte take a change of clothes (just) in case you have to stay

acaso, mosca² (↑ mosca (2))

E (en expresiones concesivas) por … QUE:

por más que me esfuerzo me sigue saliendo mal no matter how hard I try o however hard I try, I still can't get it right

(+ subj): por (muy) fácil que se lo pongan, no creo que lo sepa hacer however easy o no matter how easy they make it for him I don't think he'll be able to do it

F

1

(en expresiones de modo): clasifícalos por tamaño classify them according to size o by size

colóquense por orden de altura line up in order of height

por adelantado in advance

por escrito in writing

2

(indicando el medio): se lo comunicaron por teléfono they told him over the phone

lo dijeron por la radio they said it on the radio

lo mandaron por avión/barco they sent it by air/sea

por carretera by road

la conocí por la voz I recognized the o her voice, I recognized her by her voice

me enteré por un amigo I heard from o through a friend

conocido por el nombre de Pancho known as Pancho

lo intenté por todos los medios I tried everything possible o every possible way

3 ( Educación):

es doctor honoris causa por Oxford he has an honorary doctorate from Oxford

un graduado en ciencias políticas por la universidad de Granada a graduate in political science from the university of Granada

G

1

(en relaciones de proporción): cobra $30 por clase he charges $30 a o per class

120 kilómetros por hora 120 kilometers an o per hour

lo venden por metro they sell it by the meter

tú comes por tres you eat enough for three people

había un hombre por cada dos mujeres there was one man to every two women

tiene tres metros de largo por uno de ancho it's three meters long by one meter wide

ya hemos hecho bastante por hoy we've done enough for today

los hizo entrar uno por uno she made them come in one by one o one at a time

examinar un escrito punto por punto to go through a document point by point

ciento² (↑ ciento (2))

2 [ Vocabulary notes (Spanish) ]

(en multiplicaciones): tres por cuatro (son) doce three times four is twelve, three fours are twelve

H

1

(en relaciones de sustitución, intercambio, representación): su secretaria firmó por él his secretary signed for him o on his behalf

yo puedo ir por ti I can go for you o in your place

por toda respuesta se encogió de hombros all he did was shrug his shoulders

tú podrías pasar por inglesa you could pass as English o for an Englishwoman

te dan uno nuevo por dos viejos they give you one new one in exchange for two old ones

es senador por Canarias he's a senator for the Canary Islands

2

(como): por ejemplo for example

¿acepta usted por esposa a Carmen? do you take Carmen to be your (lawful wedded) wife?

I (introduciendo el agente) by

un lugar frecuentado por muchos famosos a place frequented by many famous people

se vieron sorprendidos por una tormenta they were caught in a sudden storm

la ocupación de la fábrica por (parte de) los obreros the occupation of the factory by the workers

ver tb parte² f B. (↑ parte (2))

Sentido II

A

(al expresar finalidad, objetivo): se estaban peleando por la pelota they were fighting over the ball

lo hace por el dinero he does it for the money

te lo digo por tu bien I'm telling you for your own good

por + INF:

daría cualquier cosa por verte contento I'd give anything to see you happy

no entré por no molestar I didn't go in so as not to disturb him o because I didn't want to disturb him

eso es hablar por hablar that's talking for the sake of talking o for the sake of it

por QUE + SUBJ here por que can also be written porque:

estaba ansioso por que lo escucharan he was eager for them to listen to him

recemos por que lleguen a un acuerdo let's pray that they'll come to an agreement

siguieron luchando por que se hiciera justicia they continued fighting for justice to be done

B

(indicando consideración, favor): haría cualquier cosa por ti I'd do anything for you

intercede por nosotros intercede for us

por mí no lo hagas don't do it just for me o for my sake

C

(indicando inclinación, elección): su amor por la música her love of music

demostró gran interés por el cuadro he showed great interest in the painting

no siento nada por él I don't feel anything for him

opté por no ir I chose not to go

votó por ella he voted for her

¿por la afirmativa? all those in favor?

se manifestaron por el derecho al aborto they demonstrated for the right to abortion

estar por algn ( fam); to be crazy about sb

D

(en busca de): salió/fue poror ( Esp) a por pan he went (out) for some bread, he went (out) to get some bread

E

(en lo que respecta a): por mí no hay inconveniente I don't mind

que haga lo que le dé la gana, por mí … let him do what he likes, as far as I'm concerned …

F (indicando una situación pendiente) por + INF:

tengo toda la casa por limpiar I've got the whole house to clean

estos cambios aún están por hacer these changes have still not been made o are yet to be made

ver² vt C 1. (↑ ver (2))

G

( AmL) estar por + INF (estar a punto de): deben de estar por llegar they should be arriving any minute

la leche está por hervir the milk's about to boil

Sentido III

A

(indicando lugar de acceso, salida, trayectoria): entró por la ventana he came in through the window

sal por aquí go out this way

el acceso al edificio es por la calle Lamas you enter the building from Lamas Street

el piano no va a pasar por la puerta the piano won't go through the door

se cayó por la escalera he fell down the stairs

subieron por la ladera este they went up by the east face

¿el 121 va por (la) Avenida Rosas? does the 121 go along Rosas Avenue?

fuimos por el camino más largo we took the longer route

no vayas por ahí que te vas a perder don't go that way, you'll get lost

¿por dónde has venido? which way did you come?

¿puedes pasar por la tintorería? could you call in at o drop by the drycleaner's?

B

(expresando lugar indeterminado): está por ahí he's over there somewhere

¿por dónde está or queda el restaurante? whereabouts is the restaurant?

viven por el sur/por mi barrio they live in the south somewhere/around my area

hace mucho que no lo vemos por aquí we haven't seen him around here for ages

¿qué tal te fue por Londres? how did you get on in London?

C

(expresando lugar determinado): corta por aquí cut here

voy por la página 15 I'm up to o I'm on page 15

empieza por el principio start at the beginning

agárralo por el mango hold it by the handle

D

(indicando extensión): lo he buscado por todos lados or por todas partes I've looked everywhere for it

la epidemia se extendió por todo el país the epidemic spread throughout the (whole) country

estuvimos viajando por el norte de Francia we were traveling around o in the North of France

fuimos a caminar por la playa we went for a walk along the beach

pasa un trapo por el piso give the floor a quick wipe

ver tb afuera, adentro, dentro, fuera¹ adv A 1. (↑ fuera (1)), encima, por etc

Sentido IV

A

(expresando tiempo aproximado): por aquella época at that time

por aquel entonces vivían en Pozuelo at that time they were living in Pozuelo

sucedió por allá por 1960 it happened some time back around 1960

B ( Esp) (indicando una ocasión) for

me lo regalaron por mi cumpleaños they gave it to me for my birthday

por Semana Santa pensamos ir a Londres we're thinking of going to London for Easter

C (durante) for

por los siglos de los siglos for ever and ever

no se lo confío ni por un minuto I wouldn't trust him with it for a minute

puede quedar así por el momento or por ahora it can stay like that for the time being o for now

ver tb mañana³ (↑ mañana (3)), tarde² (↑ tarde (2)), noche

* * *

por preposición
1 ( causa) because of;
◊ por falta de dinero because of o owing to lack of money;

por naturaleza by nature;
por necesidad out of necessity;
por eso no dije nada that's why I didn't say anything;
fue por eso que no te llamé that was why I didn't call you;
si no fuera por mi hijo … if it wasn't for my son …;
me pidió perdón por haberme mentido he apologized for lying o for having lied to me
2 ( en locs)
◊ por qué why;

no dijo por qué he didn't say why;
¿por qué no vienes conmigo? why don't you come with me?;
por si in case;
por si no entiende in case he doesn't understand;
See Also→ acaso 2, mosca
3 ( en expresiones concesivas):
◊ por más que me esfuerzo however hard o no matter how hard I try;

por (muy) fácil que sea however easy o no matter how easy it is
4
a) ( modo):

◊ colócalos por orden de tamaño put them in order of size;

por adelantado in advance;
por escrito in writing
b) ( medio):

◊ se lo comunicaron por teléfono they told him over the phone;

lo dijeron por la radio they said it on the radio;
por avión by air;
la conocí por la voz I recognized her by her voice;
me enteré por un amigo I heard from o through a friend
5
a) ( proporción):

◊ cobra $30 por clase he charges $30 a o per class;

120 kilómetros por hora 120 kilometers an o per hour;
por metro/docena by the meter/dozen;
tú comes por tres you eat enough for three people;
tiene tres metros de largo por uno de ancho it's three meters long by one meter wide;
uno por uno one by one;
See Also→ ciento sustantivo masculino b
b) ( en multiplicaciones):

◊ tres por cuatro (son) doce three times four is twelve, three fours are twelve

6
a) ( sustitución) for;

◊ su secretaria firmó por él his secretary signed for him o on his behalf;

pasa por inglesa she passes for an Englishwoman
b) ( como):

◊ por ejemplo for example

7 ( introduciendo el agente) by;
◊ compuesto por Mozart composed by Mozart

1 (finalidad, objetivo):
◊ pelearse por algo to fight over sth;

lo hace por el dinero he does it for the money;
no entré por no molestarlo I didn't go in because I didn't want to disturb him;
por que + subj (here por que can also be written porque): estaba ansioso por que lo escucharan he was eager for them to listen to him
2 (indicando inclinación, elección):
◊ su amor por la música her love of music;

no siento nada por él I don't feel anything for him;
votó por ella he voted for her
3 ( en busca de): salió/fue por or (Esp) a por pan he went (out) for some bread, he went (out) to get some bread
4 ( en lo que respecta a):
◊ por mí que haga lo que quiera as far as I'm concerned, he can do what he likes

5 (esp AmL) estar por + inf ( estar a punto de) to be about to + inf;
◊ está por terminar he's about to finish;

deben (de) estar por llegar they should be arriving any minute
1
a) ( lugar):

◊ entró por la ventana he came in through the window;

sal por aquí go out this way;
se cayó por la escalera he fell down the stairs;
¿el 121 va por (la) Avenida Rosas? does the 121 go along Rosas Avenue?;
¿por dónde has venido? which way did you come?;
está por ahí he's over there somewhere;
¿por dónde está el hotel? whereabouts is the hotel?;
viven por mi barrio they live around my area;
voy por la página 15 I'm up to o I'm on page 15;
empieza por el principio start at the beginning;
agárralo por el mango hold it by the handle
b) ( indicando extensión): por todos lados or por todas partes everywhere;

◊ viajamos por el norte de Francia we traveled around o in the North of France;

ver tb dentro, fuera, encima, etc
2 ( tiempo) for;
◊ por un mes for a month;

por el momento or por ahora for the time being, for now;
ver tb mañana, tarde, noche
3 (Esp) ( ocasión) for;
◊ me lo regaló por mi cumpleaños she gave it to me for my birthday

por preposición
1 (autoría) by: está escrito por mí, it was written by me
2 (camino, lugar) through: viajamos por Castilla, we travelled round Castilla
3 (medio) lo enviaron por avión, they sent it by plane
me enteré por el periódico, I read about it in the newspaper
4 (motivo, causa) because of
por tu culpa, because of you
(en favor de) for: hazlo por ellos, do it for their sake
por la libertad, for freedom
5 (en torno a) por San Juan, near Saint John's Day
6 (durante) por la mañana/noche, in the morning/at night
por el momento, for the time being
7 (a través) entramos por la puerta, we got in through the door
miramos por la ventana, we looked out (of) the window
pasamos por la ciudad, we went through the town
8 (sobre, por encima de) cruzaremos por el puente, we'll cross the bridge
9 (delante de) paso todos los días por tu casa, I go by your house every day
10 (a cambio de) for: te doy mi helado por tu yogur, I'll swap you my ice-cream for your yoghurt
11 (en una distribución, cálculo) por cabeza, a head, per person
mil pesetas por hora, a thousand pesetas per hour
dos mil revoluciones por minuto, two thousand revolutions per minute
12 (en una multiplicación) dos por dos, cuatro, two times two is four
un diez por ciento, ten per cent
13 (con infinitivo) in order to, so as to
trabajar por trabajar, to work for the sake of it
♦ Locuciones: por así decirlo, so to speak
por más/mucho que..., no matter how...
por qué, why
' por' also found in these entries:
Spanish:
A
- abogar
- abonar
- abonarse
- abotargada
- abotargado
- abuelo
- acabar
- acaso
- accidente
- acercarse
- acertar
- aclamación
- acomplejada
- acomplejado
- acomplejarse
- acoquinar
- acostumbrar
- actual
- adelantada
- adelantado
- adivinar
- admitir
- adoración
- aérea
- aéreo
- afanarse
- afectada I
- afectado
- afición
- agradecer
- aguantar
- ahí
- ahogada
- ahogado
- ahora
- ahorcarse
- ahorrar
- aire
- alegrarse
- algo
- allá
- allí
- almacén
- alquiler
- alta
- alto
- aludida
- aludido
- amarga
English:
A
- aback
- ablaze
- about
- above
- absence
- absorb
- accident
- accidentally
- acclaim
- accompany
- accord
- accordingly
- account
- accustom
- actual
- actually
- add to
- advocate
- after
- afternoon
- again
- against
- air
- airmail
- alert
- allowance
- alone
- alphabetically
- alternately
- amble
- amends
- amok
- angry
- annihilate
- annoy
- answer for
- answering service
- antipathy
- anxious
- anywhere
- apologetic
- apologize
- appal
- appall
- apparently
- appearance
- appease
- appointment
- appreciate

* * *

por prep

1. [indica causa] because of;

llegó tarde por el tráfico she was late because of the traffic;

lo hizo por amor he did it out of o for love;

me disculpé por llegar tarde I apologized for arriving late;

miré dentro por simple curiosidad I looked inside out of pure curiosity;

accidentes por conducción temeraria accidents caused by reckless driving;

muertes por enfermedades cardiovasculares deaths from cardiovascular disease;

no quise llamar por la hora (que era) I didn't want to call because of the time;

cerrado por vacaciones/reformas [en letrero] closed for holidays/alterations;

por mí no te preocupes don't worry about me;
Esp
fue por eso por lo que tuvimos tantos problemas, Am [m5] fue por eso que tuvimos tantos problemas that's why we had so many problems;

eso te pasa por (ser tan) generoso that's what you get for being so generous;

la razón por (la) que dimite the reason (why) she is resigning;

¿por qué? why?;

¿por qué no vienes? why don't you come?;

¿por qué lo preguntas? – por nada why do you ask? – no reason;
Fam
¿por? why?;

por si in case;

por si se te olvida in case you forget

2. [indica indicio]
por lo que me dices/lo que he oído no debe de ser tan difícil from what you say/what I've heard, it can't be that difficult;

por lo que tengo entendido, viven juntos as I understand it, they live together, my understanding is that they live together;

por lo visto, por lo que se ve apparently

3. [indica finalidad] (antes de infinitivo) (in order) to;

* * *

por

prp

1 motivo for, because of;

lo hace por mí he does it for me;

lo hizo por amor she did it out of o for love;

luchó por sus ideales he fought for his ideals;

por miedo a ofenderle for fear of upsetting her;

vino por verme he came to see me

2 medio by;

por avión by air;

por correo by mail, Br

tb by post

3 tiempo

:

por un año/un segundo for a year/a second;

por la mañana in the morning;

por Navidad around Christmas

4 movimiento

:

por la calle down the street;

por un tunel through a tunnel;

por aquí this way

5 posición aproximada around, about;

está por aquí it’s around here (somewhere);

vive por el centro de la ciudad she lives somewhere around the center of town

6 cambio

:

por cincuenta pesos for fifty pesos;

por cabeza each, a head

7 otros usos

:

por hora an o per hour;

dos por dos two times two;

¿por qué? why?;

el motivo por el cual o

por el que … the reason why …;

esa factura aún está por pagar that invoice still has to be paid;

tomar por esposa marry;

por difícil que sea however difficult it might be

* * *

por prep

1) : for, during

se quedaron allí por la semana: they stayed there during the week

por el momento: for now, at the moment

2) : around, during

por noviembre empieza a nevar: around November it starts to snow

por la mañana: in the morning

3) : around (a place)

debe estar por allí: it must be over there

por todas partes: everywhere

4) : by, through, along

por la puerta: through the door

pasé por tu casa: I stopped by your house

por la costa: along the coast

5) : for, for the sake of

lo hizo por su madre: he did it for his mother

¡por Dios!: for heaven's sake!

6) : because of, on account of

llegué tarde por el tráfico: I arrived late because of the traffic

dejar por imposible: to give up as impossible

7) : per

60 millas por hora: 60 miles per hour

por docena: by the dozen

8) : for, in exchange for, instead of

su hermana habló por él: his sister spoke on his behalf

9) : by means of

hablar por teléfono: to talk on the phone

por escrito: in writing

10) : as for

por mí: as far as I'm concerned

11) : times

tres por dos son seis: three times two is six

12) según: from, according to

por lo que dices: judging from what you're telling me

13) : as, for

por ejemplo: for example

14) : by

hecho por mi abuela: made by my grandmother

por correo: by mail

15) : for, in order to

lucha por ganar su respeto: he struggles to win her respect

16)

estar por : to be about to

17)

por ciento : percent

18)

por favor : please

19)

por lo tanto : therefore, consequently

20)

¿por qué? : why?

21)

por que porque

22)

por... que : no matter how

por mucho que intente: no matter how hard I try

23)

por si or

por si acaso : just in case

* * *

por prep

1. (a través de) through

entra por la puerta de la derecha go in through the door on the right

por el bosque through the wood

2. (la calle) along / down

iba por la calle I was walking down the street

3. (indica camino) via / by

fuimos por la carretera comarcal we went by the B road

4. (indica una parte concreta) by

sujeta la cacerola por el asa hold the saucepan by its handle

5. (indica el tiempo)

por la mañana in the morning

por Navidades at Christmas

por la noche at night

por unos días for a few days

6. (a causa de) because of

suspendieron el concierto por la lluvia the concert was cancelled because of the rain

7. (a fin de) to / in order to

por complacer al padre in order to please her father

8. (indica el autor) by

el cuadro fue pintado por Picasso the picture was painted by Picasso

9. (en favor o defensa de) for

haría cualquier cosa por su hijo she'd do anything for her son

es por tu propio bien it's for your own good

10. (multiplicado) times

cuatro por cuatro son dieciséis four times four is sixteen

11. (a cambio de) for

lo compré por cien pesetas I bought it for a hundred pesetas

te doy este libro por esos sellos I'll give you this book for those stamps

12. (en vez de) instead of

ya jugaré yo por Jaime I'll play instead of Jaime

13. (indica que una acción todavía no está hecha)

las camas están por hacer the beds still have to be made

ir por / ir a por to fetch

¡ve a por mis zapatillas, por favor! fetch my slippers, please!

por + adjetivo however + adjective

por barato que parezca however cheap it may seem

por mucho que te quejes however much you complain

por aquí (cerca) near here (indicando camino) this way

por ciento per cent

por correo by post

por fin at last

por la fuerza by force

por lo general generally / usually

por lo menos at least

por mí as far as I'm concerned

por si... in case...

por sorpresa by surprise

por supuesto of course

por tanto therefore

por teléfono on the telephone

¿por qué? why?

Spanish-English dictionary > por
8 que

conj.

1 that.

es importante que me escuches it's important that you listen to me

que haya pérdidas no es un problema insuperable the fact that we've suffered losses isn't an insurmountable problem

2 that.

me ha confesado que me quiere he has told me that he loves me

3 than.

es más rápido que tú he's quicker than you

antes morir que vivir la guerra I'd rather die than live through a war

4 that (expresa consecuencia).

tanto me lo pidió que se lo di he asked me for it so insistently that I gave it to him

5 so (that).

ven aquí que te vea come over here so (that) I can see you

6 that (expresa deseo).

quiero que lo hagas I want you to do it

espero que te diviertas I hope (that) you have fun

7 if.

que no quieres hacerlo, pues no pasa nada it doesn't matter if you don't want to do it

8 or.

quieras que no, harás lo que yo mando you'll do what I tell you, whether you like it or not

pron.

1 who, that (person).

la mujer que me saluda the woman (who o that is) waving to me

el que me lo compró the one who bought it from me

la moto que me gusta the motorbike (that) I like

el hombre, que decía llamarse Simón, era bastante sospechoso the man, who said he was called Simón, seemed rather suspicious

el que más y el que menos every last one of us, all of us without exception

2 who, whom (person).

el hombre que conociste ayer the man (who o whom) you met yesterday

la persona/el lugar que estás buscando the person/the place you're looking for

ese libro es el que me quiero comprar that book is the one (that o which) I want to buy

* * *

que

► conjunción

1 that

■ dice que no vendrá he says (that) he won't come

■ quiero que lo hagas I want you to do it

2 (en comparaciones) than

■ es más alto que su padre he is taller than his father

3 (deseo, mandato)

■ ¡que esperes un momento! wait a moment!

■ ¡que te diviertas! enjoy yourself!

4 (duda, extrañeza)

■ ¿que no te hicieron pagar nada? (you say) they didn't make you pay anything?

5 (causal, consecutiva)

■ ¡arriba, que ya son las ocho! get up, it's eight o'clock!

6 (tanto si... como si...) whether... or not...

■ que llueva que no llueva, iremos de excursión whether it rains or not, we're going on a trip

7 (reiterativo) and

■ charla que charla se nos pasó la hora we were so busy talking that the hour just flew by

8 (final) so that

■ ven aquí que te vea bien come here so that I can see you properly

9 familiar (condicional) if

■ que te gusta, te lo quedas; que no te gusta, lo cambias if you like it, keep it; if you don't, you can change it

10 que no (adversativa) not

■ justicia pido, que no gracia I want justice, not mercy

\

FRASEOLOGÍA

¿a que no? / ¿a que sí? right?, isn't that right?

¿a que no...? I bet you can't...!

■ a que no sabes la respuesta I bet you don't know the answer

¡con lo que...! you know how much...

■ ¡con lo que le gusta el queso y se lo han prohibido! you know how much he likes cheese, and now he's not allowed to have any!

que si esto que si lo otro what with one thing and the other

■ que si esto, que si lo otro, total que no lo ha traído what with one thing and another, in the end he didn't bring it

que para qué (para énfasis)

■ hace un frío que para qué it's really cold, it's so cold, it's freezing cold

■ se da unos aires que para qué he puts on these ridiculous airs

que yo sepa as far as I know

yo que tú... if I were you...

————————

que

► pronombre

1 (sujeto, persona) who, that; (cosa) that, which

■ la chica que vino ayer está enferma the girl who came yesterday is ill

■ el árbol que se quemó está en el jardín the tree that got burnt is in the garden

■ este árbol, que parecía muerto en invierno, está rebrotando this tree, which looked dead in winter, is sprouting

2 (complemento, persona) whom, who; (cosa) that, which

■ el coche que me prestaste está ahí the car (that) you lent me is there

■ el niño que viste ayer es mi hijo the boy you saw yesterday is my son

3 preposition + que (complemento circunstancial) which; (lugar) where; (tiempo) when

■ la pistola con que le hirieron era nuestra the gun with which he was wounded was ours, the gun he was wounded with was ours

■ la casa en que vivía estaba lejos the house where he lived was far away

4 def art + que the one which, the one that

■ ese libro es el que me gusta that's the book I like

■ ésa es la que quiero that's the one I want

* * *
1. pron.
1) that

2) who

3) which

4) whom
2. conj.
1) that, than

2) let

* * *
I
PRON REL

1) [refiriéndose a personas]

a) [como sujeto] who, that

el hombre que vino ayer — the man who o that came yesterday

hable con alguien que entienda de esto — talk to someone who knows about this

b) [como complemento: a menudo se omite] that

el hombre que vi en la calle — the man (that) I saw in the street

la chica que conoció durante las vacaciones — the girl (that) he met on holiday

2) [refiriéndose a cosas]

a) [como sujeto] that, which

la película que ganó el premio — the film that o which won the award

b) [como complemento: a menudo se omite] that, which

el coche que compré — the car (that o which) I bought

el libro del que te hablé — the book (that o which) I spoke to you about

el día que ella nació — the day (when o that) she was born

la cama en que pasé la noche — the bed in which I spent the night, the bed I spent the night in

3)

el/la/los/las que — ver el 8)

4)

lo que — ver lo I, 3)
II
CONJ

1) [en subordinada sustantiva: a menudo se omite]

a) + indic that

creo que va a venir — I think (that) he will come

dijo que vendría — he said (that) he'd come

dile a Rosa que me llame — tell Rosa to call me

estoy seguro de que lloverá — I am sure (that) it will rain

aceptan la idea de que el diálogo es útil — they accept the idea that a dialogue is useful

eso de que no lo sabía es un cuento — all that about him not knowing is pure fiction

b) + subjun that

no sabía que tuviera coche — I didn't know (that) he had a car

me alegro de que hayan ganado — I am glad (that) they have won

es una pena que no tengamos más tiempo — it's a pity (that) we haven't got more time

no digo que sea un traidor — I'm not saying (that) he's a traitor

espero que os sea útil — I hope you'll find it useful

no creo que te sea difícil encontrarlo — I don't think you'll have any difficulty finding it

quieren que les esperes — they want you to wait for them

c)

decir que sí — to say yes
claro 2., 4)
2) [en comparaciones]

• eres igual que mi padre — you're just like my father

• más que — more than

ganas más que yo — you earn more than me

es más alto que tú — he's taller than you

más que nada — more than anything

• menos que — less than

• prefiero estar aquí que en mi casa — I'd rather be here than at home

prefiero las películas serias que las comedias — I prefer serious films to comedies

• yo que tú — if I were you

yo que tú, iría — I'd go, if I were you

3) [expresando resultado]

a) [a menudo se omite] that

• tan... que, es tan grande que no lo puedo levantar — it's so big (that) I can't lift it

soplaba tan fuerte que no podíamos salir — it was blowing so hard (that) we couldn't go out

• tanto... que, las manos le temblaban tanto que apenas podía escribir — her hands were shaking so much (that) she could hardly write

b)

tengo una sed que me muero — I'm dying of thirst

huele que es un asco — it smells disgusting
bendición 2), primor 2)
4) [expresando causa]

llévate un paraguas, que está lloviendo — take an umbrella, it's raining

no lo derroches, que es muy caro — don't waste it, it's very expensive

¡vamos, que cierro! — come on now, I'm closing!

¡cuidado, que te caes! — careful or you'll fall!, mind you don't fall!

¡suélteme, que voy a gritar! — let go or I'll scream!

5) [expresando reiteración o insistencia]

siguió toca que toca — he kept on playing

estuvieron habla que habla toda la noche — they talked and talked all night

• ¡que sí!, -es verde -¡que no! -¡que sí! — "it's green" - "no it isn't!" - "yes it is!"

-no funciona -que sí, es que lo haces mal — "it doesn't work" - "yes it does, you're just doing it wrong"

6) [sin antecedente expreso]

a) [expresando mandato]

¡que lo haga él! — let him do it!, he can do it himself!

¡que entre! — send him in!, let him come in!

b) [expresando deseo]

¡que venga pronto! — let's hope he comes soon!

¡que te mejores! — get well soon!

¡que os guste la película! — enjoy the film!

c) [expresando sorpresa]

¿que no estabas allí? — (are you telling me) you weren't there?

7)

• el que — + subjun (=el hecho de que) the fact that

el que viva en Vitoria no es ningún problema — the fact that he lives in Vitoria isn't a problem

el que quiera estar con su madre es natural — it is natural (that) he should want to be with his mother

* * *
I
conjunción

1) (introduciendo complemento, sujeto)

a)

que + INDIC — that

demostró que estuvo allí — he proved (that) he was there

creemos que ésta es la solución — we believe that this is the solution

estoy seguro de que vendrá — I'm sure (that) she'll come

¿cuántos años crees que tiene? — how old do you think she is?

me preguntó que quién era yo — he asked me who I was

está claro que no te gusta — it's obvious that you don't like it

eso de que estaba enfermo es mentira — (fam) this business about him being ill is a lie

b)

que + SUBJ: quiero que vengas I want you to come; lamento que no puedas quedarte I'm sorry (that) you can't stay; dice que no vayas she says you're not to go; ve a que te ayude tu padre go and get your father to help you; (el) que sea el jefe no significa... just because he's the boss doesn't mean...; es importante que quede claro it's important that it should be clear; sería una lástima que no vinieras — it would be a shame if you didn't come

c)

es que: es que hoy no voy a poder I'm afraid (that) I won't be able to today; es que no tengo dinero the trouble is I don't have any money; ¿es que eres sordo? — are you deaf or something?

2)

a) ( en expresiones de deseo)

que te mejores! — I hope you feel better soon

que se diviertan! — have a good time!

por mí que se muera — he can drop dead for all I care

b) ( en expresiones de mandato)

que te calles! — shut up! (colloq)

que no! — I said no!

que pase el siguiente! — next please!

c) ( en expresiones de sorpresa)

¿que se casa? — she's getting married?

¿cómo que no vas a ir? — what do you mean, you're not going?

d) ( en expresiones de indignación)

que tengamos que aguantar esto! — to think we have to put up with this!

que se lo haya ido a contar! — I can't believe he went and told her!

3) ( uso enfático)

a) ( reafirmando algo)

que no, que no voy! — no! I'm not going!

que sueltes, te digo! — I said, let go!

b) ( respondiendo a una pregunta)

¿que dónde estaba? pues aquí — where was I? right here

¿que cómo me llamo? — what's my name?

c) ( indicando persistencia)

se pasa dale que dale con lo mismo — he goes on and on about the same old thing

y aquí llueve que llueve — and over here it just rains and rains

4)

a) ( introduciendo una razón)

escóndete, que te van a ver — hide or they'll see you

ven, que te peino — come here and let me comb your hair

b) ( introduciendo una consecuencia) that

se parecen tanto que apenas los distingo — they're so alike (that) I can hardly tell them apart

canta que da gusto — she sings beautifully

5) ( en comparaciones)

su casa es más grande que la mía — his house is bigger than mine

tengo la misma edad que tú — I'm the same age as you

6) (fam) ( en oraciones condicionales) if

yo que tú — if I were you
II
pronombre

1) ( refiriéndose a personas)

a) (sujeto) who

los que viajan, que esperen aquí — those who are traveling, wait here

es la/el que manda aquí — she's/he's the one who gives the orders here

b) (complemento)

la mujer que amo — the woman (that) I love

las chicas que entrevistamos — the girls (that o who) we interviewed

es el único al que no le han pagado — he's the only one who hasn't been paid

el paciente del que te hablé — the patient (that o who) I spoke to you about

2) (refiriéndose a cosas, asuntos, etc)

a) (sujeto) that, which

la pieza que se rompió — the part that o which broke

eso es lo que me preocupa — that's what worries me

me contaron lo que pasó — they told me what happened

b) (complemento)

el disco que le regalé — the record (which o that) I gave her

la casa en que vivo — the house (that) I live in

la forma/el lugar en que ocurrió — the way/the place (in which) it happened

¿sabes lo difícil que fue? — do you know how hard it was?; ver tb lo I 2), 3)

* * *

= than, what, which, which, who, that.

Ex. A synthetic scheme needs less categories or headings than an equivalent enumerative scheme.

Ex. Before examining the two main means of constructing classification schedules it is as well to consider what the objective of the designer of a classification scheme should be.

Ex. There are a number of features of a catalogue or index which benefit from some standardisation.

Ex. There are a number of features of a catalogue or index which benefit from some standardisation.

Ex. This started in 1980, and has around forty members who receive some support to cover telephone charges.

Ex. The (F) operator specifies that terms must be in the same field of the same record, in any order.

----

* ¿para qué sirve... ? = what's the use of... ?.

* ¿qué sentido tiene = what is/was the point of...?.

* dar de qué hablar = raise + eyebrows, fuel + rumours, give + rise to rumours.

* dar que hablar = fuel + rumours, give + rise to rumours.

* de los que = whereof.

* de qué se trata = what it's all about.

* el problema no es el qué, sino el cómo = the devil (is/lives) in the details.

* el que = the one.

* el que no se aventura no cruza el mar = nothing ventured, nothing gained.

* en qué momento = at what point.

* en qué punto = at what point.

* hasta qué punto = the extent to which.

* la que = the one.

* lo que es más = what's more.

* más... que... = more... than....

* menos... que... = less... than....

* no saber qué hacer = be at a nonplus.

* o qué sé yo = or whatever.

* por qué = why.

* puesto que = for.

* que abarca = girdling.

* que actúa de apoyo = supporting.

* que actúa de soporte = supporting.

* que afecta a = surrounding.

* que afecta a toda la empresa = enterprise-wide.

* que afecta a toda la sociedad = culture-wide.

* que afecta a todas las culturas = culture-wide.

* que afecta a varias generaciones = cross-generational.

* que ahorran dinero = dollar-saving.

* que amplia los horizontes = expansive.

* que apoya moralmente = supportive.

* que aquí presentamos = present.

* que arde lentamente = smouldering [smoldering, -USA].

* que atraviesa la ciudad = cross-town.

* que avanza lentamente = crawling.

* que avanza rápidamente = fast-moving, fast-developing.

* que ayuda a recordar = memory-jogging.

* que ayuda a refrescar la memoria = memory-jogging.

* que baja los humos = humbling.

* que bate todos los récords = record breaking.

* que bota bien = bouncy [bouncier -comp., bounciest -sup.].

* que busca el beneficio propio = self-serving.

* que cambia con el tiempo = ever-changing [ever changing], time-variant, ever-shifting.

* que cambia la vida = life-changing, life-altering.

* que cambia rápidamente = rapid-fire.

* que combina diferentes enseñanzas = multi-track [multitrack].

* que combina diferentes tipos de recursos = multi-source [multi source].

* que concede becas = grant-making.

* que concede subsidios = grant-making.

* que concierne a = surrounding.

* que confiere cierto estatus social = status-conferring.

* que confunde = confounding.

* que conlleva = attendant, associated with.

* que conserva su encanto natural = unspoilt [unspoiled, -USA].

* que conserva su estado natural = unspoilt [unspoiled, -USA].

* que consta de tres puntos = three-point.

* que constituye un reto = challenging.

* que consume mucha CPU = CPU intensive.

* que consume mucha energía = energy-intensive, power-hungry.

* que consume tiempo = time-consuming [time consuming].

* que contengan los caracteres = hit by.

* que contiene = therein.

* que contiene muchas imágenes = image intensive.

* que contribuye a la predisposición = predisposing.

* que coocurre = co-occurring.

* que corroe por dentro = gnawing.

* que crea adicción = addictive.

* que crea hábito = addictive.

* que crece despacio = slowly growing.

* que crece hacia dentro = ingrown.

* que cruza fronteras = boundary spanning.

* que cubre hasta la rodilla = knee deep.

* que cubre hasta los tobillos = ankle deep.

* que cubre todo el cuerpo = head to toe.

* que cuelga = hanging.

* que cumple los requisitos = qualifying.

* que da agua = leaking, leaky [leakier -comp., leakiest -sup].

* que da miedo = scary [scarier -comp., scariest -sup.].

* que da que pensar = sobering.

* que da susto = scary [scarier -comp., scariest -sup.].

* que da vida = life-giving.

* que deja mucho al azar = hit-or-miss.

* ¿qué demonios...? = what on (this) earth...?.

* ¿qué demonios...? = What the heck...?.

* que demuestra desequilibrio de carácter = off-balance.

* que depende del tiempo = time-dependent.

* que desee(n) = of + Posesivo + choice, of + Posesivo + choosing.

* que desempata = tie-breaking [tiebreaking].

* ¿qué diablos...? = Heck!, What the heck...?.

* que diferencia entre mayúscula y minúscula = case-sensitive.

* que distingue entre mayúscula y minúscula = case-sensitive.

* que distrae la atención = distracting.

* que dura todo el año = year-round.

* que el agua disuelve = water-fugitive.

* ¿qué elegir? = which way to go?.

* que encompasa = girdling.

* que entran en juego = at play.

* que era común anteriormente = once-common.

* qué es cada cosa = what is what.

* que escapan a + Posesivo + control = beyond + Posesivo + control.

* que escuece = itchy [itchier -comp., itchiest -sup.].

* que espera demasiado = over expectant.

* que está creciendo = growing.

* que está en constante evolución = ever-evolving.

* que están apareciendo = emerging.

* que estrope el paisaje = eyesore.

* que exalta los ánimos = inflammatory.

* que excede + Cantidad = in excess of + Cantidad.

* que expresa dos puntos de vista opuestos = bipolar [bi-polar].

* que falta = missing.

* que faltan = wanting.

* que florece en primavera = spring-flowering.

* ¡qué follón! = what a palaver!.

* que fomenta = conducive (to).

* que forma parte de la cultura = culturally-embedded.

* que fue = one-time.

* que fue común antes = once-common.

* que fuera = once.

* que fuerza los músculos = muscle-straining.

* que funciona = working.

* que funciona a base de órdenes = command-driven.

* que funciona con electricidad = electrically-powered, electrically-operated.

* que funciona con energía eólica = wind-powered.

* que funciona con monedas = coin-operated, coin-op.

* que funciona con pilas = battery-operated, battery-powered.

* que funciona con vapor = steam-powered.

* que funciona manualmente = manually operated.

* ¡que gane el mejor! = may the best man win!, may the best man win!.

* que genera polémica = confrontational.

* que gotea = leaky [leakier -comp., leakiest -sup], leaking.

* que guarde relación con = in keeping with.

* que habla bien = elocuted.

* que habla en voz baja = quietly spoken.

* que hace entrar en calor = warming, warming.

* que hace época = epoch-making.

* que hace historia = history-making.

* que hace la boca agua = mouth-watering.

* qué hacer con (algo) = disposition, disposition.

* que hacer reflexionar = provocative of.

* ¿Qué ha dicho? = I beg your pardon?.

* que ha sobrevivido = surviving.

* que hay que dar muchas vueltas = circuitous.

* que hay que dedicarle mucho tiempo = time-intensive.

* que hizo época = epochal.

* que huele a lugar cerrado = fusty.

* que incita a la reflexión = provocative of.

* que induce a confusión = confounding.

* que intervienen = at play.

* que intimida = forbidding.

* que invita a la reflexión = thought-provoking.

* ¡qué jaleo! = what a palaver!.

* ¡qué lástima! = what a pity!, what a pity!.

* que le afecta a todo = crosscutting [cross cutting].

* que le gusta arriesgarse = risk-taking.

* que le gusta la mecánica = mechanically minded.

* que le presta gran importancia a la cultura = culture-conscious.

* que levanta el ánimo = uplifting.

* que levanta el espíritu = uplifting.

* ¡qué lío! = what a palaver!.

* que llega = incoming.

* que llega hasta la cintura = waist high, waist deep, waist length.

* que llega hasta los hombres = shoulder-length.

* que lleva tiempo en cartelera = long-running.

* que lo abarca todo = all-embracing.

* que lo hace uno mismo = do-it-yourself (DIY).

* que lo incluye todo = all-embracing.

* que marca época = landmark.

* que marca un hito = epoch-making.

* qué más = what else.

* qué me dices de... = what about....

* que mejora el estatus social = status-enhancing.

* que mejora la calidad de vida = life-enhancing.

* que merece la pena = worthwhile.

* que mezcla sensaciones = synesthetic, cross-sensory.

* que mira al sur = south facing.

* que nace de = born out of.

* ¿qué narices...? = What the heck...?.

* que necesita bastante dedicación de personal = labour-intensive [labour intensive], staff-intensive [staff intensive].

* que necesita bastante mano de obra = labour-intensive [labour intensive].

* que necesita de un trabajo intelectual previo = knowledge-intensive.

* que necesita la información = information-dependent.

* que ni ama ni es amado = loveless.

* que no absorbe el agua o la humedad = non-hygroscopic.

* que no admite reserva = unreserved.

* que no ajusta bien = ill-fitting.

* que no aparece en primer lugar = nonfirst [non-first].

* que no ayuda a distinguir = nondistinctive.

* que no causa dolor = painless.

* que no cierra bien = leaky [leakier -comp., leakiest -sup], leaking.

* que no conduce a nada = circuitous.

* que no cuadra = unreconciled.

* que no da más de sí = overstretched.

* que no daña el medio ambiente = environmentally friendly, environmentally sound, eco-friendly.

* que no desaparece = lingering.

* que no es de fiar = untrustworthy.

* que no es de la India = non-Indic.

* que no es libro de texto = non-textbook.

* que no está en papel = non-paper [non paper].

* que no es texto = non-text.

* que no excluye otras posibilidades = non-exclusive.

* que no fuma = non-smoking.

* que no haya noticias es buena señal = no news is good news.

* que no llama la atención = inconspicuous.

* que no ofrece doctorado = non-doctoral granting.

* que no perdona = unforgiving.

* que no perjudica el medio ambiente = environmentally friendly, environmentally sound.

* que no perjudica el medio ambiente = eco-friendly.

* que no pertenece a una confesión religiosa concreta = nondenominational [non-denominational].

* que no pertenece a un sindicato = non-unionised.

* que no posee ninguna conexión = disjoint.

* que no queda bien = ill-fitting.

* que no recibe enseñanza formal = out-of-school.

* que no representa reto = unchallenging.

* que no sea(n) = other than.

* que no se hace añicos = shatterproof.

* que no se ha cuestionado = unquestioned, unscrutinised [unscrutinized, -USA].

* que no se ha puesto en duda = unquestioned, unscrutinised [unscrutinized, -USA].

* que no se le puede dar un nombre = unnameable.

* que no se puede comparar = incomparable.

* que no se puede conseguir = unobtainable.

* que no se puede entregar = undeliverable.

* que no se puede hacer cumplir = unenforceable.

* que no se puede identificar con un término = unnameable.

* que no se puede sacar en préstamo = non-circulating [noncirculating].

* que no se puede uno perder = unmissable.

* que no se rompe en mil pedazos = shatterproof.

* que no se utiliza = unused.

* que nos rodea = ambient.

* que no tiene compensación = non-compensatory [noncompensatory].

* que no tienen que rendir cuentas a nadie = unaccountable.

* que no tiene precio = priceless.

* que no tiene que ver con el tema debatido = off-topic.

* que no viene a cuento = off-topic.

* que obstruye = obstructive.

* que ocupa la mejor posición = best-positioned.

* que ocupa mucho espacio = space-consuming.

* que ocupa poco espacio = space-saving.

* que ocupa un puesto de mayor responsabilidad = senior.

* ¿qué ocurre si... ? = what if... ?.

* qué otra cosa = what else.

* que padece de cólicos = colicky newborn.

* que padece de peritonitis = peritonitic.

* ¡qué palabras son esas! = watch your language!.

* que parece dudoso = dubious-sounding.

* que parece sospechoso = dubious-sounding.

* que participan = at play.

* ¿Qué pasa? = What's up?, What's up?.

* que pasaba = passing.

* que pasa de + Cantidad = in excess of + Cantidad.

* que pasa desapercibido = inconspicuous, unobserved.

* que pasa inadvertido = inconspicuous.

* ¿qué pasará a continuación? = What's next?, What's next?, What next?, What next?.

* que pase lo que tenga que pasar = que sera sera, whatever will be, will be, what's meant to be, will be.

* que pela = piping hot, baking hot.

* que perdura = lingering.

* que permite desarrollar menús de consulta = menu-making.

* que pica = itchy [itchier -comp., itchiest -sup.].

* que pierde agua = leaking, leaky [leakier -comp., leakiest -sup].

* que pincha = stubbly [stubblier -comp., stubbliest -sup.].

* qué poco común = how odd.

* que pone a Uno en su sitio = humbling.

* que pone la vida en peligro = life threatening.

* que pone obstáculos = obstructive.

* que prefiere(n) = of + Posesivo + choosing, of + Posesivo + choice.

* que procede del exterior = inbound.

* que produce ansiedad = anxiety-producing.

* que progresa rápidamente = fast-moving.

* que + Pronombre + recordar = to the best of + Posesivo + recollection.

* que puede causar detención = arrestable.

* que puede demostrarse = demonstrably.

* que puede salir en préstamo = loanable.

* que puede ser apilado = stacking.

* que puede ser usado a través de la web = web-compliant.

* que puede volver a cerrarse herméticamente = resealable.

* que queda = left-over [left over], surviving.

* que queda mal = ill-fitting.

* que quede entre nosotros = between you and me, between ourselves.

* que quiere(n) = of + Posesivo + choosing, of + Posesivo + choice.

* ¡qué raro! = how strange!.

* que raya = jarring.

* que rebota bien = bouncy [bouncier -comp., bounciest -sup.].

* que reduce el estrés = stress-reducing.

* que resulta irreconocible = out of all recognition.

* que retiene el calor = heat absorbing.

* que reúne las condiciones = qualified.

* que rodea = surrounding.

* ¡qué rollo macabeo! = what a palaver!.

* que rompe la armonía = eyesore.

* que sabe lo que = who knows what.

* que sale de = off.

* que se abrocha por atrás = back-buttoning.

* que se acerca = oncoming.

* que se acumula = accruable.

* que se alaba a uno mismo = self-congratulatory.

* que se alquila = rentable.

* que se aproxima = oncoming.

* que se atiene a una norma = compliant (with).

* que se autoperpetúa = self-perpetuating.

* que se avecina = oncoming.

* que se carga por la boca = muzzle-loading.

* que se coloca en lo alto del televisor = set-top.

* que se compra = priced.

* que se concede en función de las necesidades económicas = means-tested.

* que se congratula a sí mismo = self-congratulating.

* que se contradice a sí mismo = self-contradicting.

* que se cuentan por millones = numbered in millions.

* que se denomina a si mismo = self-proclaimed.

* que se derrama = overflowing.

* que se derrite en la boca = mellow [mellower -comp., mellowest -sup.].

* que se desarrollan = at play.

* que se descompone en migajas = crumby.

* que se desmenuza fácilmente = crumbly [crumblier -comp., crumbliest -sup.].

* que se desmigaja fácilmente = crumbly [crumblier -comp., crumbliest -sup.].

* que se encuentra en la naturaleza = naturally-occurring.

* que se enrolla = roll-up [rollup].

* que se entrecruzan = intertwined.

* que se está desarrollando = evolving.

* que se está descascarillando = flaking.

* que se está desintegrando = crumbling, disintegrating.

* que se está examinando = under review.

* que se está hundiendo = sinking.

* que se está investigando = under investigation.

* que se está pelando = flaking.

* que se explica por sí mismo = self-explanatory [self explanatory/selfexplanatory].

* que se expresa bien = articulate.

* que se gestiona a sí mismo = self-managed.

* que se guía por sí mismo = self-guiding.

* que se inicie la contienda = let battle commence.

* que se le puede dar un nombre = nameable.

* que se lleva gestando hace tiempo = long-simmering.

* (que se menciona) a continuación = below.

* que se necesita urgentemente = sorely needed.

* que se organiza a sí mismo = self-organising [self-organizing, -USA].

* que se percibe desde hace mucho tiempo = long-felt.

* que se piensa = perceived.

* que se puede aplicar a rajatabla = hard and fast, ironclad [iron-clad].

* que se puede arreglar = fixable.

* que se puede buscar = searchable.

* que se puede cambiar de tamaño = resizeable [re-sizeable].

* que se puede clasificar = classifiable.

* que se puede compartir = shareable.

* que se puede conocer = knowable.

* que se puede consultar = queriable.

* que se puede contestar = answerable.

* que se puede copiar = downloadable.

* que se puede distribuir = redistributable.

* que se puede enviar = deliverable.

* que se puede escuchar = playable.

* que se puede especificar = specifiable.

* que se puede evitar = avoidable.

* que se puede hacer cumplir = enforceable.

* que se puede identicar con un término = nameable.

* que se puede imprimir = printable.

* que se puede lavar con lejía = bleachable.

* que se puede obtener = obtainable.

* que se puede quitar = detachable, removable.

* que se puede reservar = bookable.

* que se puede responder = answerable.

* que se puede separar = detachable.

* que se recuerde = in living memory.

* que se repite = repetitious.

* que se repite una y otra vez = recurring.

* que se solapan = overlapping.

* que se toma las cosas con calma = laid-back.

* que se vende = priced.

* que siempre va a la última moda = fashion-conscious.

* que sienta precedente = landmark.

* que sigue = ensuing.

* que sigue la última moda = fashion-conscious.

* que sigue una norma = compliant (with).

* que siguió = ensuing.

* ¿qué si no...? = what else but...?.

* que sobrepasa + Cantidad = in excess of + Cantidad.

* que sobresale = protruding.

* que sólo se hace una vez = once-off.

* que suena = ringing.

* ¡Qué suerte! = What luck!, What luck!.

* que supone = associated with.

* que surge de = born out of.

* qué te parece que... = what about....

* que tiene el cenizo = jinxed.

* que tiene el gafe = jinxed.

* que tiene lugar una vez a la semana = once-weekly.

* que tiene precio = priced.

* que tiene sentido = meaningful.

* que trabaja desde casa = home-based.

* que trabajan para él = in its employ.

* que transmite información = information-bearing.

* que trata de = surrounding.

* que tuvo lugar a continuación = ensuing.

* que uno sigue a su propio ritmo = self-paced, self-guided.

* que usa el estándar MIME = MIME-compliant.

* que utiliza el tiempo como variable = time-dependent.

* que utiliza muchos recursos = resource-intensive.

* que vale la pena = worthwhile.

* que van dirigidos hacia el exterior = outbound.

* ¡qué verdad que es! = how true!.

* que viene = incoming, next + Expresión Temporal.

* que viene de largo = long-running.

* que viene el lobo = crying wolf.

* que vuela bajo = low-flying.

* ¡que + Pronombre + zurcir! = be damned!.

* quién sabe lo que = who knows what.

* quién sabe qué = who knows what.

* sin importar qué = no matter what/which.

* sin saber qué decir = nonplussed [nonplused].

* tal que = such that.

* un no sé qué = a je ne sais quoi.

* ¿Y ahora qué? = What's next?, What next?.

* ya que = for, in that.

* y Dios sabe qué más = and Heaven knows what else.

* ¡y qué más da! = so what!.

* * *
I
conjunción

1) (introduciendo complemento, sujeto)

a)

que + INDIC — that

demostró que estuvo allí — he proved (that) he was there

creemos que ésta es la solución — we believe that this is the solution

estoy seguro de que vendrá — I'm sure (that) she'll come

¿cuántos años crees que tiene? — how old do you think she is?

me preguntó que quién era yo — he asked me who I was

está claro que no te gusta — it's obvious that you don't like it

eso de que estaba enfermo es mentira — (fam) this business about him being ill is a lie

b)

que + SUBJ: quiero que vengas I want you to come; lamento que no puedas quedarte I'm sorry (that) you can't stay; dice que no vayas she says you're not to go; ve a que te ayude tu padre go and get your father to help you; (el) que sea el jefe no significa... just because he's the boss doesn't mean...; es importante que quede claro it's important that it should be clear; sería una lástima que no vinieras — it would be a shame if you didn't come

c)

es que: es que hoy no voy a poder I'm afraid (that) I won't be able to today; es que no tengo dinero the trouble is I don't have any money; ¿es que eres sordo? — are you deaf or something?

2)

a) ( en expresiones de deseo)

que te mejores! — I hope you feel better soon

que se diviertan! — have a good time!

por mí que se muera — he can drop dead for all I care

b) ( en expresiones de mandato)

que te calles! — shut up! (colloq)

que no! — I said no!

que pase el siguiente! — next please!

c) ( en expresiones de sorpresa)

¿que se casa? — she's getting married?

¿cómo que no vas a ir? — what do you mean, you're not going?

d) ( en expresiones de indignación)

que tengamos que aguantar esto! — to think we have to put up with this!

que se lo haya ido a contar! — I can't believe he went and told her!

3) ( uso enfático)

a) ( reafirmando algo)

que no, que no voy! — no! I'm not going!

que sueltes, te digo! — I said, let go!

b) ( respondiendo a una pregunta)

¿que dónde estaba? pues aquí — where was I? right here

¿que cómo me llamo? — what's my name?

c) ( indicando persistencia)

se pasa dale que dale con lo mismo — he goes on and on about the same old thing

y aquí llueve que llueve — and over here it just rains and rains

4)

a) ( introduciendo una razón)

escóndete, que te van a ver — hide or they'll see you

ven, que te peino — come here and let me comb your hair

b) ( introduciendo una consecuencia) that

se parecen tanto que apenas los distingo — they're so alike (that) I can hardly tell them apart

canta que da gusto — she sings beautifully

5) ( en comparaciones)

su casa es más grande que la mía — his house is bigger than mine

tengo la misma edad que tú — I'm the same age as you

6) (fam) ( en oraciones condicionales) if

yo que tú — if I were you
II
pronombre

1) ( refiriéndose a personas)

a) (sujeto) who

los que viajan, que esperen aquí — those who are traveling, wait here

es la/el que manda aquí — she's/he's the one who gives the orders here

b) (complemento)

la mujer que amo — the woman (that) I love

las chicas que entrevistamos — the girls (that o who) we interviewed

es el único al que no le han pagado — he's the only one who hasn't been paid

el paciente del que te hablé — the patient (that o who) I spoke to you about

2) (refiriéndose a cosas, asuntos, etc)

a) (sujeto) that, which

la pieza que se rompió — the part that o which broke

eso es lo que me preocupa — that's what worries me

me contaron lo que pasó — they told me what happened

b) (complemento)

el disco que le regalé — the record (which o that) I gave her

la casa en que vivo — the house (that) I live in

la forma/el lugar en que ocurrió — the way/the place (in which) it happened

¿sabes lo difícil que fue? — do you know how hard it was?; ver tb lo I 2), 3)

* * *

= than, what, which, which, who, that.

Ex: A synthetic scheme needs less categories or headings than an equivalent enumerative scheme.

Ex: Before examining the two main means of constructing classification schedules it is as well to consider what the objective of the designer of a classification scheme should be.

Ex: There are a number of features of a catalogue or index which benefit from some standardisation.

Ex: There are a number of features of a catalogue or index which benefit from some standardisation.

Ex: This started in 1980, and has around forty members who receive some support to cover telephone charges.

Ex: The (F) operator specifies that terms must be in the same field of the same record, in any order.

* ¿para qué sirve... ? = what's the use of... ?.

* ¿qué sentido tiene = what is/was the point of...?.

* dar de qué hablar = raise + eyebrows, fuel + rumours, give + rise to rumours.

* dar que hablar = fuel + rumours, give + rise to rumours.

* de los que = whereof.

* de qué se trata = what it's all about.

* el problema no es el qué, sino el cómo = the devil (is/lives) in the details.

* el que = the one.

* el que no se aventura no cruza el mar = nothing ventured, nothing gained.

* en qué momento = at what point.

* en qué punto = at what point.

* hasta qué punto = the extent to which.

* la que = the one.

* lo que es más = what's more.

* más... que... = more... than....

* menos... que... = less... than....

* no saber qué hacer = be at a nonplus.

* o qué sé yo = or whatever.

* por qué = why.

* puesto que = for.

* que abarca = girdling.

* que actúa de apoyo = supporting.

* que actúa de soporte = supporting.

* que afecta a = surrounding.

* que afecta a toda la empresa = enterprise-wide.

* que afecta a toda la sociedad = culture-wide.

* que afecta a todas las culturas = culture-wide.

* que afecta a varias generaciones = cross-generational.

* que ahorran dinero = dollar-saving.

* que amplia los horizontes = expansive.

* que apoya moralmente = supportive.

* que aquí presentamos = present.

* que arde lentamente = smouldering [smoldering, -USA].

* que atraviesa la ciudad = cross-town.

* que avanza lentamente = crawling.

* que avanza rápidamente = fast-moving, fast-developing.

* que ayuda a recordar = memory-jogging.

* que ayuda a refrescar la memoria = memory-jogging.

* que baja los humos = humbling.

* que bate todos los récords = record breaking.

* que bota bien = bouncy [bouncier -comp., bounciest -sup.].

* que busca el beneficio propio = self-serving.

* que cambia con el tiempo = ever-changing [ever changing], time-variant, ever-shifting.

* que cambia la vida = life-changing, life-altering.

* que cambia rápidamente = rapid-fire.

* que combina diferentes enseñanzas = multi-track [multitrack].

* que combina diferentes tipos de recursos = multi-source [multi source].

* que concede becas = grant-making.

* que concede subsidios = grant-making.

* que concierne a = surrounding.

* que confiere cierto estatus social = status-conferring.

* que confunde = confounding.

* que conlleva = attendant, associated with.

* que conserva su encanto natural = unspoilt [unspoiled, -USA].

* que conserva su estado natural = unspoilt [unspoiled, -USA].

* que consta de tres puntos = three-point.

* que constituye un reto = challenging.

* que consume mucha CPU = CPU intensive.

* que consume mucha energía = energy-intensive, power-hungry.

* que consume tiempo = time-consuming [time consuming].

* que contengan los caracteres = hit by.

* que contiene = therein.

* que contiene muchas imágenes = image intensive.

* que contribuye a la predisposición = predisposing.

* que coocurre = co-occurring.

* que corroe por dentro = gnawing.

* que crea adicción = addictive.

* que crea hábito = addictive.

* que crece despacio = slowly growing.

* que crece hacia dentro = ingrown.

* que cruza fronteras = boundary spanning.

* que cubre hasta la rodilla = knee deep.

* que cubre hasta los tobillos = ankle deep.

* que cubre todo el cuerpo = head to toe.

* que cuelga = hanging.

* que cumple los requisitos = qualifying.

* que da agua = leaking, leaky [leakier -comp., leakiest -sup].

* que da miedo = scary [scarier -comp., scariest -sup.].

* que da que pensar = sobering.

* que da susto = scary [scarier -comp., scariest -sup.].

* que da vida = life-giving.

* que deja mucho al azar = hit-or-miss.

* ¿qué demonios...? = what on (this) earth...?.

* ¿qué demonios...? = What the heck...?.

* que demuestra desequilibrio de carácter = off-balance.

* que depende del tiempo = time-dependent.

* que desee(n) = of + Posesivo + choice, of + Posesivo + choosing.

* que desempata = tie-breaking [tiebreaking].

* ¿qué diablos...? = Heck!, What the heck...?.

* que diferencia entre mayúscula y minúscula = case-sensitive.

* que distingue entre mayúscula y minúscula = case-sensitive.

* que distrae la atención = distracting.

* que dura todo el año = year-round.

* que el agua disuelve = water-fugitive.

* ¿qué elegir? = which way to go?.

* que encompasa = girdling.

* que entran en juego = at play.

* que era común anteriormente = once-common.

* qué es cada cosa = what is what.

* que escapan a + Posesivo + control = beyond + Posesivo + control.

* que escuece = itchy [itchier -comp., itchiest -sup.].

* que espera demasiado = over expectant.

* que está creciendo = growing.

* que está en constante evolución = ever-evolving.

* que están apareciendo = emerging.

* que estrope el paisaje = eyesore.

* que exalta los ánimos = inflammatory.

* que excede + Cantidad = in excess of + Cantidad.

* que expresa dos puntos de vista opuestos = bipolar [bi-polar].

* que falta = missing.

* que faltan = wanting.

* que florece en primavera = spring-flowering.

* ¡qué follón! = what a palaver!.

* que fomenta = conducive (to).

* que forma parte de la cultura = culturally-embedded.

* que fue = one-time.

* que fue común antes = once-common.

* que fuera = once.

* que fuerza los músculos = muscle-straining.

* que funciona = working.

* que funciona a base de órdenes = command-driven.

* que funciona con electricidad = electrically-powered, electrically-operated.

* que funciona con energía eólica = wind-powered.

* que funciona con monedas = coin-operated, coin-op.

* que funciona con pilas = battery-operated, battery-powered.

* que funciona con vapor = steam-powered.

* que funciona manualmente = manually operated.

* ¡que gane el mejor! = may the best man win!, may the best man win!.

* que genera polémica = confrontational.

* que gotea = leaky [leakier -comp., leakiest -sup], leaking.

* que guarde relación con = in keeping with.

* que habla bien = elocuted.

* que habla en voz baja = quietly spoken.

* que hace entrar en calor = warming, warming.

* que hace época = epoch-making.

* que hace historia = history-making.

* que hace la boca agua = mouth-watering.

* qué hacer con (algo) = disposition, disposition.

* que hacer reflexionar = provocative of.

* ¿Qué ha dicho? = I beg your pardon?.

* que ha sobrevivido = surviving.

* que hay que dar muchas vueltas = circuitous.

* que hay que dedicarle mucho tiempo = time-intensive.

* que hizo época = epochal.

* que huele a lugar cerrado = fusty.

* que incita a la reflexión = provocative of.

* que induce a confusión = confounding.

* que intervienen = at play.

* que intimida = forbidding.

* que invita a la reflexión = thought-provoking.

* ¡qué jaleo! = what a palaver!.

* ¡qué lástima! = what a pity!, what a pity!.

* que le afecta a todo = crosscutting [cross cutting].

* que le gusta arriesgarse = risk-taking.

* que le gusta la mecánica = mechanically minded.

* que le presta gran importancia a la cultura = culture-conscious.

* que levanta el ánimo = uplifting.

* que levanta el espíritu = uplifting.

* ¡qué lío! = what a palaver!.

* que llega = incoming.

* que llega hasta la cintura = waist high, waist deep, waist length.

* que llega hasta los hombres = shoulder-length.

* que lleva tiempo en cartelera = long-running.

* que lo abarca todo = all-embracing.

* que lo hace uno mismo = do-it-yourself (DIY).

* que lo incluye todo = all-embracing.

* que marca época = landmark.

* que marca un hito = epoch-making.

* qué más = what else.

* qué me dices de... = what about....

* que mejora el estatus social = status-enhancing.

* que mejora la calidad de vida = life-enhancing.

* que merece la pena = worthwhile.

* que mezcla sensaciones = synesthetic, cross-sensory.

* que mira al sur = south facing.

* que nace de = born out of.

* ¿qué narices...? = What the heck...?.

* que necesita bastante dedicación de personal = labour-intensive [labour intensive], staff-intensive [staff intensive].

* que necesita bastante mano de obra = labour-intensive [labour intensive].

* que necesita de un trabajo intelectual previo = knowledge-intensive.

* que necesita la información = information-dependent.

* que ni ama ni es amado = loveless.

* que no absorbe el agua o la humedad = non-hygroscopic.

* que no admite reserva = unreserved.

* que no ajusta bien = ill-fitting.

* que no aparece en primer lugar = nonfirst [non-first].

* que no ayuda a distinguir = nondistinctive.

* que no causa dolor = painless.

* que no cierra bien = leaky [leakier -comp., leakiest -sup], leaking.

* que no conduce a nada = circuitous.

* que no cuadra = unreconciled.

* que no da más de sí = overstretched.

* que no daña el medio ambiente = environmentally friendly, environmentally sound, eco-friendly.

* que no desaparece = lingering.

* que no es de fiar = untrustworthy.

* que no es de la India = non-Indic.

* que no es libro de texto = non-textbook.

* que no está en papel = non-paper [non paper].

* que no es texto = non-text.

* que no excluye otras posibilidades = non-exclusive.

* que no fuma = non-smoking.

* que no haya noticias es buena señal = no news is good news.

* que no llama la atención = inconspicuous.

* que no ofrece doctorado = non-doctoral granting.

* que no perdona = unforgiving.

* que no perjudica el medio ambiente = environmentally friendly, environmentally sound.

* que no perjudica el medio ambiente = eco-friendly.

* que no pertenece a una confesión religiosa concreta = nondenominational [non-denominational].

* que no pertenece a un sindicato = non-unionised.

* que no posee ninguna conexión = disjoint.

* que no queda bien = ill-fitting.

* que no recibe enseñanza formal = out-of-school.

* que no representa reto = unchallenging.

* que no sea(n) = other than.

* que no se hace añicos = shatterproof.

* que no se ha cuestionado = unquestioned, unscrutinised [unscrutinized, -USA].

* que no se ha puesto en duda = unquestioned, unscrutinised [unscrutinized, -USA].

* que no se le puede dar un nombre = unnameable.

* que no se puede comparar = incomparable.

* que no se puede conseguir = unobtainable.

* que no se puede entregar = undeliverable.

* que no se puede hacer cumplir = unenforceable.

* que no se puede identificar con un término = unnameable.

* que no se puede sacar en préstamo = non-circulating [noncirculating].

* que no se puede uno perder = unmissable.

* que no se rompe en mil pedazos = shatterproof.

* que no se utiliza = unused.

* que nos rodea = ambient.

* que no tiene compensación = non-compensatory [noncompensatory].

* que no tienen que rendir cuentas a nadie = unaccountable.

* que no tiene precio = priceless.

* que no tiene que ver con el tema debatido = off-topic.

* que no viene a cuento = off-topic.

* que obstruye = obstructive.

* que ocupa la mejor posición = best-positioned.

* que ocupa mucho espacio = space-consuming.

* que ocupa poco espacio = space-saving.

* que ocupa un puesto de mayor responsabilidad = senior.

* ¿qué ocurre si... ? = what if... ?.

* qué otra cosa = what else.

* que padece de cólicos = colicky newborn.

* que padece de peritonitis = peritonitic.

* ¡qué palabras son esas! = watch your language!.

* que parece dudoso = dubious-sounding.

* que parece sospechoso = dubious-sounding.

* que participan = at play.

* ¿Qué pasa? = What's up?, What's up?.

* que pasaba = passing.

* que pasa de + Cantidad = in excess of + Cantidad.

* que pasa desapercibido = inconspicuous, unobserved.

* que pasa inadvertido = inconspicuous.

* ¿qué pasará a continuación? = What's next?, What's next?, What next?, What next?.

* que pase lo que tenga que pasar = que sera sera, whatever will be, will be, what's meant to be, will be.

* que pela = piping hot, baking hot.

* que perdura = lingering.

* que permite desarrollar menús de consulta = menu-making.

* que pica = itchy [itchier -comp., itchiest -sup.].

* que pierde agua = leaking, leaky [leakier -comp., leakiest -sup].

* que pincha = stubbly [stubblier -comp., stubbliest -sup.].

* qué poco común = how odd.

* que pone a Uno en su sitio = humbling.

* que pone la vida en peligro = life threatening.

* que pone obstáculos = obstructive.

* que prefiere(n) = of + Posesivo + choosing, of + Posesivo + choice.

* que procede del exterior = inbound.

* que produce ansiedad = anxiety-producing.

* que progresa rápidamente = fast-moving.

* que + Pronombre + recordar = to the best of + Posesivo + recollection.

* que puede causar detención = arrestable.

* que puede demostrarse = demonstrably.

* que puede salir en préstamo = loanable.

* que puede ser apilado = stacking.

* que puede ser usado a través de la web = web-compliant.

* que puede volver a cerrarse herméticamente = resealable.

* que queda = left-over [left over], surviving.

* que queda mal = ill-fitting.

* que quede entre nosotros = between you and me, between ourselves.

* que quiere(n) = of + Posesivo + choosing, of + Posesivo + choice.

* ¡qué raro! = how strange!.

* que raya = jarring.

* que rebota bien = bouncy [bouncier -comp., bounciest -sup.].

* que reduce el estrés = stress-reducing.

* que resulta irreconocible = out of all recognition.

* que retiene el calor = heat absorbing.

* que reúne las condiciones = qualified.

* que rodea = surrounding.

* ¡qué rollo macabeo! = what a palaver!.

* que rompe la armonía = eyesore.

* que sabe lo que = who knows what.

* que sale de = off.

* que se abrocha por atrás = back-buttoning.

* que se acerca = oncoming.

* que se acumula = accruable.

* que se alaba a uno mismo = self-congratulatory.

* que se alquila = rentable.

* que se aproxima = oncoming.

* que se atiene a una norma = compliant (with).

* que se autoperpetúa = self-perpetuating.

* que se avecina = oncoming.

* que se carga por la boca = muzzle-loading.

* que se coloca en lo alto del televisor = set-top.

* que se compra = priced.

* que se concede en función de las necesidades económicas = means-tested.

* que se congratula a sí mismo = self-congratulating.

* que se contradice a sí mismo = self-contradicting.

* que se cuentan por millones = numbered in millions.

* que se denomina a si mismo = self-proclaimed.

* que se derrama = overflowing.

* que se derrite en la boca = mellow [mellower -comp., mellowest -sup.].

* que se desarrollan = at play.

* que se descompone en migajas = crumby.

* que se desmenuza fácilmente = crumbly [crumblier -comp., crumbliest -sup.].

* que se desmigaja fácilmente = crumbly [crumblier -comp., crumbliest -sup.].

* que se encuentra en la naturaleza = naturally-occurring.

* que se enrolla = roll-up [rollup].

* que se entrecruzan = intertwined.

* que se está desarrollando = evolving.

* que se está descascarillando = flaking.

* que se está desintegrando = crumbling, disintegrating.

* que se está examinando = under review.

* que se está hundiendo = sinking.

* que se está investigando = under investigation.

* que se está pelando = flaking.

* que se explica por sí mismo = self-explanatory [self explanatory/selfexplanatory].

* que se expresa bien = articulate.

* que se gestiona a sí mismo = self-managed.

* que se guía por sí mismo = self-guiding.

* que se inicie la contienda = let battle commence.

* que se le puede dar un nombre = nameable.

* que se lleva gestando hace tiempo = long-simmering.

* (que se menciona) a continuación = below.

* que se necesita urgentemente = sorely needed.

* que se organiza a sí mismo = self-organising [self-organizing, -USA].

* que se percibe desde hace mucho tiempo = long-felt.

* que se piensa = perceived.

* que se puede aplicar a rajatabla = hard and fast, ironclad [iron-clad].

* que se puede arreglar = fixable.

* que se puede buscar = searchable.

* que se puede cambiar de tamaño = resizeable [re-sizeable].

* que se puede clasificar = classifiable.

* que se puede compartir = shareable.

* que se puede conocer = knowable.

* que se puede consultar = queriable.

* que se puede contestar = answerable.

* que se puede copiar = downloadable.

* que se puede distribuir = redistributable.

* que se puede enviar = deliverable.

* que se puede escuchar = playable.

* que se puede especificar = specifiable.

* que se puede evitar = avoidable.

* que se puede hacer cumplir = enforceable.

* que se puede identicar con un término = nameable.

* que se puede imprimir = printable.

* que se puede lavar con lejía = bleachable.

* que se puede obtener = obtainable.

* que se puede quitar = detachable, removable.

* que se puede reservar = bookable.

* que se puede responder = answerable.

* que se puede separar = detachable.

* que se recuerde = in living memory.

* que se repite = repetitious.

* que se repite una y otra vez = recurring.

* que se solapan = overlapping.

* que se toma las cosas con calma = laid-back.

* que se vende = priced.

* que siempre va a la última moda = fashion-conscious.

* que sienta precedente = landmark.

* que sigue = ensuing.

* que sigue la última moda = fashion-conscious.

* que sigue una norma = compliant (with).

* que siguió = ensuing.

* ¿qué si no...? = what else but...?.

* que sobrepasa + Cantidad = in excess of + Cantidad.

* que sobresale = protruding.

* que sólo se hace una vez = once-off.

* que suena = ringing.

* ¡Qué suerte! = What luck!, What luck!.

* que supone = associated with.

* que surge de = born out of.

* qué te parece que... = what about....

* que tiene el cenizo = jinxed.

* que tiene el gafe = jinxed.

* que tiene lugar una vez a la semana = once-weekly.

* que tiene precio = priced.

* que tiene sentido = meaningful.

* que trabaja desde casa = home-based.

* que trabajan para él = in its employ.

* que transmite información = information-bearing.

* que trata de = surrounding.

* que tuvo lugar a continuación = ensuing.

* que uno sigue a su propio ritmo = self-paced, self-guided.

* que usa el estándar MIME = MIME-compliant.

* que utiliza el tiempo como variable = time-dependent.

* que utiliza muchos recursos = resource-intensive.

* que vale la pena = worthwhile.

* que van dirigidos hacia el exterior = outbound.

* ¡qué verdad que es! = how true!.

* que viene = incoming, next + Expresión Temporal.

* que viene de largo = long-running.

* que viene el lobo = crying wolf.

* que vuela bajo = low-flying.

* ¡que + Pronombre + zurcir! = be damned!.

* quién sabe lo que = who knows what.

* quién sabe qué = who knows what.

* sin importar qué = no matter what/which.

* sin saber qué decir = nonplussed [nonplused].

* tal que = such that.

* un no sé qué = a je ne sais quoi.

* ¿Y ahora qué? = What's next?, What next?.

* ya que = for, in that.

* y Dios sabe qué más = and Heaven knows what else.

* ¡y qué más da! = so what!.

* * *

que¹

conjunction

A (en oraciones sustantivas)

1 (introduciendo un complemento) que + INDIC:

¿puede demostrar que estuvo allí? can you prove (that) you were there?

creemos que ésta es la única solución viable we believe that this is the only viable solution, we believe this to be the only viable solution

estoy seguro de que vendrá I'm sure she'll come

¿cuántos años crees que tiene? how old do you think she is?

me preguntó que quién era yo he asked me who I was

dice Javier que dónde está la tijera Javier wants to know where the scissors are, Javier says where are the scissors? ( colloq)

lo raro que lo pronuncia the strange way he pronounces it

que + SUBJ:

quiero que vengas I want you to come

lamento que no puedas quedarte I'm sorry (that) you can't stay

dice que apagues la luz he says you're to turn the light off

que yo sepa aún no han llegado as far as I know they still haven't arrived

ve a que te ayude tu padre go and get your father to help you

2 (introduciendo el sujeto) que + INDIC:

está claro que no te gusta it's obvious that you don't like it, you obviously don't like it

eso de que estaba enfermo es mentira ( fam); this business about him being ill is a lie

que + SUBJ:

(el) que sea el jefe no significa … the fact that he's the boss doesn't mean …, just because he's the boss doesn't mean …

lo más importante es que quede claro the most important thing is for it to be clear o is that it should be clear

sería una pena que no pudieses venir it would be a pity if you couldn't come

3

es que: es que hoy no voy a poder the thing is o I'm afraid (that) I won't be able to today

me gustaría ir, pero es que no tengo dinero I'd like to go, the trouble is I don't have any money

pero ¿es que eres sordo? are you deaf or something?

B (con elipsis del verbo o complemento)

1

(en expresiones de deseo, advertencia): ¡que te mejores! I hope you feel better soon

¡que se diviertan! have a good time!

por mí que se muera he can drop dead for all I care

y que no tenga que repetírtelo and I don't want to have to tell you again

2

(en expresiones de mandato): ¡que te calles! shut up! ( colloq)

¡que pase el siguiente! next please!

3

(en expresiones de concesión, permiso): si quiere, que se quede let him stay if he wants to, he can stay if he wants to

4

(en expresiones de sorpresa): ¿que se casa? she's getting married?

¿cómo que no vas a ir? what do you mean, you're not going?

5

(en expresiones de indignación): ¡que tengamos que aguantarle esto! to think we have to put up with this from him!

C (uso enfático)

1

(reafirmando algo): ¡que no, que no voy! no, I tell you, I'm not going!, no! I'm not going!

¡que sueltes, te digo! I said, let go!

2

(respondiendo a una pregunta): ¿que dónde estaba? pues aquí, no me he movido de casa where was I? right here, I haven't left the house

¿que qué hago yo aquí? ¡pero si ésta es mi casa! what do you mean, what am I doing here? this is my house!

3

(indicando persistencia): estuvimos todo el día corre que te corre we spent the whole day rushing around

D

1

(introduciendo una razón): escóndete, que te van a ver hide or they'll see you, hide, they'll see you

ven, que te peino come here and let me comb your hair

2 (introduciendo una consecuencia) that

se parecen tanto que apenas los distingo they're so alike (that) I can hardly tell them apart

canta que da gusto she sings beautifully

está que da pena verlo he's in a sorry state

E

(en comparaciones): su casa es más grande que la mía his house is bigger than mine

tengo la misma edad que tú I'm the same age as you

quiera que no, deberá reconocerlo like it or not, he'll have to accept it, he'll have to accept it, whether he likes it o not

F ( fam) (en oraciones condicionales) if

yo que tú no lo haría I wouldn't do it if I were you

G ( arc)

(expresando contraste): justicia pido, que no favores I ask for justice, not for favors

que²

pronoun

A (refiriéndose a personas)

1 ( sujeto) who

los que estén cansados, que esperen aquí those who are tired o anyone who's tired, wait here

los niños, que estaban cansados, se quedaron the children, who were tired, stayed behind

no conozco a nadie que tenga piscina I don't know anyone who has a swimming pool

el hombre que está sentado en la arena the man (who's) sitting on the sand

ésa es Cecilia, la que acaba de entrar that's Cecilia, the one who's just come in

todo el que no esté de acuerdo, que lo diga anyone who disagrees should say so, if anyone disagrees, please say so

aquí la que manda es mi madre my mother's the one who gives the orders here

2 ( complemento):

todas las chicas que entrevistamos all the girls (that o who) we interviewed, all the girls whom we interviewed ( frml)

es el único al que no le han pagado he's the only one who hasn't been paid

la sentaron al lado de Rodrigo, al que detestaba they sat her next to Rodrigo who o ( frml) whom she hated

el paciente del que te hablé the patient (that o who) I spoke to you about

B (refiriéndose a cosas, asuntos etc)

1 ( sujeto) that, which

la pieza que se rompió the part that o which broke

eso es lo que me preocupa that's what worries me

me contaron lo que pasó they told me what happened

2 ( complemento):

el disco que le regalé the record (which o that) I gave her

tiene mucha flema, como buen inglés que es he's very phlegmatic, good Englishman that he is

¿sabes lo difícil que fue? do you know how hard it was?

ver tb lo¹ art B. (↑ lo (1)), que¹ conj C. (↑ que (1))

me dormí de tan cansada que estaba I was so tired (that) I fell asleep o I fell asleep, I was so tired

la forma en que lo dijo the way (that o in which) she said it

el día (en) que llegaron the day (that o on which) they arrived

la época en (la) que ocurrió the period in which it took place, the period (that) it took place in

* * *

Multiple Entries:
que
qué
que conjunción
1 ( oraciones subordinadas)
a) that;

◊ creemos que esta es la solución we believe that this is the solution;

estoy seguro de que vendrá I'm sure (that) she'll come;
¿cuántos años crees que tiene? how old do you think she is?;
eso de que estaba enfermo es mentira (fam) this business about him being ill is a lie;
quiero que vengas I want you to come;
dice que no vayas she says you're not to go;
es importante que quede claro it's important that it should be clear;
sería una lástima que no vinieras it would be a shame if you didn't come
b)

◊ es que: es que hoy no voy a poder I'm afraid (that) I won't be able to today;

es que no tengo dinero the trouble is I don't have any money
2
a) ( en expresiones de deseo):

◊ ¡que te mejores! I hope you feel better soon;

¡que se diviertan! have a good time!;
ver tb ir v aux 2
b) ( en expresiones de mandato):

◊ ¡que te calles! shut up! (colloq);

¡que no! I said no!
c) ( en expresiones de sorpresa):

◊ ¿que se casa? she's getting married?;

¿cómo que no vas a ir? what do you mean, you're not going?
d) ( indicando persistencia):

◊ se pasa dale que dale con lo mismo he goes on and on about the same old thing;

y aquí llueve que llueve and over here it just rains and rains
3 ( introduciendo una consecuencia) that;
◊ se parecen tanto que apenas los distingo they're so alike (that) I can hardly tell them apart

4 ( en comparaciones):
◊ su casa es más grande que la mía his house is bigger than mine;

tengo la misma edad que tú I'm the same age as you
5 (fam) ( en oraciones condicionales) if;
◊ yo que tú if I were you

■ pronombre
1 ( refiriéndose a personas)
a) ( sujeto) who;

◊ los que estén cansados those who are tired;

es la que manda aquí she's the one who gives the orders here
b) ( complemento):

◊ la mujer que amo the woman (that) I love;

las chicas que entrevistamos the girls (that o who) we interviewed;
el único al que no le han pagado the only one who hasn't been paid;
la persona de la que te hablé the person (that o who) I spoke to you about
2 (refiriéndose a cosas, asuntos, etc)
a) ( sujeto) that, which;

◊ la pieza que se rompió the part that o which broke;

eso es lo que me preocupa that's what worries me
b) ( complemento):

◊ el disco que le regalé the record (which o that) I gave her;

la casa en que vivo the house (that) I live in;
¿sabes lo difícil que fue? do you know how hard it was?;
ver tb lo art 2 b
qué pronombre
1 ( interrogativo)
a) what;

◊ ¿que es eso? what's that?;

¿y que? so what?;
¿de que habló? what did she talk about?;
¿sabes que? you know what o something?;
no sé que hacer I don't know what to do
b) ( al pedir que se nos repita algo) what;

◊ ¿qué? what?

c) ( en saludos):

◊ ¿que tal? how are you?;

¿que es de tu vida? how's life?
2 ( en exclamaciones):
◊ ¡que va a ser abogado ese! him, a lawyer?;

ver tb ir V 1
■ adjetivo
1 ( interrogativo) what, which;
◊ ¿que color quieres? what o which color do you want?

2 ( en exclamaciones) what;
◊ ¡que noche! what a night!

■ adverbio:
◊ ¡que lindo! how lovely!;

¡que inteligente eres! aren't you clever!;
¡que bien (que) se está aquí! it's so nice here!;
¡que bien! great!, good!
que
I pron rel
1 (de persona) (como sujeto) who: la mujer que vendió el coche, the woman who sold the car
(como objeto de relativo) who, frml whom: su esposa, a la que admiraba, era muy amable, his wife, whom I admired, was very kind
la niña con la que juega, the girl (that o who o se omite) she plays with
el hombre del que hablé, the man of whom I spoke
2 (de cosa) (como sujeto) that, which
lo que, what: esto es lo que ocurrió, this is what happened
la casa que se incendió, the house (which o that) was burned down
(como complemento) el reloj que compró, the watch (which o that) he bought
la casa en la que vive ahora, the house where he lives now
II conj
1 (introducción de sujeto o complemento) (se omite o that) creo que va a llover, I think (that) it's going to rain
2 (expresión de deseo, mandato, etc) (se omite) que tengas un buen día, have a nice day
3 (consecución) (se omite o that) hacía tanto frío que me quedé en casa, it was so cold (that) I stayed at home
4 (comparación) than: su coche es mejor que el mío, his car is better than mine
5 (condicional) yo que tú iría, if I were you, I would go
6 (uso enfático) que sí, que iré al cine contigo, of course I'll go to the cinema with you
qué
I adjetivo
1 (pron interrogativo) what, which: ¿qué has comprado?, what have you bought?
¿qué color prefieres?, which colour do you prefer?
2 (pron excl) what, how: ¡qué de gente!, what a lot of people!
¡qué suerte tienes! how lucky you are!
¡qué vergüenza!, what a disgrace!
II adv excl so: ¡qué buenas que son!, they are so good!

' que' also found in these entries:
Spanish:
A
- abalanzarse
- abandonar
- abarcar
- abaratarse
- ablandar
- abonarse
- abrir
- abreviar
- abrirse
- absoluta
- absolutamente
- absoluto
- abundar
- aburrida
- aburrido
- aburrimiento
- acabar
- acabose
- acaparador
- acaparadora
- acariciar
- acarrear
- acercarse
- acholada
- acholado
- achuchar
- aclimatarse
- acompañar
- acopio
- actuación
- actual
- actualizar
- acuerdo
- adelante
- adelgazar
- adentro
- adicta
- adicto
- adivinar
- administración
- admitir
- adorno
- advertir
- aferrarse
- afín
- aflojar
- agradar
- agrado
- aguatera
English:
A
- aback
- ablaze
- abortion
- about
- absent
- accept
- acceptable
- accordance
- account
- account for
- accountable
- accustom
- acknowledge
- action
- actual
- actually
- ad-lib
- adapt
- add on
- address
- adjust
- admit
- admittedly
- advise
- affirmative
- afraid
- afresh
- after
- agenda
- agree
- ahead
- aid
- alive
- all
- allege
- allow
- allow for
- allowance
- alone
- aloud
- alphabetically
- already
- also
- alter
- alternative
- ambit
- amenities
- amicable
- amiss

* * *

que

♦ pron relativo

1. (sujeto) [persona] who, that;
[cosa] that, which;
la mujer que me saluda the woman (who o that is) waving to me;

el que me lo compró the one o person who bought it from me;

el hombre, que decía llamarse Simón, era bastante sospechoso the man, who said he was called Simón, seemed rather suspicious;

¿hay alguien que tenga un encendedor? does anyone have a lighter?;

la moto que me gusta the motorbike (that) I like;

hace natación, que es muy sano she swims, which is very good for your health;

la salsa fue lo que más me gustó the sauce was the bit I liked best;

el que más y el que menos every last one of us/them, all of us/them without exception

2. (complemento directo) (se puede omitir en inglés) [persona] who, Formal whom;
[cosa] that, which;
el hombre que conociste ayer the man (who o whom) you met yesterday;

la persona/el lugar que estás buscando the person/the place you're looking for;

eres de los pocos a los que invitaron you're one of the few people (who) they invited;

esa casa es la que o [m5] esa es la casa que me quiero comprar that house is the one (that) I want to buy, that's the house (that) I want to buy;

eso es todo lo que sé that's all o everything I know

3. (complemento indirecto) (se puede omitir en inglés)
al que, a la que, a los/las que (to) who, Formal (to) whom;

ese es el chico al que presté dinero that's the boy (who) I lent some money to, that's the boy (to) whom I lent some money

4. (complemento circunstancial)
la playa a la que fui the beach where I went, the beach I went to;

la mujer con/de la que hablas the woman (who) you are talking to/about;

la mesa en la que escribes the table on which you are writing, the table you are writing on;

la manera o [m5] forma en que lo dijo the way (in which) she said it;

(en) que [indicando tiempo] when;

el día (en) que me fui the day (when) I left;

el año (en) que nos conocimos the year (when) we first met

5. [en frases]
en lo que tú te arreglas, yo recojo la cocina I'll tidy the kitchen up while you're getting ready

♦ conj

1. (con oraciones de sujeto) that;

es importante que me escuches it's important that you listen to me, it's important for you to listen to me;

que haya pérdidas no significa que vaya a haber despidos the fact that we've suffered losses doesn't mean anyone is going to lose their job;

sería mejor que no se lo dijeras it would be better if you didn't tell her;

se suponía que era un secreto it was supposed to be a secret

2. (con oraciones de complemento directo) that;

me ha confesado que me quiere he has told me that he loves me;

creo que no iré I don't think (that) I'll go;

procura que no se te escape el perro try and make sure (that) the dog doesn't get away from you;

intentamos que todos estén contentos we try to keep everybody happy;

me dijeron que me quedara en casa they told me to stay at home;

me dijeron que dónde iba they asked me where I was going

3. (después de preposición)
estoy convencido de que es cierto I'm convinced (that) it's true;

con que esté listo el jueves es suficiente as long as it's ready by Thursday, that'll be fine;

estoy en contra de que siga en el cargo I'm opposed to him continuing in his job;

sin que nadie se entere without anyone realizing;

el hecho de que… the fact that…

4. (comparativo) than;

es más rápido que tú he's quicker than you;

alcanza la misma velocidad que un tren convencional it can go as fast as a conventional train;

trabaja el doble de horas que yo she works twice as many hours as me;

antes morir que vivir la guerra otra vez I'd rather die than live through the war again

5. [indica causa, motivo]
hemos de esperar, que todavía no es la hora we'll have to wait, (as) it isn't time yet;

no quiero café, que luego no duermo I won't have any coffee, it stops me from sleeping;

baja la voz, que nos van a oír lower your voice or they'll hear us;

el dólar ha subido, que lo oí en la radio the dollar has gone up, I heard it on the radio

6. [indica consecuencia] that;

tanto me lo pidió que se lo di he asked me for it so insistently that I gave it to him;

¡esta habitación huele que apesta! this room stinks!;

mira si es grande que no cabe por la puerta it's so big it won't go through the door

7. [indica finalidad] so (that);

ven aquí que te vea come over here so (that) I can see you

8. [indica deseo, mandato] that;

espero que te diviertas I hope (that) you have fun;

¡que te diviertas! have fun!;

quiero que lo hagas I want you to do it;
Fam
¡que se vaya a la porra! she can go to hell!;

por favor, que nadie se mueva de aquí please don't anybody go away from here;

¡que llamen a un médico! get them to call a doctor!

9. [para reiterar, hacer hincapié]
¡que te doy un bofetón! do that again and I'll slap you!;

¿no vas a venir? – ¡que sí! aren't you coming? – of course I am!;

¿pero de verdad no quieres venir? – ¡que no! but do you really not want to come? – definitely not!;

¡que me dejes! just leave me alone!;

¡que pases te digo! but do come in, please!

10. [para expresar contrariedad, enfado]
¡que tenga una que hacer estas cosas a sus años! that she should have to do such things at her age!

11. (en oraciones interrogativas) [para expresar reacción a lo dicho]
¿que quiere venir? pues que venga so she wants to come? then let her;

¿que te han despedido? [con tono de incredulidad] you're telling me they've sacked you?;

¿cómo que dónde está? ¡donde siempre! what do you mean where is it? it's where it always is!

12. [para explicar]
es que… the thing is (that)…, it's just (that)…;

es que yo ya tengo perro the thing is (that) o it's just (that) I already have a dog;

¿es que te da vergüenza? are you embarrassed (or what)?, is it that you're embarrassed?

13. [indica hipótesis] if;

que no quieres hacerlo, pues no pasa nada it doesn't matter if you don't want to do it;

¿que llueve? nos quedamos en casa if it rains, we'll just stay at home;

¿tú que él qué harías? what would you do if you were him o (if you were) in his shoes?

14. [indica disyunción] or;

quieras que no, harás lo que yo mando you'll do what I tell you, whether you like it or not;

han tenido algún problema que otro they've had the odd problem

15. [indica reiteración]
estuvieron charla que te charla toda la mañana they were chatting o esp Br nattering away all morning;

se pasó el día llora que te llora she cried and cried all day, she didn't stop crying all day

* * *

que

I pron rel sujeto: persona who, that; cosa which, that; complemento: persona that, whom fml ; cosa that, which;

el coche que ves the car you can see, the car that o which you can see;

el que the one that;

la que the one that;

lo que what

II conj that;

lo mismo que tú the same as you;

¡que entre! tell him to come in;

¡que descanses! sleep well;

¡que sí! I said yes;

¡que no! I said no;

es que … the thing is …;

yo que tú if I were you;

¡que no se repita! make sure it doesn’t happen again!;

¡que me pase esto a mí! I can’t believe this is happening to me!;

eso sí que no definitely not!;

alguno que otro the odd

* * *

qué adv

: how, what

¡qué bonito!: how pretty!

qué adj

: what, which

¿qué hora es?: what time is it?

qué pron

: what

¿qué quieres?: what do you want?

que conj

1) : that

dice que está listo: he says that he's ready

espero que lo haga: I hope that he does it

2) : than

más que nada: more than anything

3) (implying permission or desire)

¡que entre!: send him in!

¡que te vaya bien!: I wish you well!

4) (indicating a reason or cause)

¡cuidado, que te caes!: be careful, you're about to fall!

no provoques al perro, que te va a morder: don't provoke the dog or (else) he'll bite

5)

es que : the thing is that, I'm afraid that

6)

yo que tú : if I were you

que pron

1) : who, that

la niña que viene: the girl who is coming

2) : whom, that

los alumnos que enseñé: the students that I taught

3) : that, which

el carro que me gusta: the car that I like

4)

el (la, lo, las, los) que el, la, lo, los

* * *

que¹ conj

1. (con oraciones subordinadas) that

me dijo que no quería ir he told me that he didn't want to go

creo que está bien I think that it's OK

En todos los ejemplos anteriores that puede omitirse

2. (en comparaciones) than

Tomás es más alto que Paco Tomás is taller than Paco

Raquel baila mejor que yo Raquel dances better than me

Con verbos como mandar, decir o querer, etc, que se traduce mediante un infinitivo

me dijo que esperara aquí he told me to wait here

quiero que vengas a la fiesta I want you to come to the party

En las exclamaciones y algunas otras construcciones, que no se traduce

¡que lo pases bien! enjoy yourself! / have a good time!

ahora no voy, que es demasiado tarde I'm not going now, it's too late

dame la chaqueta, que te la cuelgue give me your jacket, I'll hang it up for you

¿a que...? I bet...

¿a que no sabes a quién vi ayer? I bet you don't know who I saw yesterday

que² pron

1. (referido a una persona) who

la chica que ganó la carrera the girl who won the race

el ganador, que tiene 25 años, es periodista the winner, who is 25, is a journalist who puede omitirse cuando va seguido del sujeto de un verbo

the teacher we had last year el profesor que tuvimos el año pasado

2. (referido a una cosa) which

el barco que se hundió the ship which sank

la casa, que estaba vacía, se quemó the house, which was empty, burnt down which puede omitirse cuando va seguido del sujeto de un verbo

the record you lent me is scratched el disco que me dejaste está rayado

Spanish-English dictionary > que
9 mirar

v.

1 to look at (dirigir la vista a).

mirar algo de cerca/lejos to look at something closely/from a distance

¡míralos! look at them!

mirar algo por encima to glance over something, to have a quick look at something

mirar a alguien bien/mal to think highly/poorly of somebody

mirar a alguien de arriba abajo to look somebody up and down

mirar a alguien por encima del hombro (figurative) to look down on somebody

de mírame y no me toques (informal) very fragile

Ella mira la luna She looks at the moon.

Ella mira She looks.

2 to look (dirigir la vista).

¡mira! look (at that!)

mira, yo creo que… look, I think (that)…

mira que te avisé I told you so

mira por dónde… guess what?, would you believe it? (peninsular Spanish)

¡mira que eres pesado/tonto! you're being really tedious/silly!

3 to check, to look through.

le miraron todas las maletas they searched all her luggage

Ella mira la revista She looks through=leafs through the magazine.

4 to check, to look.

he mirado en todas partes I've looked everywhere

5 to watch.

Ella mira el partido She watches the game.

6 to consider, to think about, to think over.

Ella mira la posibilidad She considers the possibility.

* * *

mirar

► verbo transitivo

1 (observar) to look at; (con atención) to watch

■ mira lo que dice este letrero look at this sign

■ mírame a los ojos look me in the eye

■ pasa todo el día mirándose en el espejo he spends all day looking at himself in the mirror

■ se miraron sorprendidos they looked at each other in surprise

2 (buscar) to look; (registrar) to search

■ ya he mirado por todas partes y no lo encuentro I've looked everywhere and I can't find it

■ me miraron todo al pasar por la aduana they went through everything at customs

3 (tener cuidado con) to watch

■ mira bien lo que haces watch what you do

4 (averiguar) to see, find out

■ mira (a ver) si lo han vendido ya see whether they have sold it yet

5 (dar) to face

■ el dormitorio mira a poniente the bedroom faces west

6 (tener cuidado con) to watch, mind, be careful

■ mira bien lo que dices watch what you say

7 (tener en cuenta) to consider

■ cuando le apetece algo no mira nada when he wants something he just goes for it

■ los jóvenes de hoy no miran nada young people today have no consideration

► verbo intransitivo

1 (gen) to look; (con atención) to stare

2 (buscar) to look

■ mira debajo de la cama look under the bed

3 (tener cuidado) to mind, watch, be careful

■ mira que no te engañen mind they don't cheat you

\

FRASEOLOGÍA

de mírame y no me toques very fragile, delicate

mira que si... what if...

¡mira! (gen) look! 2 (con asombro) well I never!, fancy that! 3 (como aviso) look here!

mira que te lo dije I did tell you, didn't I?

mira quién habla look who's talking

mira, yo no digo nada look, I'm not saying a thing

mirándolo bien... thinking about it...

mirar a alguien por encima del hombro to look down one's nose at somebody

mirar algo/a alguien con buenos/malos ojos to have a good/bad opinion of something/somebody

mirar algo por encima to have a quick look at something

mirar atrás to look back

mirar de arriba a abajo a alguien to look somebody up and down

mirar por alguien to think of somebody

mirarse en alguien to look up to somebody

¡mira por donde! would you believe it!

¡mira que!

■ ¡mira que es tonto! he's so stupid!

* * *

verb

1) to look, look at

2) watch

3) consider

•

- mirarse

* * *

1. VT

1) (=ver) to look at

estaba mirando la foto — she was looking at the photo

me miró con tristeza — she looked at me sadly

miraban boquiabiertos el nuevo aparato — they stared open-mouthed at the new machine

• mirar a algn de arriba abajo — to look sb up and down

• mirar algo/a algn de reojo o de través — to look at sth/sb out of the corner of one's eye

• mirar fijamente algo/a algn — to gaze o stare at sth/sb

• mirar algo por encima — to glance over sth

- mirar bien o con buenos ojos a algn

- mirar mal o con malos ojos a algn

- de mírame y no me toques
hombro
2) (=observar) to watch

se quedó mirando cómo jugaban los niños — she stood watching the children play

miraba los barcos — she was watching the boats

estuvo mirando la tele todo el día — he spent all day watching TV

3) (=comprobar)

le miraron la maleta en la aduana — they searched his suitcase at customs

mira que no hierva el agua — make sure the water doesn't boil

mira a ver lo que hace el niño — go and see o check what the boy's up to

mira a ver si ha venido el taxi — (look and) see if the taxi has come

míralo en el diccionario — look it up in the dictionary

4) (=pensar en)

no mira las dificultades — he doesn't think of the difficulties

lo hago mirando el porvenir — I'm doing it with the future in mind

¡no gastes más, mira que no tenemos dinero! — don't spend any more, remember we've no money!

• mirándolo bien, bien mirado o si bien se mira o mirándolo bien, la situación no es tan grave — all in all, the situation isn't that bad, if you really think about it, the situation isn't all that bad

bien mirado o mirándolo bien, creo que lo haré más tarde — on second thoughts, I think I'll do it later

5) (=ser cuidadoso con)

mira mucho el dinero — he's very careful with money

deberías mirar lo que gastas — you should watch what you spend

mira mucho todos los detalles — she pays great attention to detail

6) [uso exclamativo]

a) [en imperativo]

¡mira qué cuadro tan bonito! — look, what a pretty painting!

¡mira cómo me has puesto de agua! — look, you've covered me in water!

¡mira lo que has hecho! — (just) look what you've done!

¡mira quién fue a hablar! — look who's talking!

¡mira (bien) lo que haces! — watch what you do!

¡mira con quién hablas! — just remember who you're talking to!

b) [indicando sorpresa, disgusto]

• mira que, ¡mira que es tonto! — he's so stupid!

¡mira que te avisé! — didn't I warn you?

¡mira que ponerse a llover ahora! — it would have to start raining right now!

c) [indicando esperanza, temor]

• mira que si, ¡mira que si ganas! — imagine if you win!

¡mira que si no viene! — just suppose he doesn't come!

¡mira que si es mentira! — just suppose it isn't true!, what if it isn't true?

7) LAm (=ver) to see

¿lo miras? — can you see it?

2. VI

1) [con la vista] to look

me vio pero miró hacia otro lado — she saw me, but she looked the other way

estaba mirando por la ventana — he was looking out of the window

miré por el agujero — I looked through the hole

miró alrededor para ver si veía a alguien — she looked around to see if she could see anyone

mirar de reojo o de través — to look out of the corner of one's eye

2) (=comprobar) to look

¿has mirado en el cajón? — have you looked in the drawer?

3) (=estar orientado hacia) to face

la casa mira al sur — the house faces south

el balcón mira al jardín — the balcony looks out onto the garden

4) (=cuidar)

• mirar por algn — to look after sb, take care of sb

debes de mirar por tus hermanos — you should look after o take care of your brothers

mira mucho por su ropa — she takes great care of her clothes

solo mira por sus intereses — he only looks after his own interests

tienes que mirar por ti mismo — you have to look out for yourself

5) [uso exclamativo]

a) [en imperativo]

¡mira! un ratón — look, a mouse!

mira, yo creo que... — look, I think that...

mira, déjame en paz ahora — look, just leave me alone now

mire usted, yo no tengo por qué aguantar esto — look here, I don't have to put up with this

b) [indicando sorpresa, admiración]

• mira si, ¡mira si estaría buena la sopa que todos repitieron! — the soup was so good that everyone had seconds!

¡mira si es listo el niño! — what a clever boy he is!

- ¡pues mira por dónde...!

6)

• mirar a — (=proponerse) to aim at

este proyecto mira a mejorar la calidad del agua — this project is aimed at improving water quality

7) frm

por lo que mira a — as for, as regards

3.

See:

mirarse

* * *
1.
verbo transitivo

1)

a) (observar, contemplar) to look at

no me mires así — don't look at me like that

se me quedó mirando — he just stared at me, he just gaped at me

miró el reloj con disimulo — she glanced furtively at her watch

miraba distraída por la ventana — he was gazing absent-mindedly out of the window

mirar a alguien a los ojos — to look somebody in the eye

miraba cómo lo hacía — he was watching how she did it

he mirado el informe muy por encima — I've only had a quick look at the report

ir a mirar escaparates or (AmL) vidrieras — to go window shopping

ser de mírame y no me toques — to be very fragile o delicate

b) <programa/partido> to watch

mirar televisión — to watch television

2) ( fijarse) to look

a ver si mira por dónde va — why don't you look where you're going?

mira lo que has hecho! — look what you've done!

mira bien que esté apagado — make sure o check it's off

mira a ver si está listo — have a look to see if he's ready

mira a ver si lo puedes abrir tú — see if you can open it

3) ( considerar)

míralo desde otro punto de vista — look at it from another point of view

mira bien lo que haces — think hard about what you're doing

bien mirado or mirándolo bien, no es una mala idea — thinking about it o all things considered, it's not a bad idea

mirándolo bien creo que prefiero no ir — on second thoughts, I think I'd prefer to stay

lo mires por donde lo mires — whatever o whichever way you look at it

mirar algo en menos — < regalo> to turn one's nose up at something; <trabajo/idea> to look down one's nose at something

mirar a alguien en menos — to look down on somebody

mirar mal or no mirar bien a alguien: lo miran mal porque lleva el pelo largo they disapprove of him because he has long hair; en el trabajo no lo miran bien — he's not very highly thought of at work

4) ( ser cuidadoso con)

mira mucho el dinero — she's very careful with her money

mira hasta el último céntimo — he watches every penny

5)

a) (expresando incredulidad, irritación, etc)

mira que poner un plato de plástico en el horno...! — honestly o really! imagine putting a plastic dish in the oven...! (colloq)

mira que eres tacaño! — boy, you're mean! (colloq)

mira las veces que te lo habré dicho...! — the times I've told you!

mira quién habla! — look who's talking!

mira si será egoísta! — talk about (being) selfish!

b) ( en advertencias)

mira que mi paciencia tiene un límite — I'm warning you, I'm running out of patience

mira que ya son las nueve — you realize o you (do) know it's already nine
2.
mirar vi

1) (observar, contemplar) to look

no mires — don't look

se mira y no se toca — look but don't touch

he mirado por todas partes — I've looked everywhere

mirar por la ventana — to look out of the window

¿miraste bien? — did you have a good look?, did you look properly?

mirar atrás — to look back

2) ( fijarse) to look

mire usted, la cosa es muy sencilla — well, it's very simple

sacó el primer premio - mira tú! — he won first prize - well, well! o well I never!

no, mira, yo tampoco me lo creo — no, to be honest, I don't believe it either

mira, no me vengas con excusas — look, I don't want to listen to your excuses

mira por dónde — (Esp fam)

y mira por dónde, me llevé el trofeo — and would you believe it? I won the trophy, and guess what? I won the trophy

3) ( estar orientado)

mirar A/HACIA algo — fachada/frente to face something; terraza/habitación to look out over something, overlook something

ponte mirando hacia la ventana — stand (o sit etc) facing the window

4) mirar por

a) ( preocuparse por) to think of

b) (Col) ( cuidar) to look after
3.
mirarse v pron

a) (refl) to look at oneself

b) (recípr) to look at each other

* * *

= look, look through, behold, check out, peek, look (a)round, roam over, catch + sight of, eye.

Nota: Participio pasado eyeing (UK) o eying (USA).

Ex. This chapter takes the opportunity to look at an assortment of other aspects of bibliographic description.

Ex. If you possess a copy of CC it would be advisable for you to look through it at this stage and acquaint yourself with the general appearance of each Part before proceeding further.

Ex. As Confucius said ' behold the turtle, he makes progress only when his neck is out'.

Ex. Where problems do arise it is sensible to check out the training programme before blaming the assistant for poor performance of duties.

Ex. The article ' Peeking inside the black box - a look at the private life of your modem' explains the theory and mechanism of modems.

Ex. One has only to look around in bookshops to see how many paperbacks on show have film or TV links.

Ex. According to Tim Berners-Lee's vision of the semantic web, intelligent agent software will have the ability to understand the meaning (semantics) of the information they are roaming over in order to make the users' searches more inherently meaningful and efficient.

Ex. 'Good grief!', he cried, catching sight of the clock.

Ex. The banking community is eyeing its possibilities with serious interest.

----

* a caballo regalado no se le mira el diente = never look a gift horse in the mouth.

* aficionado a mirar las estrellas = stargazer.

* bien mirado = all things considered.

* deleitarse mirando = feast + Posesivo + eyes on.

* hacer que la gente se vuelva a mirar = make + heads turn.

* hay que mirar hacia el futuro = the show must go on.

* haz el bien y no mires a quién = cast your bread upon the waters.

* mirando al sur = south facing.

* mirando hacia atrás = in retrospect.

* mirándolo bien = all things considered.

* ¡mira por donde! = lo and behold!, lo!.

* ¡mira quién habla! = look who's talking!.

* mirar a = look at, peer at, look onto.

* mirar a Alguien con odio = look + daggers at.

* mirar a Alguien de arriba abajo = look + Nombre + up and down.

* mirar adelante = look + straight ahead.

* mirar a hurtadillas = peep.

* mirar a la gente con desprecio = look down + Posesivo + nose at people.

* mirar al frente = look + straight ahead.

* mirar a los ojos = make + eye contact, look + Nombre + in the eyes.

* mirar al otro lado = look + the other way.

* mirar al vacío = stare into + space, look into + space, gaze into + space.

* mirar con desdén = scowl (at).

* mirar con desprecio = look down + Posesivo + nose at, look down on/upon.

* mirar con el ceño fruncido = glower, scowl (at).

* mirar con ira = glower, scowl (at).

* mirar con malos ojos = glower, scowl (at).

* mirar cuidadosamente = comb trough.

* mirar de arriba abajo = eye.

* mirar dentro de = peer into.

* mirar de reojo a = steal + a glance at.

* mirar desde arriba = look down on/upon, look down over.

* mirar de soslayo a = steal + a glance at.

* mirar detenidamente = go through, eye.

* mirar en otra dirección = look + the other way.

* mirar fijamente = stare at, look + hard, gaze.

* mirar fijamente a los ojos = eyeball.

* mirar furtivamente = peep.

* mirar hacia = overlook.

* mirar hacia abajo = look down.

* mirar hacia arriba = look up.

* mirar hacia atrás = look back.

* mirar hacia el futuro = look forward, look + ahead.

* mirar la bola de cristal = gaze into + crystal ball.

* mirar las estrellas = stargaze.

* mirar ligeramente = glance at.

* mirar para atrás = look back.

* mirar por = look about, peer out, look out.

* mirar por encima = eyeball.

* mirar por encima del hombro = look over + Posesivo + shoulders, look down + Posesivo + nose at, look down on/upon.

* mirar por encima del hombro a la gente = look down + Posesivo + nose at people.

* mirar rápidamente = shoot + a look at.

* mirar rápidamente buscando algo = scan.

* mirar rápida y brevemente = catch + sight of.

* mirarse el ombligo = contemplate + navel, gaze at + Posesivo + navel.

* que mira al sur = south facing.

* recrearse mirando = feast + Posesivo + eyes on.

* ser mirado de forma extraña = get + some funny looks.

* si bien se mira = all things considered.

* * *
1.
verbo transitivo

1)

a) (observar, contemplar) to look at

no me mires así — don't look at me like that

se me quedó mirando — he just stared at me, he just gaped at me

miró el reloj con disimulo — she glanced furtively at her watch

miraba distraída por la ventana — he was gazing absent-mindedly out of the window

mirar a alguien a los ojos — to look somebody in the eye

miraba cómo lo hacía — he was watching how she did it

he mirado el informe muy por encima — I've only had a quick look at the report

ir a mirar escaparates or (AmL) vidrieras — to go window shopping

ser de mírame y no me toques — to be very fragile o delicate

b) <programa/partido> to watch

mirar televisión — to watch television

2) ( fijarse) to look

a ver si mira por dónde va — why don't you look where you're going?

mira lo que has hecho! — look what you've done!

mira bien que esté apagado — make sure o check it's off

mira a ver si está listo — have a look to see if he's ready

mira a ver si lo puedes abrir tú — see if you can open it

3) ( considerar)

míralo desde otro punto de vista — look at it from another point of view

mira bien lo que haces — think hard about what you're doing

bien mirado or mirándolo bien, no es una mala idea — thinking about it o all things considered, it's not a bad idea

mirándolo bien creo que prefiero no ir — on second thoughts, I think I'd prefer to stay

lo mires por donde lo mires — whatever o whichever way you look at it

mirar algo en menos — < regalo> to turn one's nose up at something; <trabajo/idea> to look down one's nose at something

mirar a alguien en menos — to look down on somebody

mirar mal or no mirar bien a alguien: lo miran mal porque lleva el pelo largo they disapprove of him because he has long hair; en el trabajo no lo miran bien — he's not very highly thought of at work

4) ( ser cuidadoso con)

mira mucho el dinero — she's very careful with her money

mira hasta el último céntimo — he watches every penny

5)

a) (expresando incredulidad, irritación, etc)

mira que poner un plato de plástico en el horno...! — honestly o really! imagine putting a plastic dish in the oven...! (colloq)

mira que eres tacaño! — boy, you're mean! (colloq)

mira las veces que te lo habré dicho...! — the times I've told you!

mira quién habla! — look who's talking!

mira si será egoísta! — talk about (being) selfish!

b) ( en advertencias)

mira que mi paciencia tiene un límite — I'm warning you, I'm running out of patience

mira que ya son las nueve — you realize o you (do) know it's already nine
2.
mirar vi

1) (observar, contemplar) to look

no mires — don't look

se mira y no se toca — look but don't touch

he mirado por todas partes — I've looked everywhere

mirar por la ventana — to look out of the window

¿miraste bien? — did you have a good look?, did you look properly?

mirar atrás — to look back

2) ( fijarse) to look

mire usted, la cosa es muy sencilla — well, it's very simple

sacó el primer premio - mira tú! — he won first prize - well, well! o well I never!

no, mira, yo tampoco me lo creo — no, to be honest, I don't believe it either

mira, no me vengas con excusas — look, I don't want to listen to your excuses

mira por dónde — (Esp fam)

y mira por dónde, me llevé el trofeo — and would you believe it? I won the trophy, and guess what? I won the trophy

3) ( estar orientado)

mirar A/HACIA algo — fachada/frente to face something; terraza/habitación to look out over something, overlook something

ponte mirando hacia la ventana — stand (o sit etc) facing the window

4) mirar por

a) ( preocuparse por) to think of

b) (Col) ( cuidar) to look after
3.
mirarse v pron

a) (refl) to look at oneself

b) (recípr) to look at each other

* * *

= look, look through, behold, check out, peek, look (a)round, roam over, catch + sight of, eye.

Nota: Participio pasado eyeing (UK) o eying (USA).

Ex: This chapter takes the opportunity to look at an assortment of other aspects of bibliographic description.

Ex: If you possess a copy of CC it would be advisable for you to look through it at this stage and acquaint yourself with the general appearance of each Part before proceeding further.

Ex: As Confucius said ' behold the turtle, he makes progress only when his neck is out'.

Ex: Where problems do arise it is sensible to check out the training programme before blaming the assistant for poor performance of duties.

Ex: The article ' Peeking inside the black box - a look at the private life of your modem' explains the theory and mechanism of modems.

Ex: One has only to look around in bookshops to see how many paperbacks on show have film or TV links.

Ex: According to Tim Berners-Lee's vision of the semantic web, intelligent agent software will have the ability to understand the meaning (semantics) of the information they are roaming over in order to make the users' searches more inherently meaningful and efficient.

Ex: 'Good grief!', he cried, catching sight of the clock.

Ex: The banking community is eyeing its possibilities with serious interest.

* a caballo regalado no se le mira el diente = never look a gift horse in the mouth.

* aficionado a mirar las estrellas = stargazer.

* bien mirado = all things considered.

* deleitarse mirando = feast + Posesivo + eyes on.

* hacer que la gente se vuelva a mirar = make + heads turn.

* hay que mirar hacia el futuro = the show must go on.

* haz el bien y no mires a quién = cast your bread upon the waters.

* mirando al sur = south facing.

* mirando hacia atrás = in retrospect.

* mirándolo bien = all things considered.

* ¡mira por donde! = lo and behold!, lo!.

* ¡mira quién habla! = look who's talking!.

* mirar a = look at, peer at, look onto.

* mirar a Alguien con odio = look + daggers at.

* mirar a Alguien de arriba abajo = look + Nombre + up and down.

* mirar adelante = look + straight ahead.

* mirar a hurtadillas = peep.

* mirar a la gente con desprecio = look down + Posesivo + nose at people.

* mirar al frente = look + straight ahead.

* mirar a los ojos = make + eye contact, look + Nombre + in the eyes.

* mirar al otro lado = look + the other way.

* mirar al vacío = stare into + space, look into + space, gaze into + space.

* mirar con desdén = scowl (at).

* mirar con desprecio = look down + Posesivo + nose at, look down on/upon.

* mirar con el ceño fruncido = glower, scowl (at).

* mirar con ira = glower, scowl (at).

* mirar con malos ojos = glower, scowl (at).

* mirar cuidadosamente = comb trough.

* mirar de arriba abajo = eye.

* mirar dentro de = peer into.

* mirar de reojo a = steal + a glance at.

* mirar desde arriba = look down on/upon, look down over.

* mirar de soslayo a = steal + a glance at.

* mirar detenidamente = go through, eye.

* mirar en otra dirección = look + the other way.

* mirar fijamente = stare at, look + hard, gaze.

* mirar fijamente a los ojos = eyeball.

* mirar furtivamente = peep.

* mirar hacia = overlook.

* mirar hacia abajo = look down.

* mirar hacia arriba = look up.

* mirar hacia atrás = look back.

* mirar hacia el futuro = look forward, look + ahead.

* mirar la bola de cristal = gaze into + crystal ball.

* mirar las estrellas = stargaze.

* mirar ligeramente = glance at.

* mirar para atrás = look back.

* mirar por = look about, peer out, look out.

* mirar por encima = eyeball.

* mirar por encima del hombro = look over + Posesivo + shoulders, look down + Posesivo + nose at, look down on/upon.

* mirar por encima del hombro a la gente = look down + Posesivo + nose at people.

* mirar rápidamente = shoot + a look at.

* mirar rápidamente buscando algo = scan.

* mirar rápida y brevemente = catch + sight of.

* mirarse el ombligo = contemplate + navel, gaze at + Posesivo + navel.

* que mira al sur = south facing.

* recrearse mirando = feast + Posesivo + eyes on.

* ser mirado de forma extraña = get + some funny looks.

* si bien se mira = all things considered.

* * *

mirar [A1 ]

GUIA DE BUSQUEDA

■ mirar (verbo transitivo)

A

1 contemplar: dibujo, etc

2 mirar: programa, partido

B fijarse

C considerar: problema, cuestión

D ser cuidadoso con

E

1 expresando incredulidad etc

2 en advertencias

■ mirar (verbo intransitivo)

A observar, contemplar

B fijarse

C estar orientado hacia algo

D

1 preocuparse por

2 cuidar

■ mirarse (verbo pronominal)

1 cuidarse

2 contemplarse

vt

A

1 (contemplar) ‹dibujo/persona› to look at

se me quedó mirando con la boca abierta he just stared at me open-mouthed, he just gaped at me

miró el reloj con disimulo she glanced furtively at her watch

miraba distraída por la ventana he was gazing absent-mindedly out of the window

no me mires así don't look at me like that

nunca te mira a los ojos cuando te habla he never looks you in the eye when he's talking to you

la miró de arriba (a) abajo he eyed o looked her up and down

estaba mirando una revista he was looking o leafing through a magazine

se quedó mirando cómo lo hacía he stood watching how she did it

¿has leído el informe? — lo he mirado muy por encima have you read the report — I've only had a quick look at it o I've only given it a cursory glance

salieron a mirar escaparates or ( AmL) vidrieras they went (out) window shopping

mírame y no me toques: esta cristalería es de las de mírame y no me toques you've only to look at this glassware and it breaks

el encaje es muy antiguo y está que mírame y no me toques the lace is very old and it's very fragile o delicate

2 ‹programa/partido› to watch

mirar televisión to watch television

B (fijarse) to look

mira qué vestido más bonito what a lovely dress!, that's a lovely dress, isn't it?

a ver si mira por dónde va why don't you look where you're going?

mira cómo se divierten look what fun they're having!

¡mira lo que has hecho! look what you've done!

antes de salir mira bien que no quede ninguna luz encendida make sure o check there are no lights left on before you go out

mira a ver si el pollo está listo look o have a look at the chicken to see if it's done

mira a ver si lo puedes abrir tú see if you can open it

C (considerar) ‹problema/cuestión›

míralo desde otro punto de vista look at it from another point of view

mira bien lo que haces think hard o carefully about what you're doing

bien mirado or mirándolo bien, no es una mala idea thinking about it o all things considered, it's not a bad idea

bien mirado or mirándolo bien, había algo extraño en él thinking about it o now that I come to think about it, there was something strange about him

mirándolo bien creo que prefiero quedarme en casa on second thoughts, I think I'd prefer to stay at home

lo mires por donde lo mires whatever o whichever way you look at it

mirar algo/a algn en menos: me miró en menos el regalo y me costó tan caro the present I gave her cost the earth and she looked down her nose at it

yo que lo miré en menos y es un rico heredero I turned my nose up at him and it turns out he's the the heir to a fortune!

los miran en menos porque son pobres people look down on them because they're poor

mirar mal or no mirar bien a algn: en el trabajo no lo miran bien he's not very highly thought of at work, they don't have a very high opinion of him at work

lo miran mal porque lleva el pelo largo they disapprove of him because he has long hair

los miran mal porque no están casados they're frowned upon because they're not married, people disapprove of them because they're not married

D

(ser cuidadoso con): mira mucho el dinero she's very careful with her money

mira hasta el último céntimo he watches every penny

E

1

(expresando incredulidad, irritación, etc): ¡mira que poner un plato de plástico en el horno …! honestly o really! imagine putting a plastic dish in the oven …! ( colloq)

¡mira que tú también te metes en cada lío …! you're a fine one to talk, with all the scrapes you get into! ( colloq)

¡mira que no saber dónde está Helsinki …! imagine o ( BrE) fancy not knowing where Helsinki is!

¡mira que eres tacaño! you're so mean! boy, you're mean! ( colloq)

¡mira que te lo he dicho de veces …! the times I've told you!, how many times do I have to tell you?

¡mira quién habla! look o hark who's talking!

mira si será egoísta, que no me lo quiso prestar talk about (being) selfish! he wouldn't lend it to me

2

(en advertencias): mira que mañana hay huelga de trenes remember that there's a train strike tomorrow

mira que mi paciencia tiene un límite I'm warning you, I'm running out of patience

¿todavía estás aquí? mira que ya son las nueve are you still here? you realize o you (do) know it's already gone nine …

■ mirar

vi

A (observar, contemplar) to look

no mires, que es una sorpresa don't look, it's a surprise

cuando hay alguna escena violenta yo no miro when there's a violent scene I don't look

se mira y no se toca look but don't touch

he mirado por todas partes y no lo encuentro I've looked everywhere but I can't find it

se pasa el día mirando por la ventana he spends the whole day looking out of the window

¿estás seguro de que no está? ¿miraste bien? are you sure it's not there? did you have a good look? o did you look properly?

tienes que mirar por aquí/por este agujero you have to look through here/through this hole

mirar atrás to look back

B (fijarse) to look

mire usted, la cosa es muy sencilla well, it's very simple

sacó el primer premio — ¡mira tú! he won first prize — well, well! o well I never! o you're kidding! o ( BrE) get away! ( colloq)

mire, le quería hacer una pregunta look, there's something I wanted to ask you

no, mira, yo tampoco me lo creo no, to be honest o to tell you the truth, I don't believe it either

mira, no me vengas ahora con excusas look, I don't want to listen to your excuses

mira, hazlo como te dé la gana well o look, just go ahead and do it however you like!

mira por dónde ( Esp fam): yo no quería participar y, mira por dónde, me llevé el trofeo I didn't even want to take part and yet, would you believe it? I won the trophy o and guess what? I won the trophy

¿no decías que era tan difícil conseguir una entrada? pues mira por dónde, no había ni cola didn't you say it was really difficult to get a ticket? well, can you believe it? there wasn't even a line ( AmE) o ( BrE) queue ( colloq)

y mira por dónde, tenía yo razón and, you know what? I was right ( colloq)

C (estar orientado) mirar A/ HACIA algo; to face sth

la fachada mira al sur the front of the building faces south o is south-facing

esa habitación mira al mar that room overlooks the sea

el balcón mira a las montañas the balcony looks out onto the mountains

ponte mirando hacia la ventana stand ( o sit etc) facing the window

D mirar por

1 (preocuparse por) to think of

no mira más que por sus intereses he only thinks of his own interests

mira por ti misma, los demás que se las arreglen just worry about yourself o just think of o about yourself, and let others sort out their own problems

2 ( Col) (cuidar) to look after

¿quién mira por los niños? who's looking after o taking care of the children?

■ mirarse

v pron

1 ( refl) to look at oneself

se miró en el or al espejo she looked at herself in the mirror

2 ( recípr) to look at each other

se miraron extrañados they looked at each other in surprise

* * *

mirar ( conjugate mirar) verbo transitivo
1
a) (observar, contemplar) to look at;

◊ mirar un cuadro to look at a picture;

no me mires así don't look at me like that;
mirar a algn a los ojos to look sb in the eye;
se me quedó mirando he just stared at me;
miraba distraída por la ventana he was gazing absent-mindedly out of the window;
miraba cómo lo hacía he was watching how she did it;
ir a mirar escaparates or (AmL) vidrieras to go window shopping
b) ‹programa/partido/televisión› to watch

2 ( fijarse) to look;
◊ ¡mira lo que has hecho! look what you've done!;

mira bien que esté apagado make sure o check it's off;
miré a ver si estaba listo I had a look to see if he was ready
3 ( considerar):
◊ míralo desde otro punto de vista look at it from another point of view;

lo mires por donde lo mires whatever o whichever way you look at it;
mirándolo bien ( pensándolo detenidamente) all things considered;

( pensándolo mejor) on second thoughts;
◊ mirar a algn en menos to look down on sb;

mirar mal a algn to disapprove of sb
4 (expresando incredulidad, irritación, etc):
◊ ¡mira que poner un plato de plástico en el horno …! honestly o really! imagine putting a plastic dish in the oven …! (colloq);

¡mira que eres tacaño! boy, you're mean! (colloq);
¡mira las veces que te lo habré dicho …! the times I've told you!
verbo intransitivo
1 ( en general) to look;
◊ he mirado por todas partes I've looked everywhere;

mirar por la ventana to look out of the window;
¿miraste bien? did you have a good look?, did you look properly?;
mirar atrás to look back
2 ( estar orientado) mirar A/HACIA algo [ fachada] to face sth;
[terraza/habitación] to look out over sth, overlook sth;
◊ ponte mirando hacia la ventana stand (o sit etc) facing the window

3
◊ mirar por

a) ( preocuparse por) to think of

b) (Col) ( cuidar) to look after

mirarse verbo pronominal
a) ( refl) to look at oneself;

◊ mirarse en el espejo to look at oneself in the mirror

b) ( recípr) to look at each other

mirar
I verbo transitivo
1 to look at: me miró con preocupación, he looked at me with concern
mirar una palabra en el diccionario, to look up a word in the dictionary
2 (examinar) to watch: miraba la película atentamente, she was watching the film carefully
míralo con atención, look at it carefully
3 (tener cuidado) mira bien con quién andas, be careful of the company you keep
II verbo intransitivo
1 (buscar) miraré en ese rincón, I'll have a look in that corner
2 (cuidar) to look after sb/sthg: mira por tus intereses, she is looking after your interests
3 (estar orientado) to face: la fachada mira al norte, the façade faces north ➣ Ver nota en ver
' mirar' also found in these entries:
Spanish:
alrededor
- atrás
- dar
- directoria I
- directorio
- fijamente
- hito
- hombro
- lupa
- manía
- mirada
- observar
- ojo
- trasluz
- ver
- vista
- volver
- aguaitar
- atentamente
- bien
- caer
- cerca
- checar
- desesperación
- escudriñar
- huevo
- infinito
- microscopio
- mirado
- reojo
- soslayo
- vacío
- valer
- vidriera
English:
about
- around
- at
- browse
- clock
- comb
- contemplate
- dig around
- disdain
- even
- eye
- face
- gape
- gaze
- glance
- glance up
- glare
- glower
- hard
- intently
- leer
- look
- look at
- look back
- look down
- look out
- look round
- nose
- peek
- regard
- scowl
- sideways
- sneak
- space
- square
- squint
- stare
- steadily
- steal
- survey
- take
- tear away
- view
- watch
- window-shopping
- askance
- bright
- double
- down
- fine

* * *

mirar

♦ vt

1. [dirigir la vista a] to look at;
[detenidamente, con atención] to watch; [fijamente] to stare at;
mirar algo de cerca/lejos to look at sth closely/from a distance;

¡míralos! look at them!;

mira lo que pone en ese cartel look (at) what that sign says;

mirar a la gente pasar to watch people go by;

no paraba de mirarme he kept staring at me;

pasaba horas mirando las estrellas I would spend hours gazing at the stars;

mirar algo/a alguien con disimulo to glance furtively at sth/sb;

mirar algo por encima to glance over sth, to have a quick look at sth;

mirar a alguien con ira to look angrily at sb, to glare at sb;

mirar a alguien de arriba abajo to look sb up and down;

Comp

mirar a alguien por encima del hombro to look down on sb;

Comp
Fam
ser de mírame y no me toques to be very fragile

2. [fijarse en]
primero mira cómo lo hago yo first, watch o see how I do it;

mira que no falte nada en las maletas check to see nothing's missing from the suitcases;

míralos bien y dime cuál te gusta más have a good look at them and tell me which you like best

3. [examinar] to check, to look through;

he mirado todo el periódico I've looked through the whole newspaper;

miraremos tu expediente con mucha atención we'll look at your file very carefully;

le miraron todas las maletas they searched all her luggage;

eso te lo tiene que mirar un médico you should have that looked at by a doctor

4. [considerar]
mira bien lo que haces be careful about what you do;

míralo desde este ángulo… look at it this way…;

bien mirado…, mirándolo bien… if you think about it…;

aunque bien mirado, podemos ir los dos on second thoughts, we could both go;

lo mires por donde lo mires whichever way you look at it;

mirar a alguien bien/mal to approve/disapprove of sb;

en este país miran mucho la puntualidad punctuality is very important to people in this country;

mirar mucho el dinero to be very careful with money

♦ vi

1. [dirigir la vista] to look;
[detenidamente, con atención] to watch; [fijamente] to stare;
mira bien antes de cruzar look carefully before crossing the road;

miraban por la ventana they were looking out of the window;

¡mira! look (at that)!;

mira, yo creo que… look, I think (that)…;
Esp
mira por dónde guess what?, would you believe it?;
también Irónico
¡mira qué bien! isn't that great!;

mira que te avisé I told you so;

¡mira que eres pesado/tonto! you're so annoying/silly!;

¡mira que salir sin paraguas con la que está cayendo! fancy going out without an umbrella in this rain!;

¡mira si haría calor que no pude dormir! it was so hot I couldn't sleep!;

Comp

¡mira quién fue a hablar! look who's talking!;

Comp
Am Fam
mirar feo: siempre miraba feo a mis amigos she always looked down her nose at my friends

2. [buscar] to check, to look;

he mirado en todas partes I've looked everywhere

3.
mirar a [orientarse hacia] [casa, fachada] to face;
[habitación, terraza] to look out onto;
la mezquita mira al este the mosque faces east;

la habitación mira al mar the room looks out onto the sea

4.
mirar por [cuidar de] to look after;

mirar por los demás to look out for other people;

sólo mira por sus intereses she only looks after her own interests

5. Fam [averiguar, comprobar]
mirar a ver si to see if o whether;

mira a ver si ha llegado la carta (go and) see if the letter has arrived;

mira a ver si tienes algo de cambio para dejarme (have a look and) see if you've got any change you could lend me

♦ See also the pronominal verb mirarse

* * *

mirar

I v/t

1 look at

2 ( observar) watch;

3 fig ( considerar) look at, consider;

no mirar el precio not worry about the cost;

mira bien lo que haces think carefully about what you’re doing

4 L.Am. ( ver) see;

¿qué miras desde aquí? what can you see from here?

II v/i look;

mirar a/hacia algo face sth;

mirar al norte de una ventana etc face north;

mirar por look through; ( cuidar) look after;

mirar por la ventana look out of the window;

¡mira! look!;

¡mira por dónde! would you believe it?;

mirándolo bien thinking about it, now that I etc come to think about it

* * *

mirar vt

1) : to look at

2) observar: to watch

3) reflexionar: to consider, to think over

mirar vi

1) : to look

2) : to face, to overlook

3)

mirar por : to look after, to look out for

♦ See also the reflexive verb mirarse

* * *

mirar vb

1. (en general) to look / to look at

mira en el armario look in the wardrobe

he mirado por todas partes I've looked everywhere

se miró en el espejo she looked at herself in the mirror

2. (observar) to watch

estaba mirando cómo llegaban los barcos he was watching the boats arrive

3. (considerar) to think about [pt. & pp. thought]

mira bien lo que haces think carefully about what you're doing

4. (consultar) to look up

míralo en el diccionario look it up in the dictionary

mirar fijamente to stare at

Spanish-English dictionary > mirar
10 tout

c black tout, toute [tu, tut]

━━━━━━━━━

1. adjective

2. indefinite pronoun

3. adverb

4. masculine noun

━━━━━━━━━

(masculine plural tous, feminine plural toutes)

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► Lorsque tout fait partie d'une locution comme en tout cas, tout le temps, reportez-vous aussi à l'autre mot.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

1. <

   a. ( = entier)

• tout le all the

• toute la all the

• tout le reste all the rest

• il a tout le temps qu'il lui faut he has all the time he needs

• toute la France regardait le match the whole of France was watching the match

• pendant tout le voyage during the whole trip

• il a plu toute la nuit it rained all night

• il a dépensé tout son argent he has spent all his money

• il a passé toutes ses vacances à lire he spent all his holidays reading

► tout le monde everybody everyone

• tout le monde le sait everybody knows

• ils veulent vivre comme tout le monde they want to live like everybody else

• il ne fait jamais comme tout le monde he always has to be different► tout, toute + nom

• il a lu tout Balzac he has read all of Balzac

   b. ( = unique) only

• c'est tout l'effet que ça lui fait that's all the effect it has on him

• c'est là tout le problème that's the whole problem

• pour tout mobilier, il avait un lit et une table the only furniture he had was a bed and a table

   c. (indéfini)

► tout, toute + nom singulier ( = n'importe quel) any

• toute personne susceptible de nous aider any person able to help us

• à tout âge at any age

• pour tout renseignement, téléphoner... for information, ring...► à toute ! (inf) see you later!

► tous les, toutes les + nom pluriel ( = chaque) every ; ( = la totalité des) all the

• tous les jours every day

• tous les deux jours every two days

• tous les 10 mètres every 10 metres

• toutes les trois heures every three hours

• tous les enfants étaient à l'école all the children were at school

• tous les enfants ont besoin d'amour all children need love

• toutes les personnes que nous connaissons all the people that we know

• toutes les fois que je le vois every time I see him

• il avait toutes les raisons d'être mécontent he had every reason to be displeased

• un film tous publics a U film (Brit) a G film (US)► tous, toutes + nombre

• tous les deux both of them

• tous les trois all three of them

• tous deux both of them

2. <

   a. (singulier) everything

• il a tout organisé he organized everything

• on ne peut pas tout faire you can't do everything

• tout va bien everything's fine

• il mange tout et n'importe quoi he eats absolutely everything

• ses enfants mangent de tout her children will eat anything

• il vend de tout he sells everything

• il a tout pour réussir he's got everything going for him

• il a tout pour plaire (inf) he's got nothing going for him

• tout a une fin everything comes to an end

• tout est bien qui finit bien all's well that ends well

• être tout pour qn to be everything to sb

► tout ce qui

• tout ce qui lui appartient everything that belongs to him► tout ce que

• tout ce que je sais, c'est qu'il est parti all I know is that he's gone

• c'est tout ce qu'il m'a dit that's all he told me

• ne croyez pas tout ce qu'il raconte don't believe everything he tells you► tout ce qu'il y a de ( = extrêmement) most

• il a été tout ce qu'il y a de gentil he couldn't have been kinder

• c'était tout ce qu'il y a de chic it was the last word in chic► avoir tout de + nom

• elle a tout d'une star she's every inch a star

• ça a tout d'un canular it's obviously a practical joke

• l'organisation a tout d'une secte the organization is nothing less than a sect► à tout va (inf) [licencier, investir, recruter] like mad (inf) ; [libéralisme, communication, consommation] unbridled

• à l'époque, on construisait à tout va at that time there were buildings going up everywhere► en tout ( = au total) in all

• nous étions 16 en tout there were 16 of us in all

• ça coûte 1 000 € en tout it costs 1,000 euros in all

• leurs programmes politiques s'opposent en tout their political programmes clash in every way► en tout et pour tout all in all

• il lui reste 150 euros en tout et pour tout he only has a total of 150 euros left► et tout (inf) and everything

• avec les vacances et tout, je n'ai pas eu le temps what with the holidays and all (inf), I didn't have time

• j'avais préparé le dîner, fait le ménage et tout et tout I'd made the dinner, done the housework and everything► c'est + tout

• c'est tout that's all

• ce sera tout ? will that be all?

• et ce n'est pas tout ! and that's not all!

• c'est pas tout ça, mais il est tard (inf) all this is very nice, but it's getting late► ce n'est pas tout de

• ce n'est pas tout de faire son métier, il faut le faire bien it's not enough just to do your job, you have to do it well

• ce n'est pas tout d'en parler there's more to it than just talking about it► pour tout dire

• cette idée avait surpris et pour tout dire n'avait pas convaincu this idea surprised everybody and, to be honest, wasn't convincing

c black   b. (pluriel) tous

• toutes ( = l'ensemble des personnes) all

• tous sont arrivés they have all arrived

• il les déteste tous he hates them all

• écoutez bien tous ! listen, all of you!

• tous ensemble all together

• nous avons tous nos défauts we all have our faults

• vous toutes qui m'écoutez all of you who are listening to me

━━━━━━━━━━━━━━━━━

✦ The final s of tous is pronounced only when it is a pronoun.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

3. <

   a. ► tout + adjectif ( = très) very ; ( = entièrement) quite

• il est tout étonné he's very surprised

• c'est une toute jeune femme she's a very young woman

• elles étaient toutes contentes they were very pleased

• les toutes premières années the very first years

• c'est tout autre chose that's quite another matter

• c'est tout naturel it's quite natural

• toute petite, elle aimait la campagne as a very small child she liked the country► tout (+ en) + nom

• je suis tout ouïe ! I'm all ears!

• tout en laine all wool

• habillé tout en noir dressed all in black

• un jeu tout en douceur a very delicate style of play

• le jardin est tout en fleurs the garden is a mass of flowers► tout + adverbe

• tout près very near

• tout là-bas right over there

• tout en bas de la colline right at the bottom of the hill

• tout au fond right at the bottom

• tout simplement quite simply

• tout plein de (inf) loads (inf) of

• il est mignon tout plein (inf) he's very sweet

   b. ( = déjà) tout prêt

• tout préparé ready-made

• phrases toutes faites set phrases

• idées toutes faites preconceived ideas

   c. ► tout en + participe présent

• tout en marchant while walking

• je suis incapable de travailler tout en écoutant de la musique I can't work and listen to music at the same time

• tout en prétendant le contraire il voulait être élu although he pretended otherwise he wanted to be elected

   d. (locutions)

► tout à fait quite

• ce n'est pas tout à fait la même chose it's not quite the same thing

• c'est tout à fait faux it's quite wrong

• il est tout à fait charmant he's quite charming

• je suis tout à fait d'accord avec vous I totally agree with you

• vous êtes d'accord ? -- tout à fait ! do you agree? -- absolutely!► tout à l'heure ( = plus tard) later ; ( = peu avant) a short while ago

• je repasserai tout à l'heure I'll come back later

• tout à l'heure tu as dit que... you said earlier that...

• à tout à l'heure ! see you later!► tout de suite straightaway

• j'ai tout de suite compris I understood straightaway

• ce n'est pas pour tout de suite ( = ce n'est pas près d'arriver) it won't happen overnight ; ( = c'est improbable) it's hardly likely to happen

4. <

   a. ( = ensemble) whole

• ces éléments forment un tout these elements make up a whole

• prendre le tout to take all of it (or them)

• jouer le tout pour le tout to stake one's all

• mon tout est un roi de France my whole is a king of France

   b. ( = essentiel) le tout c'est de faire vite the main thing is to be quick about it

• c'est pas le tout mais j'ai du travail (inf) this is all very well but I've got work to do

• ce n'est pas le tout de s'amuser, il faut travailler there's more to life than enjoying yourself, people have got to work

   c. (locutions)

► du tout

• pas du tout ! not at all!

• il n'y a plus du tout de pain there's no bread left at all

• je ne vois rien du tout I can't see a thing► du tout au tout ( = complètement) completely

• il avait changé du tout au tout he had changed completely

* * *
tu
1.

toute tut, mpl tous tu adj, tus pron, fpl toutes tut pronom indéfini

1) tout ( chaque chose) everything; ( n'importe quoi) anything; ( l'ensemble) all

tout est prêt — everything is ready

tout peut arriver — anything can happen

tout est prétexte à querelle(s) — any pretext will do to start a quarrel

tout n'est pas perdu — all is not lost

en tout — ( au total) in all; ( entièrement) in every respect

en tout et pour tout — all told

tout bien compté or pesé or considéré — all in all

tout est là — fig that's the whole point

c'est tout dire — I need say no more

et tout et tout — (colloq) and all that sort of thing

ce n'est pas tout (que) de commencer un travail, il faut le finir — it's not enough ou it's all very well to start off a job, it's got to be finished

avoir tout d'un assassin — to look just like a murderer

2) tous tus, toutes ( la totalité des êtres ou choses) all; (la totalité des éléments d'une catégorie, d'un groupe) all of them/us/you

tous ensemble — all together

tous ne sont pas d'accord — not all of them agree

toutes tant qu'elles sont — all of them, each and every one of them

est-ce que ça conviendra à tous? — will it suit everybody ou everyone?

2.

adjectif

1) ( exprimant la totalité)

bois tout ton lait — drink all your milk, drink up your milk

tout le reste — everything else

manger tout un pain — to eat a whole loaf

tout Pompéi a été enseveli — the whole of Pompeii was buried

je ne l'ai pas vu de tout l'été — I haven't seen him all summer

tout le problème est là — that's where the problem lies

tout cela ne compte pas — none of that counts

tout le monde — everybody

2) ( véritable)

c'est tout un travail/événement — it's quite a job/an event

3) (devant ce qui/que/dont) ( l'ensemble) all; ( toutes les choses) everything; ( sans discrimination) anything

tout ce dont j'ai besoin — all I need

j'ai acheté tout ce qui était sur la liste — I bought everything that was on the list

il dit tout ce qui lui passe par la tête — he says anything that comes into his head

tout ce qu'il dit n'est pas vrai — not all of what he says is true

être tout ce qu'il y a de plus serviable — to be most obliging

c'est tout ce qu'on fait de mieux — it's the best there is

‘tu en es sûr?’ - ‘tout ce qu'il y a de plus sûr’ — ‘are you sure?’ - ‘as sure as can be’

4) ( n'importe quel) any

à tout âge — at any age

à tout moment — ( n'importe quand) at any time; ( sans cesse) constantly

toute publicité est interdite — all advertising is prohibited

5) ( total)

en toute innocence/franchise — in all innocence/honesty

en toute liberté — with complete freedom

en toute hâte — in a great hurry

de toute beauté — most beautiful

6) (unique, seul)

il a souri pour toute réponse — his only reply was a smile, he smiled by way of a reply

on lui donne quelques légumes pour tous gages — all that he gets in the way of wages is a few vegetables

7) tous, toutes ( les uns et les autres sans distinction) all, every (+ sg)

en toutes choses — in all things, in everything

toutes les pages sont déchirées — all the pages are torn, every page is torn

tous les prétextes leur sont bons — they'll use any excuse ( pour to)

meubles tous budgets — furniture to suit every pocket

nous irons tous les deux — both of us will go, we'll both go

je les prends tous les quatre — I'm taking all four (of them)

8) ( chaque) tous/toutes les every

à tous les coins de rue — on every street corner

tous les jours — every day

tous les deux jours — every other day

tous les combien? — how often?

3.

adverbe (normally invariable, but agrees in gender and in number with feminine adjective beginning with consonant or h-aspirate)

1) (très, extrêmement) very, quite; ( entièrement) all

tout doucement — very gently

tout étonnées/toutes honteuses — very surprised/ashamed

tout enfant, elle aimait déjà dessiner — as a small child she already liked to draw

c'est tout naturel — it's quite natural

des yeux tout ronds de surprise — eyes wide with surprise

être tout mouillé/sale — to be all wet/dirty

faire quelque chose tout seul — to do something all by oneself

c'est tout autre chose, c'est une tout autre histoire — it's a different matter altogether

2) ( devant un nom)

c'est tout le portrait de sa mère — she's the spitting ou very image of her mother

c'est tout l'inverse or le contraire — it's the very opposite

ça m'en a tout l'air — it looks very much like it to me

tu as tout le temps d'y réfléchir — you've got plenty of time to think it over

avec toi, c'est tout l'un ou tout l'autre — you see everything in black and white

3) ( tout à fait)

la toute dernière ligne — the very last line

tout à côté de/contre/en haut — right by/against/at the top

il les a mangés tout crus — he ate them raw

j'en sais tout autant que lui — I know just as much as he does

maison tout en longueur — very long and narrow house

ils étaient tout en sang/en sueur — they were covered in blood/bathed in sweat

être tout en larmes — to be in floods of tears

la colline est tout en fleurs — the hill is a mass of flowers

elle est tout(e) à son travail — she's totally absorbed in her work

4) ( d'avance)

tout prêt — ready-made

des légumes tout épluchés — ready-peeled vegetables

5) ( en même temps) while; ( bien que) although

il lisait tout en marchant — he was reading as he walked

elle le défendait tout en le sachant coupable — she defended him although she knew he was guilty

6) (marquant la concession: quoique)

tout aussi étrange que cela paraisse — however strange it may seem

tout malin/roi qu'il est, il... — he may be clever/a king, but he...

7) ( rien d'autre que)

je suis tout ouïe — hum I'm all ears

veste tout cuir — all leather jacket

4.

du tout locution adverbiale

(pas) du tout, (point) du tout — not at all

sans savoir du tout — without knowing at all

5.

nom masculin (pl touts)

1) ( ensemble)

former un tout — to make up ou form a whole

mon tout — ( charade) my whole, my all

du tout au tout — completely

2)

le tout — ( la totalité) the whole lot, the lot; ( l'essentiel) the main thing

vendre le tout pour 50 euros — to sell the (whole) lot for 50 euros

le tout est de réussir — the main ou most important thing is to succeed

ce n'est pas le tout! — (colloq) this is no good!

6.

Tout- (in compounds)

le Tout-Paris/-Londres — the Paris/London smart set

Phrasal Verbs:

- tout à coup

- tout d'un coup

- tout à fait

- tout à l'heure

- tout de même

- tout de suite

••

être tout yeux tout oreilles — to be very attentive

••

Quand tout fait partie d'une locution figée comme tous feux éteints, à tout hasard, de toute(s) part(s), tout compte fait, après tout etc, qu'il est fréquemment associé à un adjectif ou un adverbe donné comme tout nu, tout neuf, tout plein, tout simplement etc, la traduction sera donnée sous le terme principal

Remarques sur l'adjectif

1. Lorsque tout, adjectif singulier, exprime la totalité, plusieurs traductions sont possibles mais non toujours interchangeables. De manière générale

On emploiera all lorsque le mot qualifié est non dénombrable: tout le vin/l'argent = all the wine/the money; tout ce bruit/leur talent = all that noise/their talent; c'est tout ce que je sais = that's all I know

On emploiera the whole si tout peut être remplacé par entier: tout le gâteau/groupe = the whole cake/group

tout un dans le sens de entier se traduit toujours par a whole: tout un livre = a whole book

Mais: connaître tout Zola/le Japon = to know the whole of Zola/Japan; lire tout ‘Les Misérables’ = to read the whole of ‘Les Misérables’; pendant tout mon séjour = for the whole of my stay

Avec certains mots, en particulier les mots désignant la durée ( journée, mois, saison, vie, vacances etc), les collectifs tels que famille, on pourra employer all ou the whole, la seconde traduction étant légèrement plus emphatique: toute ma vie = all my life, the whole of my life

tout le pays/toute la ville = all the country/town ou = the whole country/town lorsque ces mots désignent la population; au sens géographique, seule la deuxième traduction convient

2. throughout (ou all through) signifie du début à la fin, d'un bout à l'autre. On l'emploie souvent pour insister sur la durée ou l'étendue devant un terme singulier ou pluriel qui désigne l'espace de temps ou l'événement pendant lequel un fait a lieu, ou encore le territoire sur lequel il a lieu: pendant tout le match/tous ces mois = throughout the match/those months; la rumeur se répandit dans toute la province = the rumour [BrE] spread throughout the province; faire tout le trajet debout = to stand throughout the journey (ou for the whole journey); il neige sur toute la France = it's snowing throughout France (ou all over France)

Au pluriel, tous, toutes se traduiront par all pour exprimer la totalité, par every pour insister sur les composants d'un ensemble, ou encore par any pour indiquer l'absence de discrimination. On notera que every and any sont suivis du singulier

••

Quand tout fait partie d'une locution figée comme tous feux éteints, à tout hasard, de toute(s) part(s), tout compte fait, après tout etc, qu'il est fréquemment associé à un adjectif ou un adverbe donné comme tout nu, tout neuf, tout plein, tout simplement etc, la traduction sera donnée sous le terme principal

Remarques sur l'adjectif

1. Lorsque tout, adjectif singulier, exprime la totalité, plusieurs traductions sont possibles mais non toujours interchangeables. De manière générale

On emploiera all lorsque le mot qualifié est non dénombrable: tout le vin/l'argent = all the wine/the money; tout ce bruit/leur talent = all that noise/their talent; c'est tout ce que je sais = that's all I know

On emploiera the whole si tout peut être remplacé par entier: tout le gâteau/groupe = the whole cake/group

tout un dans le sens de entier se traduit toujours par a whole: tout un livre = a whole book

Mais: connaître tout Zola/le Japon = to know the whole of Zola/Japan; lire tout ‘Les Misérables’ = to read the whole of ‘Les Misérables’; pendant tout mon séjour = for the whole of my stay

Avec certains mots, en particulier les mots désignant la durée ( journée, mois, saison, vie, vacances etc), les collectifs tels que famille, on pourra employer all ou the whole, la seconde traduction étant légèrement plus emphatique: toute ma vie = all my life, the whole of my life

tout le pays/toute la ville = all the country/town ou = the whole country/town lorsque ces mots désignent la population; au sens géographique, seule la deuxième traduction convient

2. throughout (ou all through) signifie du début à la fin, d'un bout à l'autre. On l'emploie souvent pour insister sur la durée ou l'étendue devant un terme singulier ou pluriel qui désigne l'espace de temps ou l'événement pendant lequel un fait a lieu, ou encore le territoire sur lequel il a lieu: pendant tout le match/tous ces mois = throughout the match/those months; la rumeur se répandit dans toute la province = the rumour [BrE] spread throughout the province; faire tout le trajet debout = to stand throughout the journey (ou for the whole journey); il neige sur toute la France = it's snowing throughout France (ou all over France)

Au pluriel, tous, toutes se traduiront par all pour exprimer la totalité, par every pour insister sur les composants d'un ensemble, ou encore par any pour indiquer l'absence de discrimination. On notera que every and any sont suivis du singulier

* * *
tu, tut tout, -e tous mpl toutes fpl
1. adj

1) (avec article singulier) all

tout le lait — all the milk

tout le livre — the whole book

tout un pain — a whole loaf

toute la journée — all day

toute la nuit — all night, the whole night

tout le temps — all the time, the whole time

tout le monde — everybody

c'est tout le contraire — it's quite the opposite

c'est toute une affaire; c'est toute une histoire — it's quite a business, it's a whole rigmarole

2) (avec article pluriel) (= chaque) every, (idée d'intégralité) all

toutes les filles — all the girls

tous les livres — all the books

tous les jours — every day

toutes les nuits — every night

toutes les fois — every time

toutes les deux semaines — every other week, every two weeks

toutes les trois semaines — every three weeks, every third week

tous les deux jours — every two days

tous les deux; Nous y sommes allés tous les deux. — We both went., Both of us went.

Nous y sommes allés tous les trois. — All three of us went.

Je les ai invités tous les trois. — I invited all three of them.

3) (sans article) (= n'importe quel)

à tout âge — at any age

à toute heure du jour ou de la nuit — at any time of the day or night, (= seul)

pour toute nourriture, il avait... — his only food was..., (= chaque)

de tous côtés; de toutes parts (= de partout) — from everywhere, from every side, (= partout) all around

2. pron

tout — everything

tous; toutes — all

Il a tout fait. — He did everything.

Il a tout organisé. — He organized everything.

Je les vois tous. — I can see them all., I can see all of them.

Je les connais tous. — I know them all., I know all of them.

Nous y sommes tous allés. — We all went., All of us went.

Nous y sommes toutes allées. — We all went., All of us went.

tout ou rien — all or nothing

c'est tout — that's all

tout de...; Elle a tout d'une mère. — She's a real mother., She's a true mother.

en tout — all together, altogether

Ça fait combien en tout? — How much is that altogether?

en tout et pour tout — all in all

tout ce que...; tout ce qu'il sait — all he knows

C'était tout ce qu'il y a de plus chic. — It was the last word in chic., It was the ultimate in chic.

3. nm

un tout — a whole

Ceci forme un tout. — It forms a whole.

le tout — all of it

Je prends le tout. — I'll take it all., I'll take the whole lot.

le tout est de... — the main thing is to...

pas du tout — not at all

du tout au tout — completely

4. adv

1) (= très, complètement) very

tout près; tout à côté — very near

Elle habite tout près. — She lives very near.

le tout premier; la toute première — the very first

tout seul; toute seule — all alone

Il est tout seul. — He's all alone.

Elle est toute seule. — She's all alone.

Il était tout rouge. — He was all red in the face.

Elle était toute rouge. — She was all red in the face.

parler tout bas — to speak very quietly

le livre tout entier — the whole book

l'histoire tout entière — the whole story

tout en haut — right at the top

tout droit — straight ahead

tout de suite — immediately, straight away

2)

tout en... — while...

tout en travaillant — while working

Il a fait son travail tout en chantant. — He sang as he worked., He sang while he worked.

3) (autres locutions)

tout d'abord — first of all

tout à coup; tout d'un coup — suddenly

tout à fait — absolutely

tout à fait! — exactly!

tout de même — all the same

tout simplement — quite simply

tout court; Charles-Henri, pouvez-vous... — Je vous en prie, appelez-moi Charles tout court. — Charles-Henri, could you... — Please, just call me Charles.

communication par internet, mais aussi communication tout court — communication via the internet, but also simply communication

tout à l'heure (passé) — just now, a short while ago

Je l'ai vu tout à l'heure. — I saw him just now., (futur) shortly, in a moment

Je finirai ça tout à l'heure. — I'll finish it in a moment.

à tout à l'heure! — see you later!

* * *

tout ⇒ Note d'usage, toute, mpl tous, fpl toutes

A pron indéf

1 tout ( chaque chose) everything; ( n'importe quoi) anything; ( l'ensemble) all; penser à tout to think of everything; tout est prêt everything is ready; le sucre, les graisses, le sel, tout me fait mal sugar, fat, salt, everything is bad for me; être tout pour qn to be everything to sb; tout peut arriver anything can happen; le chien mange (de) tout the dog will eat anything; tout est prétexte à querelle(s) any pretext will do to start a quarrel; tout n'est pas perdu all is not lost; tout ou rien all or nothing; tout ou partie de qch all or part of sth; tout va bien all's well, everything's fine; en tout ( au total) in all; ( entièrement) in every respect; en tout et pour tout all told; et tout ça parce que/pour and all because/for; tout bien compté or pesé or considéré all in all; tout est là fig that's the whole point; c'est tout dire I need say no more; et tout et tout○ and all that sort of thing; et ce n'est pas tout! and that's not all!; ce n'est pas tout (que) de commencer un travail, il faut le finir it's not enough ou it's all very well to start off a job, it's got to be finished; avoir tout d'un singe/assassin to look just like a monkey/murderer; ⇒ bien, monde, salaire, or;

2 tous, toutes ( la totalité des êtres ou choses) all; (la totalité des éléments d'une catégorie, d'un groupe) all of them/us/you; nous sommes tous des pécheurs we are all sinners; le film n'est pas à la portée de tous the film is not accessible to all; merci à tous thank you all; tous ensemble all together; ce sont tous d'anciens soldats all of them are ou they are all former soldiers; il les a tous cassés he has broken all of them, he's broken them all; il l'a dit devant nous tous he said it in front of all of us; leurs enfants, tous musiciens de talent their children, all of them talented musicians; tous ne sont pas d'accord not all of them agree; toutes tant qu'elles sont all of them, each and every one of them; vous tous qui le connaissez all of you who know him; écoutez-moi tous listen to me, all of you; est-ce que ça conviendra à tous? will it suit everybody ou everyone?

B adj

1 ( exprimant la totalité) bois tout ton lait drink all your milk, drink up your milk; tout le reste est à jeter everything else is to be thrown away; manger tout un pain to eat a whole loaf; tout Pompéi a été enseveli the whole of Pompeii was buried; tout Nice se réjouit the whole of ou all Nice rejoiced; il a plu toute la journée it rained all day (long) ou the whole day; pendant toute une année for a whole year; la semaine se passa toute à attendre the whole ou entire week was spent waiting; j'ai passé tout mon dimanche à travailler I spent the whole of ou all Sunday working; je ne l'ai pas vu de tout l'été I haven't seen him all summer; cet enfant est toute ma vie this child is my whole life; c'est tout le plaisir que tu y trouves? is that all the pleasure ou the only pleasure it gives you?; tout le problème est là that's where the problem lies; tout cela ne compte pas none of that counts; le meilleur dentiste de toute la ville the best dentist in town; tout le monde everybody; ⇒ cœur, monde, temps;

2 ( véritable) c'est tout un travail/événement it's quite a job/an event; il a fait toute une histoire he made a real ou big fuss, he made quite a fuss; c'est tout un art there's a whole art to it;

3 tout ce qui/que/dont ( l'ensemble) all; ( toutes les choses) everything; ( sans discrimination) anything; tout ce qui compte all that matters; c'est tout ce que je fais that's all I do; tout ce dont j'ai besoin all I need; j'ai acheté tout ce qui était sur la liste I bought everything that was on the list; il dit tout ce qui lui passe par la tête he says anything that comes into his head; tout ce qu'il dit n'est pas vrai not all of what he says is true; tout ce que le village compte d'enfants, tout ce qu'il y a d'enfants dans le village all the children in the village; être tout ce qu'il y a de plus serviable to be most obliging; c'est tout ce qu'on fait de mieux it's the best there is; ‘tu en es sûr?’-‘tout ce qu'il y a de plus sûr’ ‘are you sure?’-‘as sure as can be’, ‘absolutely sure’;

4 ( n'importe quel) any; à tout âge at any age; de toute nature of any kind; à toute heure du jour ou de la nuit at all times of the day or night; ‘service à toute heure’ ‘24 hour service’; à tout moment ( n'importe quand) at any time; ( sans cesse) constantly; tout prétexte leur est bon they'll jump at any excuse; toute personne qui anyone ou anybody who; toute autre solution serait rejetée any other solution would be rejected; tout autre que lui/toi aurait abandonné anybody else would have given up; toute publicité est interdite all advertising is prohibited; pour toute réclamation, s'adresser à… all complaints should be addressed to…; tout billet n'est pas valable not all tickets are valid; ⇒ vérité;

5 (sans déterminant: total) en toute innocence/franchise in all innocence/honesty; en toute liberté with complete freedom; donner toute satisfaction to give complete satisfaction; c'est tout bénéfice it's all profit; il aurait tout intérêt à placer cet argent it would be in his best interests to invest this money; partir en toute hâte to leave in a great hurry; un jardin de toute beauté a most beautiful garden; être à toute extrémité to be close to death; ⇒ épreuve, hasard, prix, vitesse;

6 (unique, seul) il a souri pour toute réponse his only reply was a smile, he smiled by way of a reply; on lui donne quelques légumes pour tous gages all that he gets in the way of wages is a few vegetables; elle a un chien pour toute compagnie the only company she has ou all she has for company is a dog;

7 tous, toutes ( les uns et les autres sans distinction) all, every (+ v sg); ceci vaut pour tous les candidats this applies to all candidates ou to every candidate; en tous pays in all countries, in every country; en toutes choses in all things, in everything; toutes les pages sont déchirées all the pages are torn, every page is torn; les lettres ont toutes été signées the letters have all been signed; j'ai toutes les raisons de me plaindre I have every reason to complain; tous les hommes sont mortels all men are mortal; il a fait tous les métiers he's done all sorts of jobs; tous les prétextes leur sont bons they'll use any excuse (pour to); meubles tous budgets furniture to suit every pocket; tous deux se levèrent both of them got up, they both got up; nous irons tous les deux both of us will go, we'll both go; je les prends tous les trois/quatre etc I'm taking all three/four etc (of them);

8 ( chaque) tous/toutes les every; à tous les coins de rue on every street corner; saisir toutes les occasions to seize every opportunity; tous les jours/mois/ans every day/month/year; tous les quarts d'heure/10 mètres every quarter of an hour/10 metres; un cachet toutes les quatre heures one tablet every four hours; tous les deux jours/mois every other day/month; tous les combien? how often?

C adv (normally invariable, but agrees in gender and in number with feminine adjective beginning with consonant or h-aspirate)

1 (très, extrêmement) very, quite; ( entièrement) all; tout doucement very gently; ils sont tout contents they are very happy; elles sont tout étonnées/toutes honteuses they are very surprised/ashamed; être tout excité to be very ou all excited; être tout jeune/petit to be very young/small; tout enfant, elle aimait déjà dessiner as a small child she already liked to draw; c'est tout naturel it's quite natural; des yeux tout ronds de surprise eyes wide with surprise; être tout mouillé/sale to be all wet/dirty; tout seul dans la vie all alone in life; faire qch tout seul to do sth all by oneself; c'est tout autre chose, c'est une tout autre histoire it's a different matter altogether;

2 ( devant un nom) c'est tout le portrait de sa mère she's the spitting ou very image of her mother; c'est tout l'inverse or le contraire it's the very opposite; ça m'en a tout l'air it looks very much like it to me; tu as tout le temps d'y réfléchir you've got plenty of time to think it over; avec toi, c'est tout l'un ou tout l'autre you see everything in black and white;

3 ( tout à fait) la toute dernière ligne the very last line; les tout premiers fruits de l'été the very first fruits of summer; j'habite tout près I live very close by ou very near; tout près de very close to, very near; tout à côté de/contre/en haut right by/against/at the top; il les a mangés tout crus he ate them raw; un gâteau tout entier a whole cake; j'en sais tout autant que lui I know just as much as he does; c'est tout aussi cher it's just as expensive; vêtue tout de noir, tout de noir vêtue dressed all in black; maison tout en longueur very long and narrow house; un jeu tout en finesse a very subtle game; une semaine toute de fatigue a very tiring week; une vie toute de soucis a life full of worry; ils étaient tout en sang/en sueur they were covered in blood/bathed in sweat; être tout en larmes to be in floods of tears; la colline est tout en fleurs the hill is a mass of flowers; elle est tout(e) à son travail she's totally absorbed in her work;

4 ( d'avance) tout prêt ready-made; sauces/idées toutes faites ready-made sauces/ideas; des légumes tout épluchés ready-peeled vegetables; ⇒ cuit, vu;

5 ( en même temps) while; ( bien que) although; il lisait tout en marchant he was reading as he walked; elle le défendait tout en le sachant coupable she defended him although she knew he was guilty; ⇒ en;

6 (marquant la concession: quoique) tout aussi étrange que cela paraisse however strange it may seem; tout prudemment que l'on conduise however carefully one drives; tout malins qu'ils sont, ils… clever though they may be, they…, they may be clever, but they…; toute reine qu'elle est, elle ne peut pas faire ça she may be a queen, but she can't do that;

7 ( rien d'autre que) être tout énergie/muscle to be all energy/muscle; être tout sourires to be all smiles; je suis tout ouïe hum I'm all ears; veste tout cuir/laine all leather/wool jacket; ⇒ feu, sucre.

D du tout loc adv pas du tout, point du tout liter not at all; sans savoir du tout without knowing at all; je ne le vois plus du tout I don't see him at all now; il ne m'en reste plus du tout I have none left at all; crois-tu qu'il m'ait remercié? du tout! do you think he thanked me? not at all!

E nm (pl touts)

1 ( ensemble) former un tout to make up ou form a whole; mon tout ( charade) my whole, my all; du tout au tout completely;

2 le tout ( la totalité) the whole lot, the lot; ( l'essentiel) the main thing; vendre le tout pour 200 euros to sell the (whole) lot for 200 euros; le tout est de réussir/qu'il réussisse the main ou most important thing is to succeed/that he should succeed; le Grand Tout Relig the Great Whole; ce n'est pas le tout○! this is no good!

F tout- ( in compounds) le Tout-Paris/-Londres the Paris/London smart set.

Composés

tout à coup suddenly; tout d'un coup ( soudain) suddenly; ( à la fois) all at once; tout à fait ( entièrement) quite, absolutely; ce n'est pas tout à fait vrai/pareil it's not quite true/the same thing; c'est tout à fait vrai it's quite ou absolutely true; ‘tu es d'accord?’-‘tout à fait’ ‘do you agree?’-‘absolutely’; il est tout à fait charmant he's absolutely ou perfectly charming; être tout à fait pour/contre to be totally for/against; tout à l'heure ( bientôt) in a moment; ( peu avant) a little while ago, just now; à tout à l'heure! see you later!; tout de même ( quand même) all the same, even so; ( indigné) tout de même! really!, honestly!; ( vraiment) quite; tu aurais tout de même pu faire attention! all the same ou even so you might have been careful!; c'est tout de même un peu fort! really ou honestly, it's a bit much!; c'est tout de même bizarre que it's quite strange that; tout de suite at once, straight away; ce n'est pas pour tout de suite ( ce n'est pas pressé) there's no rush; ( ce sera long) it's going to take some time.

Idiomes

tout est bien qui finit bien all's well that ends well; être tout yeux tout oreilles to be very attentive.

[tu, devant voyelle ou h muet tut ] ( féminin toute [tut], pluriel masculin tous [ adjectif tu, pronom tus], pluriel féminin toutes [tut]) adjectif qualificatif (au singulier)

1. [entier] all (the), the whole (of the)

toute la nuit all night

elle a parcouru toute la distance en 2 heures she covered the full distance in 2 hours

il se plaint toute la journée he complains all the time ou the whole day long

tout le village a participé the whole village took part

toute une journée a whole day

tout ceci/cela all (of) this/that

tout ce travail pour rien! all this work for nothing!

j'ai tout mon temps I've plenty of time ou all the time in the world

toute ma fortune my whole fortune

ils se sont aimés toute leur vie they loved each other all their lives

avec lui, c'est tout l'un ou tout l'autre with him, it's either (all) black or (all) white

2. [devant un nom propre] all

j'ai visité tout Paris en huit jours I saw all ou the whole of Paris in a week

3. [devant un nom sans article]

on a tout intérêt à y aller it's in our every interest to go

c'est en toute liberté que j'ai choisi I made the choice completely of my own free will

rouler à toute vitesse to drive at full ou top speed

en toute franchise/simplicité in all sincerity/simplicity

c'est de toute beauté it's extremely beautiful

4. [avec une valeur emphatique]

c'est toute une affaire! it's quite a to-do!

c'est toute une expédition pour y aller! getting there involves quite a trek!

5. (comme adverbe) [entièrement] completely

elle était toute à son travail she was completely absorbed in her work

6. [unique, seul] only

c'est tout l'effet que ça te fait? is that all it means to you?

ma fille est tout mon bonheur my daughter is my sole ou only source of happiness

pour tout remerciement on m'a renvoyé by way of thanks I got fired

pour toute famille il n'avait qu'une cousine éloignée one distant cousin was all the family he had

7. [suivi d'une relative]

tout ce qu'on dit everything people say

tout ce qui me gêne, c'est la différence d'âge the only thing ou all I'm worried about is the age difference

tout ce que l'entreprise compte de personnel qualifié the company's entire qualified workforce

ils s'amusaient tout ce qu'ils savaient they were having a whale of a time

tout ce qu'il y a de: ses enfants sont tout ce qu'il y a de bien élevés his children are very well-behaved ou are models of good behaviour

ce projet est tout ce qu'il y a de plus sérieux this project couldn't be more serious

————————

[tu, devant voyelle ou h muet tut ] ( féminin toute [tut], pluriel masculin tous [ adjectif tu, pronom tus], pluriel féminin toutes [tut]) déterminant (adjectif indéfini)

A.[AU SINGULIER] [chaque, n'importe quel] any, all, every

tout citoyen a des droits every citizen has rights, all citizens have rights

toute personne ayant vu l'accident any person who witnessed the accident

tout changement les inquiète the slightest change worries them

pour tout renseignement, écrivez-nous for further information, write to us

à tout âge at any age

à toute heure du jour et de la nuit at any hour of the day or night

de tout temps since time immemorial, from the beginning of time

en tout temps throughout ou all through history

tout autre anybody else

tout autre que lui aurait refusé anyone other than him ou anybody else would have refused

toute peine mérite salaire (proverbe) the labourer is worthy of his hire (proverb)

B.[AU PLURIEL]

1. [exprimant la totalité] all

tous les hommes all men, the whole of mankind

tous les gens everybody, everyone

je veux tous les détails I want all the details ou the full details

ça se vend maintenant à tous les coins de rue it's now sold on every street corner

2. [devant un nom sans article]

ils étaient 150 000, toutes disciplines/races confondues there were 150,000 of them, taking all disciplines/races together

champion toutes catégories overall champion

il roulait tous feux éteints he was driving with his lights off

je dois le rencontrer toutes affaires cessantes I must meet him forthwith

il est mon préféré à tous égards I like him best in every respect

3. [exprimant la périodicité] every

tous les jours every day

toutes les deux semaines every other week, every second week, every two weeks

à prendre toutes les quatre heures to be taken every four hours ou at four-hourly intervals

toutes les fois qu'on s'est rencontrés every time we've met

————————

[tu, devant voyelle ou h muet tut ] ( féminin toute [tut], pluriel masculin tous [ adjectif tu, pronom tus], pluriel féminin toutes [tut]) pronom indéfini

A.[AU SINGULIER] everything, all

[n'importe quoi] anything

j'ai tout jeté I threw everything away

dis-moi tout tell me all about it

t'as tout compris! (familier) that's it!, that's right!

c'est tout dire that says it all

il mange de tout he eats anything

il est prêt à tout he's ready for anything

capable de tout capable of anything

c'est tout that's all

ce sera tout? [dans un magasin] will be that all?, anything else?

ce n'est pas tout that's not all

ce n'est pas tout de faire des enfants, il faut les élever ensuite having children is one thing, but then you've got to bring them up

être tout pour quelqu'un to be everything for somebody, to mean everything to somebody

et tout et tout (familier) and all that (sort of thing)

on aura tout vu! now I've ou we've seen everything!

tout est là

a. [objets] that's everything

b. [problème] that's the whole point ou the crux of the matter

vous serez remboursé tout ou partie you'll get all or part of your money back

avec toi c'est tout ou rien with you, it's all or nothing ou one extreme or the other

c'est tout sauf du foie gras it's anything but foie gras

il est tout sauf un génie call him anything but not a genius

tout se passe comme si... it's as though...

à tout faire [produit] all-purpose

tout bien considéré, tout bien réfléchi all things considered

tout bien pesé after weighing up the pros and the cons

il a tout de son père he's every bit like his father

B.[AU PLURIEL]

1. [désignant ce dont on a parlé]

il y a plusieurs points de vue, tous sont intéressants there are several points of view, they are all interesting

j'adore les prunes — prends-les toutes I love plums — take them all ou all of them

2. [avec une valeur récapitulative] all

Jean, Pierre, Jacques, tous voulaient la voir Jean, Pierre, Jacques, they all wanted to see her

c'est tous feignants et compagnie! (familier) they're just a bunch of idlers!

3. [tout le monde]

vous m'entendez tous? can you all hear me?

à vous tous qui m'avez aidé, merci to all of you who helped me, thank you

des émissions pour tous programmes suitable for all (audiences)

tous ensemble all together

tous tant ou autant que nous sommes all of us, every (single) one of us

tout ( féminin toute, pluriel féminin toutes) adverbe (s'accorde en genre et en nombre devant un adjectif féminin commençant par une consonne ou un h aspiré)

1. [entièrement, tout à fait] quite, very, completely

ils étaient tout seuls they were quite ou completely alone

la ville tout entière the whole town

tout neuf brand new

tout nu stark naked

tout cru (totally) raw

un tout jeune homme a very young man

sa chevelure était toute hérissée his/her hair was all messy

ses tout premiers mots his/her very first words

les tout premiers temps at the very beginning

une robe tout en dentelle a dress made of lace

le jardin est tout en longueur the garden is just one long strip

un de nos tout meilleurs acteurs one of our very best actors

tout mouillé wet ou soaked through, drenched

être tout occupé à faire quelque chose to be very busy doing something

je t'aime tout autant qu'autrefois I love you just as much as I did before

tout simplement/autrement quite simply/differently

téléphone-moi, tout simplement just phone me, that's the easiest (way)

une toile tout coton a 100% cotton cloth, an all cotton material

il est toute bonté/générosité he is goodness/generosity itself

ça, c'est tout lui! that's typical of him ou just like him!

2. [en intensif]

tout en haut/bas right at the top/bottom

c'est tout près it's very close

tout à côté de moi right next to me

tout contre le mur right up against the wall

c'est tout le contraire! it's quite the opposite!

3. [déjà]

tout prêt ou préparé ready-made

tout bébé, elle dansait déjà even as a baby, she was already dancing

on verra — c'est tout vu! we'll see — it's already decided!

4. (avec un gérondif) [indiquant la simultanéité]

on mangera tout en marchant we'll eat while we're walking

[indiquant la concession]

tout en avouant son ignorance dans ce domaine, il continuait à me contredire although he'd confessed his ignorance in that field, he kept on contradicting me

tout nom masculin

1. [ensemble] whole

former un tout to make up a whole

mon tout est un instrument de musique [dans une charade] my whole ou all is a musical instrument

2. [l'essentiel]

le tout the main ou the most important thing

le tout c'est de ne pas bafouiller the most important thing is not to stutter

ce n'est pas le tout, mais je dois partir (familier) that's all very well, but I've got to go now

ce n'est pas le tout de critiquer, il faut pouvoir proposer autre chose it's not enough to criticize, you've got to be able to suggest something else

jouer ou risquer le tout pour le tout to risk (one's) all

tenter le tout pour le tout to make a (final) desperate attempt ou a last ditch effort

c'est un tout it's all the same, it makes no difference

à quand le tout informatique? when will everything be computerized?

la politique du tout ou rien an all-or-nothing policy

changer du tout au tout to change completely

————————

du tout locution adverbiale

not at all

je vous dérange? — du tout, du tout! am I disturbing you? — not at all ou not in the least!

elle finissait son café sans du tout se soucier de notre présence she was finishing her coffee without paying any attention to us at all ou whatsoever

————————

en tout locution adverbiale

1. [au total] in total, in all

cela fait 95 euros en tout that comes to 95 euros in all ou in total

2. [exactement] exactly, entirely

la copie est conforme en tout à l'original the copy matches the original exactly

en tout et pour tout locution adverbiale

(all) in all

en tout et pour tout, nous avons dépensé 300 euros all in all, we've spent 300 euros

tout à coup locution adverbiale

all of a sudden, suddenly

tout à fait locution adverbiale

1. [complètement] quite, fully, absolutely

en es-tu tout à fait conscient? are you fully aware of it?

je vous comprends tout à fait I understand you perfectly well

ce n'est pas tout à fait exact it's not quite correct

n'ai-je pas raison? — tout à fait! am I right? — absolutely!

2. [exactement] exactly

c'est tout à fait ce que je cherche/le même it's exactly what I've been looking for/the same

3. [oui] certainly

vous faites les retouches? — tout à fait do you do alterations? — certainly (we do)

————————

tout de même locution adverbiale

1. [malgré tout] all the same, even so

j'irai tout de même all the same, I'll still go

2. [en intensif]

tout de même, tu exagères! steady on!, that's a bit much!

————————

tout de suite locution adverbiale

1. [dans le temps] straight away, right away, at once

apporte du pain — tout de suite! bring some bread — right away!

2. [dans l'espace] immediately

tournez à gauche tout de suite après le pont turn left immediately after the bridge

————————

tout... que locution conjonctive

tout directeur qu'il est ou qu'il soit,... he may well be the boss,...

Dictionnaire Français-Anglais > tout

11 Herz

n; -ens, -en

1. ANAT., als Organ: heart; künstliches Herz artificial heart; Operation am offenen Herzen open-heart surgery; er hat’s am Herzen umg. he has heart trouble ( oder a heart condition)

2. poet. (Brust) breast; jemanden ans Herz drücken clasp s.o. to one’s breast; komm an mein Herz come to my arms

3. bes. geh. (Gemüt) heart; (Seele) auch soul; (Mut) auch courage; ein gutes / hartes / weiches Herz haben be good- / hard- / soft-hearted; kein Herz haben be heartless; ein Herz aus Stein a heart of stone; das Herz eines Hasen / Löwen haben be as timid as a mouse / have the heart of a lion; es tut dem Herzen wohl it does you good; etw. fürs Herz s.th. to warm the heart; jemandem das Herz schwer machen sadden s.o.’s heart

4. Person: soul; Kosewort: mein Herz my love, my dear; einsame Herzen lonely hearts; Herzchen

5. fig. von Salat, Stadt etc.: heart, core, cent|re (Am. -er)

6. KATH.: Herz Jesu Sacred Heart

7. BOT.: Tränendes Herz bleeding heart, dicentra

8. Redewendungen: ein Kind unter dem Herzen tragen poet. be with child; jemandem stockt das Herz vor Schreck geh. s.o.’s heart skips a beat (in fright); mir schlug das Herz bis zum Hals my heart was in my mouth; sein Herz schlug höher his heart leapt; er / es lässt die Herzen höher schlagen he makes the ladies swoon ( oder go weak in the knees) / it makes your heart swell; mir blutet das Herz oder dreht sich das Herz im Leibe herum my heart bleeds ( für ihn for him; bei dem Anblick at the sight); es bricht oder zerreißt mir das Herz geh. it breaks my heart; mir rutschte oder fiel das Herz in die Hose umg. my heart sank; jemandem sein Herz ausschütten pour one’s heart out to s.o.; alles, was das Herz begehrt everything your heart desires, everything you could possibly wish for; sagen, was sein Herz bewegt unburden one’s heart; jemandes Herz brechen / gewinnen / stehlen break / win / steal s.o.’s heart; sich (Dat) ein Herz fassen pluck (umg. screw) up some courage; mein Herz gehört ihr / der Malerei geh. my heart belongs to her / painting is my true love; seinem Herzen einen Stoß geben go for it; ein Herz und eine Seele sein be inseparable; sein Herz an etw. (Akk) hängen set one’s heart on s.th.; sein ganzes Herz hängt daran it means the world to him; es liegt mir am Herzen it means a lot to me (zu + Inf. to be able to + Inf.); es liegt mir am Herzen zu (+ Inf.) auch I’m (very) anxious to (+ Inf.) jemandem etw. ( besonders) ans Herz legen (nahe legen) urge s.o. to do s.th.; (anvertrauen) entrust s.o. with the task of doing s.th.; sein Herz ( an jemanden) verlieren lose one’s heart (to s.o.); er / es ist mir ans Herz gewachsen I have grown fond of him / it; auf Herz und Nieren prüfen umg. (Person) grill s.o.; (Sache) put s.th. through its paces; etw. auf dem Herzen haben have s.th. on one’s mind; sein Herz auf der Zunge tragen geh. wear one’s heart on one’s sleeve; aus tiefstem Herzen geh. from the bottom of one’s heart; ein Herz für Kinder / Tiere etc. a place in one’s heart for children / animals etc.; sein Herz für... entdecken discover a fondness ( oder liking) for...; jemanden in sein oder ins Herz schließen grow very fond of s.o., become very attached to s.o.; jemandem nicht ins Herz sehen können not be able to look into s.o.’s heart; da lacht mir das Herz im Leibe! it makes my heart leap for joy!; mit ganzem / halben Herzen dabei sein etc.: heart and soul, wholeheartedly / halfheartedly; er ist mit ganzem Herzen bei der Arbeit his heart’s in his work; ein Mann etc. nach meinem Herzen after my own heart; ich kann es nicht übers Herz bringen I can’t bring myself to do it, I haven’t got the heart (to do it); mir wurde warm ums Herz I felt all warm inside; es war ihr leicht / schwer ums Herz she felt relieved / heavy-hearted; er weiß, wie mir ums Herz ist he knows how I feel; von Herzen sincerely; von Herzen froh heartily pleased; von Herzen gern gladly, with great pleasure; es kommt von Herzen it comes from the heart; von Herzen kommend sincere, heartfelt; von ganzem Herzen with all one’s heart; ich bedanke mich von ganzem Herzen I’m deeply grateful (to you); jemandem zu Herzen gehen move s.o.; sich (Dat) etw. zu Herzen nehmen take s.th. to heart; wes das Herz voll ist, dem gehet der Mund über Sprichw. when you’re excited about something, you simply can’t help talking about it; Fleck 3, gebrochen II, Hand1 3, leicht I 3, Mördergrube, schwer I 2, Stein 1

—

Herz2

n; -, -

1. nur Sg.; Kartenfarbe: hearts Pl.

2. Einzelkarte: heart

* * *

das Herz

heart

* * *
Hẹrz
* * *

das

1) (the innermost part: in the bosom of his family.) bosom

2) ((sometimes treated as noun singular) one of the four card suits: the two of hearts.) hearts

3) (the organ which pumps blood through the body: How fast does a person's heart beat?; ( also adjective) heart disease; a heart specialist.) heart

4) (the part of the body where one's feelings, especially of love, conscience etc are imagined to arise: She has a kind heart; You know in your heart that you ought to go; She has no heart (= She is not kind).) heart

5) (a symbol supposed to represent the shape of the heart; a white dress with little pink hearts on it; heart-shaped.) heart

6) (one of the playing-cards of the suit hearts, which have red symbols of this shape on them.) heart

* * *

Herz

<-ens, -en>

[hɛrts]

nt

1. ANAT heart

ihr \Herz hämmerte [o pochte] her heart was pounding

sein \Herz versagte his heart failed

gesundes/schwaches \Herz healthy/weak heart

es am [o mit dem] \Herz[en] haben (fam) to have heart problems

künstliches \Herz MED artificial heart

eine Operation [o Chirurgie] am offenen \Herz[en] open-heart surgery

am offenen \Herzen operiert werden to undergo open-heart surgery

ein \Herz verpflanzen to transplant a heart

2. (Gemüt, Gefühl) heart

du regelst immer alles nur mit dem Verstand, wo bleibt das [o dein] \Herz? you always listen to the voice of reason, can't you ever let your heart rule [or can't you follow your heart]?

zeig' mehr Verständnis, mehr \Herz! show more understanding, more sensitivity!

mit ganzem \Herzen wholeheartedly

sie ist immer mit ganzem \Herzen bei ihren Projekten she always puts her heart and soul into her projects

etw mit ganzem \Herzen bejahen/unterstützen to approve of/support sth wholeheartedly

von ganzem \Herzen sincerely

von \Herzen gern with pleasure

ja, von \Herzen gern! yes, I'd love to!

jdn von \Herzen gernhaben to love sb dearly

etw von \Herzen gern tun to love doing sth

ein gutes \Herz haben to have a good heart, to be good-hearted

ein \Herz für jdn/Tiere haben to have a love of sb/animals

er hat ein \Herz für Kinder he loves children

kein \Herz haben to have no heart

hast du denn kein \Herz? haven't you got [or don't you have] a heart?

auf sein \Herz hören to listen to [the voice of] one's heart

ohne \Herz without feeling

3. (fig: innerer Teil) heart

das \Herz einer Artischocke/eines Salats the heart [or core] of an artichoke/a lettuce

im \Herzen Europas in the heart of Europe

4. (Schatz)

mein \Herz my dear [or love

5. (Herzform) heart

ein \Herz aus Gold a heart of gold

ein \Herz aus Schokolade a chocolate heart

6. kein pl (Speise) heart no pl

zwei Kilo \Herz [vom Ochsen] bitte! two kilos of [ox] heart, please!

7. kein pl KARTEN (Farbe) hearts pl

ich habe \Herz ausgespielt, du musst auch \Herz bedienen! I led with hearts, [so] you have to follow suit [with hearts]!

8. inv (Spielkarte) heart

ich habe drei \Herz I have three hearts

9. BOT

Tränendes \Herz bleeding heart

10. REL heart

das Herz Jesu the Sacred Heart

11.

▶ jdm sein \Herz ausschütten to pour out one's heart to sb

▶ jdm wird bang ums \Herz sb's heart sinks

▶ alles, was das \Herz begehrt everything the heart desires [or could wish for]

▶ die \Herzen bewegen to move the hearts

was bewegt dein Herz? what's on your mind?

▶ jdm blutet das \Herz, jds \Herz blutet sb's heart bleeds

▶ blutenden \Herzens with a heavy heart

▶ jdm das \Herz brechen (geh) to break sb's heart

▶ es nicht übers \Herz bringen [o nicht das \Herz haben], etw zu tun to not have the heart to do sth

ich bring es nicht übers \Herz, ihr die Wahrheit zu sagen I don't have the heart [or I cannot bring myself] to tell her the truth

▶ jdm dreht sich das \Herz im Leib um [o jdm tut das \Herz im Leibe weh] (geh) sb's heart turns over

▶ jdn an sein \Herz drücken to clasp sb to one's breast

▶ sein \Herz für etw/jdn entdecken (geh) to start liking sth/sb

▶ jdm/sich sein \Herz erleichtern to get something off sb's/one's chest fam

▶ jds \Herz erobern/gewinnen (geh) to conquer/win sb's heart

▶ jds \Herz erweichen to soften up sb sep

▶ jdm fällt ein Stein vom \Herz to be extremely relieved, to be a weight off sb's mind

▶ sich dat ein \Herz fassen [o nehmen] to pluck up courage [or take one's courage in both hands]

▶ jdm fliegen die \Herzen [nur so] zu (fam) sb is popular wherever he/she goes

▶ seinem \Herzen folgen to follow one's heart

▶ an/mit gebrochenem \Herzen of/with a broken heart

▶ jdm bis ins \Herz [o jdm zu \Herzen] gehen to make sb's heart bleed

▶ jds \Herz gehört jdm (geh) sb's heart belongs to sb

▶ jds \Herz gehört etw dat (geh) sth loves sth

▶ ein \Herz aus Gold haben to have a heart of gold

▶ im Grunde seines \Herzens in his heart of hearts

▶ etw auf dem \Herzen haben to have sth on one's mind

▶ Hand aufs \Herz honestly, with all one's heart

▶ sein \Herz an jdn/etw hängen (geh) to devote oneself to sb/sth

häng dein \Herz nicht an ihn, er spielt doch nur mit den Gefühlen der Frauen! don't give your heart to him, he only plays with women's feelings!

▶ jds \Herz hängt an etw dat sb is attached to sth

jds \Herz hängt an Geld sb is preoccupied with money

▶ ein hartes \Herz haben to have a hard heart, to be hard-hearted

▶ jds \Herz höherschlagen lassen to make sb's heart beat faster

▶ von \Herzen kommen to come from the heart

▶ jdm lacht das \Herz im Leibe (geh) sb's heart jumps for joy

▶ jdm etw ans \Herz legen to entrust sb with sth

▶ jdm ans \Herz legen, etw zu tun to strongly recommend sb to do sth

▶ leichten \Herzens with a light heart, light-heartedly

▶ jdm ist [ganz] leicht ums \Herz sb feels [all] light-hearted

▶ jdm wird leicht ums \Herz sb has a load lifted from their mind

▶ jdm liegt etw am \Herzen sth concerns [or troubles] sb

▶ seinem \Herzen Luft machen (fam) to give vent to one's feelings

▶ aus seinem \Herzen keine Mördergrube machen to speak frankly

▶ sich dat etw zu \Herzen nehmen to take sth to heart

▶ jdn/etw auf \Herz und Nieren prüfen (fam) to examine sb/sth thoroughly

▶ jdm sein \Herz öffnen (geh) to open one's heart to sb

▶ das \Herz auf dem [o am] rechten Fleck haben to have one's heart in the right place fig

▶ sich dat etw vom \Herzen reden (geh) to get sth off one's chest fam

▶ jdm rutscht [o fällt] das \Herz in die Hose (fam) sb's heart sinks into their boots BRIT fam

▶ jdm sein \Herz schenken (liter) to give sb one's heart

▶ jdm schlägt das \Herz bis zum Hals sb's heart is in their mouth

▶ jdn in sein \Herz schließen to take sb to one's heart

▶ schweren \Herzens with a heavy heart

▶ jdm ist das \Herz schwer [o ist [es] schwer ums \Herz] sb has a heavy heart [or is heavy-hearted]

▶ jdm wird das \Herz schwer [o wird [es] schwer ums \Herz] sb's heart grows heavy

▶ jdm das \Herz schwer machen to sadden sb's heart

▶ ein \Herz und eine Seele sein to be the best of friends

▶ jdm aus dem \Herzen sprechen to say just what sb was thinking

▶ sein \Herz sprechen lassen to listen to one's heart

▶ ein \Herz aus Stein haben to have a heart of stone

▶ etw gibt jdm einen Stich ins \Herz sth cuts sb to the quick

▶ jdm stockt das \Herz sb's heart stands still [or misses a beat]

▶ seinem \Herzen einen Stoß geben to [suddenly] pluck up courage

▶ alle \Herzen [o die \Herzen aller] im Sturm erobern to capture everybody's heart

▶ aus tiefstem/vollem \Herzen (geh) with all one's heart

▶ traurigen \Herzens with a heavy heart

▶ jdn ins \Herz treffen to hurt sb deeply

▶ sein \Herz an jdn verlieren to fall in love with sb

▶ jd wächst jdm ans \Herz sb grows fond of [or becomes attached to] sb

▶ ein warmes \Herz haben to be kind-hearted [or warm-hearted]

▶ ein weiches \Herz haben to have a soft heart

▶ jdm das \Herz zerreißen (geh) to break sb's heart

▶ jds \Herz will vor Freude zerspringen sb's heart nearly bursts with joy

▶ das \Herz auf der Zunge tragen (geh) to speak one's mind

* * *

das; Herzens, Herzen

1) (auch): (herzförmiger Gegenstand, zentraler Teil) heart

sie hat es am Herzen — (ugs.) she has a bad heart; (fig.)

komm an mein Herz, Geliebter — come into my arms, my darling

mir blutet das Herz — (auch iron.) my heart bleeds

ihm rutschte od. fiel das Herz in die Hose[n] — (ugs., oft scherzh.) his heart sank into his boots

jemandes Herz höher schlagen lassen — make somebody's heart beat faster

jemandem das Herz brechen — (geh.) break somebody's heart

das Herz auf dem rechten Fleck haben — have one's heart in the right place

jemanden/etwas auf Herz und Nieren prüfen — (ugs.) grill somebody/go over something with a fine tooth-comb

2) (meist geh.): (Gemüt) heart

die Herzen bewegen/rühren — touch people's hearts

von Herzen kommen — come from the heart

im Grunde seines Herzens — in his heart of hearts

ein Herz und eine Seele sein — be bosom friends

jemandes Herz hängt an etwas — (Dat.) (jemand möchte etwas sehr gern[e] behalten) somebody is attached to something; (jemand möchte etwas sehr gerne haben) somebody's heart is set on something

ihm war/wurde das Herz schwer — his heart was/grew heavy

alles, was das Herz begehrt — everything one's heart desires

sich (Dat.) ein Herz fassen — pluck up one's courage; take one's courage in both hands

sein Herz für etwas entdecken — (geh.) discover a passion for something

ein Herz für Kinder/die Kunst haben — have a love of children/art

jemandem sein Herz ausschütten — pour out one's heart to somebody

das Herz auf der Zunge tragen — wear one's heart on one's sleeve

seinem Herzen einen Stoß geben — [suddenly] pluck up courage

seinem Herzen Luft machen — (ugs.) give vent to one's feelings

leichten Herzens — easily; happily

schweren Herzens — with a heavy heart

jemand/etwas liegt jemandem am Herzen — somebody has the interests of somebody/something at heart

jemandem etwas ans Herz legen — entrust somebody with something

jemand/etwas ist jemandem ans Herz gewachsen — somebody has grown very fond of somebody/something

etwas auf dem Herzen haben — have something on one's mind

jemanden ins od. in sein Herz schließen — take to somebody

mit halbem Herzen — (geh.) half-heartedly

es nicht übers Herz bringen, etwas zu tun — not have the heart to do something

von Herzen gern — [most] gladly

von ganzem Herzen — (aufrichtig) with all one's heart; (aus voller Überzeugung) whole-heartedly

sich (Dat.) etwas zu Herzen nehmen — take something to heart

mit ganzem Herzen — (geh.) whole-heartedly

jemandem aus dem Herzen sprechen — express just what somebody is/was thinking; s. auch Luft 3); Stein 2); Stich 5)

3) (Kartenspiel) hearts pl.; (Karte) heart; s. auch Pik II

4) (Kosewort)

mein Herz — my dear

* * *

Herz¹ n; -ens, -en

1. ANAT, als Organ: heart;

künstliches Herz artificial heart;

Operation am offenen Herzen open-heart surgery;

er hat’s am Herzen umg he has heart trouble ( oder a heart condition)

2. poet (Brust) breast;

jemanden ans Herz drücken clasp sb to one’s breast;

komm an mein Herz come to my arms

3. besonders geh (Gemüt) heart; (Seele) auch soul; (Mut) auch courage;

ein gutes/hartes/weiches Herz haben be good-/hard-/soft-hearted;

kein Herz haben be heartless;

ein Herz aus Stein a heart of stone;

das Herz eines Hasen/Löwen haben be as timid as a mouse/have the heart of a lion;

es tut dem Herzen wohl it does you good;

etwas fürs Herz sth to warm the heart;

jemandem das Herz schwer machen sadden sb’s heart

4. Person: soul; Kosewort:

mein Herz my love, my dear;

einsame Herzen lonely hearts; → Herzchen

5. fig von Salat, Stadt etc: heart, core, centre (US -er)

6. KATH:

Herz Jesu Sacred Heart

7. BOT:

Tränendes Herz bleeding heart, dicentra

8. Redewendungen:

ein Kind unter dem Herzen tragen poet be with child;

jemandem stockt das Herz vor Schreck geh sb’s heart skips a beat (in fright);

mir schlug das Herz bis zum Hals my heart was in my mouth;

sein Herz schlug höher his heart leapt;

er/es lässt die Herzen höher schlagen he makes the ladies swoon ( oder go weak in the knees)/it makes your heart swell;

mir blutet das Herz oder

dreht sich das Herz im Leibe herum my heart bleeds (

für ihn for him;

bei dem Anblick at the sight);

es bricht oder

zerreißt mir das Herz geh it breaks my heart;

mir rutschte oder

fiel das Herz in die Hose umg my heart sank;

jemandem sein Herz ausschütten pour one’s heart out to sb;

alles, was das Herz begehrt everything your heart desires, everything you could possibly wish for;

sagen, was sein Herz bewegt unburden one’s heart;

jemandes Herz brechen/gewinnen/stehlen break/win/steal sb’s heart;

sich (dat)

ein Herz fassen pluck (umg screw) up some courage;

mein Herz gehört ihr/der Malerei geh my heart belongs to her/painting is my true love;

seinem Herzen einen Stoß geben go for it;

ein Herz und eine Seele sein be inseparable;

sein Herz an etwas (akk)

hängen set one’s heart on sth;

sein ganzes Herz hängt daran it means the world to him;

es liegt mir am Herzen it means a lot to me (

zu +inf to be able to +inf);

es liegt mir am Herzen zu (+inf) auch I’m (very) anxious to (+inf)

jemandem etwas (besonders) ans Herz legen (nahe legen) urge sb to do sth; (anvertrauen) entrust sb with the task of doing sth;

sein Herz (an jemanden) verlieren lose one’s heart (to sb);

er/es ist mir ans Herz gewachsen I have grown fond of him/it;

auf Herz und Nieren prüfen umg (Person) grill sb; (Sache) put sth through its paces;

etwas auf dem Herzen haben have sth on one’s mind;

sein Herz auf der Zunge tragen geh wear one’s heart on one’s sleeve;

aus tiefstem Herzen geh from the bottom of one’s heart;

ein Herz für Kinder/Tiere etc a place in one’s heart for children/animals etc;

sein Herz für … entdecken discover a fondness ( oder liking) for …;

jemanden in sein oder

ins Herz schließen grow very fond of sb, become very attached to sb;

jemandem nicht ins Herz sehen können not be able to look into sb’s heart;

da lacht mir das Herz im Leibe! it makes my heart leap for joy!;

mit ganzem/halben Herzen dabei sein etc: heart and soul, wholeheartedly/halfheartedly;

er ist mit ganzem Herzen bei der Arbeit his heart’s in his work;

ein Mann etc

nach meinem Herzen after my own heart;

ich kann es nicht übers Herz bringen I can’t bring myself to do it, I haven’t got the heart (to do it);

mir wurde warm ums Herz I felt all warm inside;

es war ihr leicht/schwer ums Herz she felt relieved/heavy-hearted;

er weiß, wie mir ums Herz ist he knows how I feel;

von Herzen sincerely;

von Herzen froh heartily pleased;

von Herzen gern gladly, with great pleasure;

es kommt von Herzen it comes from the heart;

von Herzen kommend sincere, heartfelt;

von ganzem Herzen with all one’s heart;

ich bedanke mich von ganzem Herzen I’m deeply grateful (to you);

jemandem zu Herzen gehen move sb;

sich (dat)

etwas zu Herzen nehmen take sth to heart;

wes das Herz voll ist, dem gehet der Mund über sprichw when you’re excited about something, you simply can’t help talking about it; → Fleck 3, gebrochen B, Hand¹ 3, leicht A 3, Mördergrube, schwer A 2, Stein 1

Herz² n; -, -

1. nur sg; Kartenfarbe: hearts pl

2. Einzelkarte: heart

Herz… im subst … of hearts;

Herzzwei two of hearts;

Herzdrei three of hearts

* * *

das; Herzens, Herzen

1) (auch): (herzförmiger Gegenstand, zentraler Teil) heart

sie hat es am Herzen — (ugs.) she has a bad heart; (fig.)

komm an mein Herz, Geliebter — come into my arms, my darling

mir blutet das Herz — (auch iron.) my heart bleeds

ihm rutschte od. fiel das Herz in die Hose[n] — (ugs., oft scherzh.) his heart sank into his boots

jemandes Herz höher schlagen lassen — make somebody's heart beat faster

jemandem das Herz brechen — (geh.) break somebody's heart

das Herz auf dem rechten Fleck haben — have one's heart in the right place

jemanden/etwas auf Herz und Nieren prüfen — (ugs.) grill somebody/go over something with a fine tooth-comb

2) (meist geh.): (Gemüt) heart

die Herzen bewegen/rühren — touch people's hearts

von Herzen kommen — come from the heart

im Grunde seines Herzens — in his heart of hearts

ein Herz und eine Seele sein — be bosom friends

jemandes Herz hängt an etwas — (Dat.) (jemand möchte etwas sehr gerne behalten) somebody is attached to something; (jemand möchte etwas sehr gerne haben) somebody's heart is set on something

ihm war/wurde das Herz schwer — his heart was/grew heavy

alles, was das Herz begehrt — everything one's heart desires

sich (Dat.) ein Herz fassen — pluck up one's courage; take one's courage in both hands

sein Herz für etwas entdecken — (geh.) discover a passion for something

ein Herz für Kinder/die Kunst haben — have a love of children/art

jemandem sein Herz ausschütten — pour out one's heart to somebody

das Herz auf der Zunge tragen — wear one's heart on one's sleeve

seinem Herzen einen Stoß geben — [suddenly] pluck up courage

seinem Herzen Luft machen — (ugs.) give vent to one's feelings

leichten Herzens — easily; happily

schweren Herzens — with a heavy heart

jemand/etwas liegt jemandem am Herzen — somebody has the interests of somebody/something at heart

jemandem etwas ans Herz legen — entrust somebody with something

jemand/etwas ist jemandem ans Herz gewachsen — somebody has grown very fond of somebody/something

etwas auf dem Herzen haben — have something on one's mind

jemanden ins od. in sein Herz schließen — take to somebody

mit halbem Herzen — (geh.) half-heartedly

es nicht übers Herz bringen, etwas zu tun — not have the heart to do something

von Herzen gern — [most] gladly

von ganzem Herzen — (aufrichtig) with all one's heart; (aus voller Überzeugung) whole-heartedly

sich (Dat.) etwas zu Herzen nehmen — take something to heart

mit ganzem Herzen — (geh.) whole-heartedly

jemandem aus dem Herzen sprechen — express just what somebody is/was thinking; s. auch Luft 3); Stein 2); Stich 5)

3) (Kartenspiel) hearts pl.; (Karte) heart; s. auch Pik II

4) (Kosewort)

mein Herz — my dear

* * *

-en n.

heart n.

Deutsch-Englisch Wörterbuch > Herz

12 bien

adv.

1 well (debidamente, adecuadamente).

¿cómo estás? — bien, gracias how are you? — fine, thanks

hacer algo bien to do something well

has hecho bien you did the right thing

¡bien hecho! well done!

habla inglés bien she speaks English well

cierra bien la puerta shut the door properly

hiciste bien en decírmelo you were right to tell me

¿vamos bien de gasolina? are we doing all right for petrol o (British) gas?, have we got plenty of (United States) petrol o (British) gas? (United States)

2 very (muy, bastante).

hoy me he levantado bien temprano I got up nice and early today

quiero un vaso de agua bien fría I'd like a nice cold glass of water

3 all right, OK (vale, de acuerdo).

¿nos vamos? — bien shall we go? — all right

4 quite happily.

ella bien que lo haría, pero no le dejan she'd be happy to do it, but they won't let her

intj.

1 all right, OK, it's OK, it's okay.

2 well done.

3 well then.

4 good.

m.

1 good (concepto abstracto).

el bien y el mal good and evil

hacer el bien to do good (deeds)

2 good (provecho).

esto te hará bien this will do you good

por el bien de for the sake of

lo hice por tu bien I did it for your own good

3 good (note).

4 possession, good, article, asset.

5 well-being, good, welfare.

Buscamos su bien We seek his well-being.

6 benefit, sake.

Para su bien For his sake.

* * *

bien

► adverbio

1 (gen) well

■ canta bien she sings well

■ la casa está bien construida the house is well built

■ trabaja bien her work is good, she does a good job

■ todo eso está muy bien, pero... that's all very well, but...

2 (como es debido) properly, right

■ si no pronuncias bien, no te van a entender if you don't pronounce the words properly, they won't understand you

■ siéntate bien sit properly

■ ¡pórtate bien! behave yourself!

■ no está bien que hagan eso it's not right for them to do that

3 (acertadamente) right, correctly

■ contestó bien a todas las preguntas she answered all the questions correctly

4 (con éxito) successfully

5 (de acuerdo) O.K., all right

■ ven mañana a las dos, --bien come tomorrow at two, --all right

6 (de buena gana) willingly, gladly

■ bien me iría contigo si no tuviera que trabajar I'd gladly go with you if I didn't have to work

7 (mucho) very

■ quiero un vaso de leche bien fría I want a glass of nice cold milk

■ ha pagado bien caro su error he has paid dearly for his mistake

■ dale bien fuerte hit it good and hard

■ es bien sencillo it's really simple

8 (fácilmente) easily

■ bien se ve que... it is easy to see that...

■ bien podrías haberme avisado you might have warned me

9 (de gusto, olor, aspecto, etc) good, nice, lovely

■ esta cerveza está muy bien this beer's very good

■ la comida estaba bien the food was nice

■ quiero uno que esté bien I want a good one

10 (de salud) well

■ ¿te encuentras bien? are you feeling all right?

11 (físicamente) good-looking

■ su novio está muy bien her boyfriend's very good-looking

► adjetivo

1 (acomodado) well-off

► nombre masculino

1 good

■ el bien siempre triunfa sobre el mal good always triumphs over evil

2 (bienestar) benefit

■ lo hice por el bien de todos I did it for the good of everyone

► nombre masculino plural bienes

1 property sing, possessions

► conjunción bien... bien

1 either... or

■ se lo enviaremos bien por correo, bien por mensajero we'll send it to you either by post or by messenger

\

FRASEOLOGÍA

en bien de for the sake of

estarle bien algo a alguien to serve somebody right

■ lo han despedido y le está bien he's got the sack and it serves him right

■ le está bien lo que le ha pasado he deserves what happened to him

hacer bien to do good

bien que although

tener a bien de hacer algo to be good enough to do something

¡ya está bien! that's enough!

bien de consumo consumer item

bienes de consumo consumer goods

bien de equipo capital asset

bienes de equipo capital goods, capital assets

bienes inmuebles real estate sing

bienes muebles movables, personal property sing

gente bien familiar the upper classes plural

* * *
1. adj.
well-to-do
2. adv.
1) well

2) correctly, properly

3) all right

4) easily

•

- más bien

- si bien
3. interj.
good
4. noun m.
good

- bienes
- bienes de consumo
- bienes de equipo
- bienes raíces
* * *

1. ADV

1) (=satisfactoriamente) well

hablas bien el español — you speak good Spanish, you speak Spanish well

el libro se ha vendido bien — the book has sold well

no veo muy bien — I can't see very well

lo sé muy bien — I know that perfectly well

viven bien — they live well

me gusta la carne bien hecha — I like my meat well-done

bien gracias, ¿y usted? — fine thanks, and you?

¡muy bien! — very good!; [aprobando un discurso] hear, hear!

¡qué bien! — great!, excellent!

• oler bien — to smell good

• saber bien — to taste good

2) (=correctamente)

¿has puesto bien la rueda? — have you put the wheel on properly?

si no cierras la tapa bien, se saldrá el líquido — if you don't screw the top on properly, the liquid will leak out

se limpia bien el pescado — clean the fish thoroughly o well

¡bien hecho! — well done!

has contestado bien — you gave the right answer, you answered correctly

no consigo hacerlo bien — I can't seem to do it right

haces bien — you're (quite) right

• hacer bien en, hiciste bien en decírselo — you were right to tell him, you did the right thing in telling him

3)

• estar bien, ¿estás bien? — are you all right?, are you OK?

aquí se está bien — it's nice here

¡está bien!, lo haré — O.K. o all right, I'll do it!

¡pues sí que estamos bien! — this is a fine mess we're in!

ese libro está muy bien — that book's very good, that's a very good book

estás muy bien con ese sombrero — you look really nice in that hat

la casa está muy bien — the house is really nice

está muy bien que ahorres dinero — it's very good that you're saving

que esté(s) bien — Col * bye *

¡eso no está bien! — [a un niño] that's not very nice!

te está bien la falda — the skirt fits you fine

¡ya está bien! — that's enough!

ya está bien de quejas — that's (quite) enough complaining

• estar bien de algo, estar bien de salud — to be well, be in good health

estar bien de dinero — to be well off

no está bien de la cabeza — he isn't right in the head

4) (=de acuerdo)

¡bien! — all right!, O.K.!

-¿quieres que vayamos al cine? -bien — "shall we go to the cinema?" - "O.K. o all right"

si a ustedes les parece bien — if it's all right with o by you

5) (=muy)

un café bien caliente — a nice hot coffee

un coche bien caro — a pretty expensive car

bien temprano — pretty early

estoy bien seguro — I am pretty certain

eso es bien tonto — that's pretty silly

esperamos hasta bien entrada la noche — we waited until very late at night, we waited until well into the night

6)

• bien de (=muchos) —

bien de veces — lots of times

¡te han dado bien de regalos! — you got a lot of presents!

bebe bien de café — he drinks a lot of coffee

7) (=de buena gana)

yo bien iría, pero... — I'd gladly go, but..., I'd be happy to go, but...

bien me tomaría ahora un café — I'd love a coffee now

8) (=fácilmente) easily

bien se ve que... — it is easy to see that...

¡bien podía habérmelo dicho! — he could have told me!

9) [locuciones]

• estar a bien con algn — to be on good terms with sb

• de bien en bien o mejor — better and better

• bien que mal — one way or another, by hook or by crook

• más bien — rather

más bien bajo — on the short side, rather short

más bien creo que... — I actually think...

• pues bien — well

• tener a bien hacer algo — to see fit to do sth

sus padres tienen a bien que se vaya a vivir con su tía — her parents have seen fit to send her to live with her aunt

le ruego tenga a bien inscribirme en la lista — please be so kind as to include me on the list, I would be grateful if you would include me on the list

le ruego tenga a bien comunicarlo a sus lectores — please be kind enough to inform your readers

• bien es verdad que... — it is of course true that...

• ¿y bien? — well?

2. CONJ

1)

• si bien — although

si bien es cierto que... — although it's true that...

2)

• no bien, ni bien Cono Sur —

no bien llegó, empezó a llover — no sooner had he arrived than it started to rain, as soon as he arrived it started to rain

3) [en alternancia]

bien por avión, bien en tren — either by air or by train

bien se levantó, bien se sentó — whether he stood up or sat down

3.

ADJ [persona] well-to-do; [restaurante, barrio] posh *

son gente bien — they're well-to-do

son de casa bien — they come from a good home

4. SM

1) (=bondad) good

el bien y el mal — good and evil

hacer el bien — to do good

hombre de bien — good man

2) (=provecho) good

el bien común o público — the common good

en bien de — for the good of

hacer algo para el bien de — to do sth for the good of

es por tu bien — it's for your own good

3) [apelativo]

• mi bien — my dear, my darling

4) pl bienes (=géneros) goods; (=propiedad) property sing, possessions; (=riqueza) riches, wealth sing

bienes activos — active assets

bienes de capital — capital goods

bienes de consumo — consumer goods

bienes de consumo duraderos — consumer durables

bienes de equipo — capital goods

bienes de inversión — capital goods

bienes de la tierra — agricultural produce sing

bienes de producción — industrial goods

bienes de servicio — services

bienes dotales — dowry sing

bienes duraderos — durables

bienes fungibles — perishables

bienes gananciales — shared possessions

bienes inmuebles — real estate sing

bienes mostrencos — unclaimed property sing

bienes muebles — personal property sing, goods and chattels

bienes públicos — government property sing

bienes raíces — real estate sing, realty sing (EEUU)

bienes relictos — estate sing, inheritance sing

bienes semovientes — livestock sing

bienes terrestres — worldly goods

* * *
I
adjetivo invariable

1) [estar] ( sano) well

no me siento or encuentro bien — I don't feel well

tú no estás bien de la cabeza! — you're not right in the head!

2) [estar] (fam) ( refiriéndose al atractivo sexual) good-looking, attractive

3) [estar] (cómodo, agradable)

¿vas bien ahí atrás? — are you all right in the back?

se está bien a la sombra — it's nice in the shade

4) ( agradable) <oler/saber>

qué bien huele! — it smells really good!

este café sabe muy bien — this coffee tastes very good o nice

5) [estar]

¿está bien así, señorita? — is that all right, miss?

saliste muy bien en esta foto — you look really good in this photo

ese cuadro no queda bien ahí — that painting doesn't look right there

podríamos ir mañana, si te parece bien — we could go tomorrow, if you like

la casa está muy bien — the house is very nice

¿lo has leído? está muy bien — have you read it? it's very good

está bien! si no quieres hacerlo no lo hagas — all right o okay, then! don't do it if you don't want to

qué bien mañana es fiesta! — great! tomorrow's a holiday!

no funciona - pues qué bien! — (iró) it's not working - oh, great! (iro)

6) [estar] (correcto, adecuado) right

está bien que se premie la iniciativa — it's right and proper that initiative should be rewarded

7)

a) ( suficiente)

estar or andar bien de algo — to be all right for something

¿estamos bien de aceite? — are we all right for oil?

no ando bien de tiempo — I'm a bit short of time

b)

ya está bien — that's enough

ya está bien de jugar, ahora a dormir — you've been playing long enough, now go to bed

8)

a) (fam) ( de buena posición social) <familia/gente> well-to-do

un barrio bien — a well-to-do o (BrE) posh area

b) (RPl fam) <gente/persona> ( honrado) respectable, decent
II
adverbio

1) ( de manera satisfactoria) <dormir/funcionar/cantar> well

no le fue bien en Alemania — things didn't work out for her in Germany

quien bien te quiere te hará llorar — you have to be cruel to be kind

2) ( ventajosamente) well

vendió el coche muy bien — she got a good price for the car

3) ( favorablemente)

pensar bien de la gente — to think well of people

hablar bien de alguien — to speak highly of somebody

4)

a) (a fondo, completamente) well, properly

bien cocido — well o properly cooked

¿cerraste bien? — did you lock the door properly?

bien sabes que... — you know perfectly well that...

bien se ve que está enamorado — it's obvious that he's in love

b) (con cuidado, atención) <escuchar/mirar> carefully

5) ( correctamente) well

bien hecho/dicho! — well done/said!

pórtate bien — behave yourself

hiciste bien en decírselo — you were right to tell him

siéntate bien — sit properly

6) ( como intensificador)

a) ( muy) very

canta bien mal — he sings really badly

llegó bien entrada la noche — she arrived very late at night

¿estás bien seguro? — are you positive?

ser bien de adentro — (Per fam) to be a good sort

b) ( fácilmente) easily

bien pudo suceder — it could well o easily have happened

c) (en recriminaciones, protestas)

bien podías haberlo ayudado — you could o might have helped him!

d)

bien que...: bien que llama cuando necesita dinero — he soon calls when he needs money

7) (en locs)

más bien: es más bien delgada she's quite slim; no bien as soon as; si bien although; estar a bien con alguien to be on good terms with somebody; tener a bien hacer algo (frml): le rogamos tenga a bien abonar esta suma — we would ask you to pay this sum (frml)
III
interjección

a) ( como enlace)

bien, sigamos adelante — right then o fine, let's continue

bien,... ¿dónde estábamos? — right,... where were we?

pues bien, como te iba diciendo... — so, as I was telling you...

b)

bien! — ( expresando aprobación) well done!

no habrá clases hoy - bieeeen! — there won't be any lessons today - yippee o hurrah!
IV
conjunción

puede abonarse o bien al contado o bien en 12 cuotas mensuales — (frml) payment may be made either in cash or in twelve monthly installments
V
masculino

1) (Fil) good

el bien y el mal — good and evil

hacer el bien — to do good deeds

haz bien y no mires a quién — do good to all alike

un hombre de bien — a good man

2)

a) (beneficio, bienestar) good

es por tu bien — it's for your own good

por el bien de todos — for the good of all

b)

hacer bien — (+ me/te/le etc)

esto te hará bien — this will do you good

sus palabras me hicieron mucho bien — what he said did me a lot of good

3) ( en calificaciones escolares) grade of between 6 and 6.9 on a scale of 1-10

4)

a) ( posesión)

le dejó todos sus bienes — she left him everything she owned

mi bien más preciado — my most precious possession

b) bienes masculino plural (Fin) assets (pl)

la orden afecta a todos sus bienes — the order applies to all his assets

•

- bien de consumo

- bien de equipo

- bien ganancial

- bien inmueble

- bien mueble

- bien raíz

* * *
I
adjetivo invariable

1) [estar] ( sano) well

no me siento or encuentro bien — I don't feel well

tú no estás bien de la cabeza! — you're not right in the head!

2) [estar] (fam) ( refiriéndose al atractivo sexual) good-looking, attractive

3) [estar] (cómodo, agradable)

¿vas bien ahí atrás? — are you all right in the back?

se está bien a la sombra — it's nice in the shade

4) ( agradable) <oler/saber>

qué bien huele! — it smells really good!

este café sabe muy bien — this coffee tastes very good o nice

5) [estar]

¿está bien así, señorita? — is that all right, miss?

saliste muy bien en esta foto — you look really good in this photo

ese cuadro no queda bien ahí — that painting doesn't look right there

podríamos ir mañana, si te parece bien — we could go tomorrow, if you like

la casa está muy bien — the house is very nice

¿lo has leído? está muy bien — have you read it? it's very good

está bien! si no quieres hacerlo no lo hagas — all right o okay, then! don't do it if you don't want to

qué bien mañana es fiesta! — great! tomorrow's a holiday!

no funciona - pues qué bien! — (iró) it's not working - oh, great! (iro)

6) [estar] (correcto, adecuado) right

está bien que se premie la iniciativa — it's right and proper that initiative should be rewarded

7)

a) ( suficiente)

estar or andar bien de algo — to be all right for something

¿estamos bien de aceite? — are we all right for oil?

no ando bien de tiempo — I'm a bit short of time

b)

ya está bien — that's enough

ya está bien de jugar, ahora a dormir — you've been playing long enough, now go to bed

8)

a) (fam) ( de buena posición social) <familia/gente> well-to-do

un barrio bien — a well-to-do o (BrE) posh area

b) (RPl fam) <gente/persona> ( honrado) respectable, decent
II
adverbio

1) ( de manera satisfactoria) <dormir/funcionar/cantar> well

no le fue bien en Alemania — things didn't work out for her in Germany

quien bien te quiere te hará llorar — you have to be cruel to be kind

2) ( ventajosamente) well

vendió el coche muy bien — she got a good price for the car

3) ( favorablemente)

pensar bien de la gente — to think well of people

hablar bien de alguien — to speak highly of somebody

4)

a) (a fondo, completamente) well, properly

bien cocido — well o properly cooked

¿cerraste bien? — did you lock the door properly?

bien sabes que... — you know perfectly well that...

bien se ve que está enamorado — it's obvious that he's in love

b) (con cuidado, atención) <escuchar/mirar> carefully

5) ( correctamente) well

bien hecho/dicho! — well done/said!

pórtate bien — behave yourself

hiciste bien en decírselo — you were right to tell him

siéntate bien — sit properly

6) ( como intensificador)

a) ( muy) very

canta bien mal — he sings really badly

llegó bien entrada la noche — she arrived very late at night

¿estás bien seguro? — are you positive?

ser bien de adentro — (Per fam) to be a good sort

b) ( fácilmente) easily

bien pudo suceder — it could well o easily have happened

c) (en recriminaciones, protestas)

bien podías haberlo ayudado — you could o might have helped him!

d)

bien que...: bien que llama cuando necesita dinero — he soon calls when he needs money

7) (en locs)

más bien: es más bien delgada she's quite slim; no bien as soon as; si bien although; estar a bien con alguien to be on good terms with somebody; tener a bien hacer algo (frml): le rogamos tenga a bien abonar esta suma — we would ask you to pay this sum (frml)
III
interjección

a) ( como enlace)

bien, sigamos adelante — right then o fine, let's continue

bien,... ¿dónde estábamos? — right,... where were we?

pues bien, como te iba diciendo... — so, as I was telling you...

b)

bien! — ( expresando aprobación) well done!

no habrá clases hoy - bieeeen! — there won't be any lessons today - yippee o hurrah!
IV
conjunción

puede abonarse o bien al contado o bien en 12 cuotas mensuales — (frml) payment may be made either in cash or in twelve monthly installments
V
masculino

1) (Fil) good

el bien y el mal — good and evil

hacer el bien — to do good deeds

haz bien y no mires a quién — do good to all alike

un hombre de bien — a good man

2)

a) (beneficio, bienestar) good

es por tu bien — it's for your own good

por el bien de todos — for the good of all

b)

hacer bien — (+ me/te/le etc)

esto te hará bien — this will do you good

sus palabras me hicieron mucho bien — what he said did me a lot of good

3) ( en calificaciones escolares) grade of between 6 and 6.9 on a scale of 1-10

4)

a) ( posesión)

le dejó todos sus bienes — she left him everything she owned

mi bien más preciado — my most precious possession

b) bienes masculino plural (Fin) assets (pl)

la orden afecta a todos sus bienes — the order applies to all his assets

•

- bien de consumo

- bien de equipo

- bien ganancial

- bien inmueble

- bien mueble

- bien raíz

* * *

bien¹

¹ = fine [finer -comp., finest -sup.], neatly, tidy, jolly + Adjetivo/Adverbio, aright, alright [all right], all right [alright], good.

Ex: The solution is fine when the qualifying term that the user seeks is present, and is used relatively consistently.

Ex: This arrangement is ideal for well-defined subjects which coincide neatly with the interest of the library user.

Ex: This was all very tidy, but who was to judge significance?.

Ex: The public library people and some others have needs that have long been unmet, but jolly well ought to be as soon as possible.

Ex: Another wise precaution at this preliminary stage is to make sure that he has heard aright.

Ex: The article 'The kids are alright?' presents some of the findings of the questionnaire study which had as its focus the qualitative impact of public libraries on children's reading.

Ex: So the system apparently works all right and no one is suggesting that it needs a major overhaul.

Ex: It is imperative for young people to learn to be empathetic, both for their own good and for the good of society as a whole.

* abrigarse bien = wrap up + warm.

* acoger bien = welcome.

* aguantarlo bien = take it in + Posesivo + stride.

* ahora bien = now.

* bastante bien = good enough, rather well, fairly + Verbo.

* bien aceptado = well-accepted.

* bien acomodado = well-to-do, well-off.

* bien administrado = well-managed.

* bien afeitado = clean shaven.

* bien andado = well trodden.

* bien anunciado = well-advertised, well-announced.

* bien arado = well-tilled.

* bien argumentado = well-considered.

* bien arreglado = well-groomed.

* bien comprendido = well-understood.

* bien común, el = common good, the, common wealth, the.

* bien conectado = well-connected.

* bien conocido = well-known, well-understood.

* bien conseguido = well-rendered.

* bien conservado = well-kept.

* bien considerado = all things considered.

* bien construido = well-built.

* bien controlado = well-regulated.

* bien cuidado = clean-cut, well-tended.

* bien cultural = cultural product.

* bien definido = well-defined, clearly defined, clearly-drawn, clean-cut, articulated, clear-cut.

* bien demarcado = hard-edged.

* bien de todos, el = common good, the.

* bien dicho = amen to that!.

* bien diferenciado = well differentiated.

* bien dirigido = well-regulated.

* bien documentado = well documented [well-documented].

* bien dotado = well-equipped, well-endowed, well-resourced.

* bien dotado de medios = well-resourced.

* bien dotado de personal = well-staffed.

* bien dotado de recursos = well-resourced.

* bien educado = urbane.

* bien encaminado = a step in the right direction.

* bien ensayado = well-practised [well-practiced, -USA].

* bien entrada la noche = late at night.

* bien equilibrado = well balanced [well-balanced].

* bien equipado = well-appointed, well-equipped, well-resourced.

* bien equipado de medios = well-resourced.

* bien equipado de recursos = well-resourced.

* bien escrito = well-written.

* bien estructurado = well thought out, well-structured [well structured].

* bien expresado = well-articulated.

* bien financiado = well-funded.

* bien formado = shapely [shapelier -comp., shapeliest -sup.], articulated.

* bien formalizado = well-formalised [well-formalized].

* bien formulado = well-formulated.

* bien fundado = well-justified, well-formulated.

* bien fundamentado = well-founded.

* bien gestionado = well-managed.

* bien gobernado = well-regulated, well-governed.

* bien hecho = well-made, well formed [well-formed], well-rendered, well done.

* ¡bien hecho! = the way to go!.

* bien iluminado = well-lit.

* bien informado = well-informed, informed.

* bienintencionado = well-intentioned, well meant, well-intended, well-meaning.

* bien justificado = well-founded, well-formulated.

* bien llevado = well-run.

* bien merecido = well deserved, well deserved, well-earned.

* bien mirado = all things considered.

* bien... o... = either... or..., either... or....

* bien ordenado = well-kept, well-ordered, in good order.

* bien organizado = well-organised [well-organized], well-structured [well structured].

* bien pagado = well-paid.

* bien parecido = personable, good looking.

* bien pensado = well thought out.

* bien planeado = well-planned.

* bien planificado = well-planned.

* bien practicado = well-practised [well-practiced, -USA].

* bien preparado = well-trained, well-prepared.

* bien presentado = well-presented, well-rendered.

* bien producido = well-produced, well-made.

* bien proporcionado = shapely [shapelier -comp., shapeliest -sup.].

* bien provisto = well-endowed.

* bien provisto (de) = well-stocked (with).

* bien público = public good, commonwealth.

* bien recibido = welcome.

* bien reconocido = well-recognised [well-recognized].

* bien redondito = well-rounded.

* bien remunerado = well-paid.

* bien representado = well represented, well-rendered.

* bien seleccionado = well-chosen, well-selected.

* bien sincronizado = well-synchronised [well-synchronized, -USA].

* bien surtido (de) = well-stocked (with).

* bien testado = well-tested.

* bien tratado = well represented.

* bien uniformado = well-uniformed.

* bien ventilado = airy [airier -comp., airiest -sup.].

* bien vestido = well-dressed, dapper.

* bien visto = welcome.

* caerse bien = hit it off.

* cambiar Algo para bien = turn + Nombre + into a good thing.

* cambiar para bien = change for + the better.

* casar bien = fit in + well.

* comenzar bien = get off to + a (good/great) start, make + a good start.

* comprender bien = be clear in your mind.

* comprenderse bien = be well understood.

* conservarse bien = keep + well.

* cosas + ir bien = things + go well.

* creer que estar bien = feel + right.

* cuatro verdades bien dichas = home truth.

* dársele Algo bien a Uno = be good at.

* dársele a Uno bien las plantas = have + a green thumb, have + green fingers.

* dejar bien claro = make + it + crystal clear, make + Reflexivo + crystal clear.

* desempeñar bien una función = perform + well.

* despedirse de Alguien deseándole que todo vaya bien = wish + well.

* el bien de = the good of.

* empezar a ir bien = fall into + place.

* estar bien = be okay, be in good shape, be in good health.

* estar bien de salud = be in good health.

* estar bien encaminado = be on the right track.

* estar bien pensado = be carefully thought out.

* funcionar bien = be in order.

* gente bien = well-to-do, well-off.

* hablar muy bien de = rant and rave.

* hablarse bien de Algo o Alguien = be well spoken of.

* hacer Algo muy bien = do + an excellent job of, make + an excellent job of.

* hacer bien = do + good.

* hacerlo bien = put + matters + right, be right on track.

* hacer sentir bien = make + Nombre + feel good.

* hasta ahora, todo bien = so far, so good.

* haz el bien y no mires a quién = cast your bread upon the waters.

* impuesto de bienes inmuebles (IBI) = property tax.

* ir bien = go + well, do + well, go + strong.

* ir bien encaminado = be on the right track.

* ir todo bien = be fine.

* jugar bien + Posesivo + baza = play + Posesivo + cards right.

* jugar bien + Posesivo + cartas = play + Posesivo + cards right.

* llevarlo bien = take it in + Posesivo + stride.

* llevarse bien = get along, on good terms.

* llevarse bien con Alguien = get on with + Pronombre Personal.

* lo que está bien y lo que está mal = rights and wrongs.

* mantener los ojos bien abiertos = keep + Posesivo + eyes (wide) open, keep + Posesivo + eyes peeled, keep + Posesivo + eyes skinned.

* mantenerse bien = keep + well.

* marchar bien = go + strong.

* más bien = if you like, instead.

* más bien bajo = shortish.

* más bien pequeño = smallish.

* más bien todo lo contrario = quite the opposite, quite the contrary, quite the reverse.

* masticar bien = chew up.

* mirándolo bien = all things considered.

* muy bien = nicely.

* ¡muy bien! = the way to go!.

* muy bien pagado = highly paid.

* muy bien + podría + Verbo = might + well + Verbo.

* muy bien + puede + Verbo = may well + Verbo.

* muy bien remunerado = highly paid.

* no caer bien = not take + kindly to.

* no estar bien equilibrado = skew.

* no hay mal que por bien no venga = to every cloud, there is a silver lining.

* no hay mal que por bien no venga = every cloud has a silver lining, be a blessing in disguise.

* no importa lo bien = no matter how well.

* no muy bien informado = not-too-well-informed.

* no ser bien visto = be in the doghouse.

* no tomárselo bien = not take + kindly to.

* pago único y bien grande = fat lump sum.

* para bien = for the best, for the better.

* para bien de = in the best interests of, for the good of.

* para bien de Alguien = in + Posesivo + best interest.

* para bien o para mal = for better or (for) worse, for good or (for) ill, for good or (for) evil.

* para el bien de = for the benefit of.

* para + Posesivo + propio bien = for + Posesivo + own good.

* parecer bien = be all right with + Persona.

* pasarlo bien = have + fun, be a great time.

* pasárselo bien = have + a good time, have + a great time.

* pasárselo la mar de bien = have + a whale of a time, have + a great time.

* persona que duerme bien = good sleeper.

* por ahora todo va bien = so far, so good.

* por el bien del saber = for knowledge's sake.

* puede muy bien ser = could well be.

* puede muy bien ser que = it may well be that.

* puede que al final sea para bien = be a blessing in disguise.

* pues bien = well.

* que bota bien = bouncy [bouncier -comp., bounciest -sup.].

* que no ajusta bien = ill-fitting.

* que no cierra bien = leaky [leakier -comp., leakiest -sup], leaking.

* que no queda bien = ill-fitting.

* que rebota bien = bouncy [bouncier -comp., bounciest -sup.].

* recibir bien = welcome.

* recibir bien una iniciativa = welcome + initiative.

* salir bien = go + well.

* salir bien al final = turn out + right in the end.

* salir todo bien = land on + Posesivo + (own two) feet.

* seguir haciéndolo bien = keep up + the good work.

* seguir trabajando bien = keep up + the good work.

* sentar bien a Alguien = look + good on + Nombre.

* sentirse bien = feel + good, wellness, feel + right, get + high.

* sentirse bien con Uno mismo = feel + right.

* ser algo bien conocido que = it + be + a (well)-known fact that.

* ser algo (muy) bien sabido que = it + be + a (well)-known fact that.

* ser por el bien de Alguien = be to + Posesivo + advantage.

* estar suficientemente bien + Participio Pasado = be sufficiently well + Participio Pasado.

* ser suficientemente bien + Participio Pasado = be sufficiently well + Participio Pasado.

* ser un hecho bien conocido que = it + be + a (well)-known fact that.

* ser un hecho bien sabido que = it + be + a (well)-known fact that.

* servir muy bien = take + Nombre + a long way.

* si bien es cierto que = albeit (that).

* sin bien se mira = all things considered.

* sino más bien = rather.

* sino (que) más bien = but rather.

* todo ir bien = all + be + well with the world.

* tomárselo bien = take it in + Posesivo + stride.

* un trabajo bien hecho = a job well done.

* usar Algo bien = put to + good use.

* venir bien = be none the worse for (that), suit + best.

* venir muy bien = fit + the bill.

* ver bien = welcome.

* * *

bien¹

adj inv

A [ ESTAR] (sano) well

mi padre no anda or no está bien my father's not very well

no me siento or encuentro bien I don't feel well

¡tú no estás bien de la cabeza! you're not right in the head!

estuvo enfermo pero ya está bien he was ill but he's all right now

B [ ESTAR]

(económicamente acomodado): los padres están muy bien her parents are well off

no son ricos, pero están bien they're not rich but they're reasonably well off o they're comfortably off

C [ ESTAR] ( fam) (refiriéndose al atractivo sexual) good-looking, attractive

D [ ESTAR]

(cómodo, agradable): estoy bien aquí I'm fine o all right here

¿vas bien allí atrás? are you all right in the back?

se está bien a la sombra it's nice in the shade

E (agradable) ‹oler/saber›

¡qué bien huele! it smells really good!

¡qué bien hueles! you smell nice!

este café sabe muy bien this coffee tastes very good o nice

F [ ESTAR]

(satisfactorio): ¿está bien así, señorita? is that right o all right, miss?

estás or quedaste or saliste muy bien en esta foto you look very nice o really good in this photograph

ese cuadro no queda bien ahí that painting doesn't look right there

podríamos ir mañana, si te parece bien we could go tomorrow, if you like

la casa está muy bien the house is very nice

¿lo has leído? está muy bien have you read it? it's very good

¡está bien!, si no quieres hacerlo no lo hagas all right o okay, then! if you don't want to do it, don't

¡qué bien, mañana es fiesta! great! tomorrow's a holiday!

la lavadora no funciona — ¡pues qué bien! ( iró); the washing machine's not working — oh, great! o well, that's great! ( iro)

G [ ESTAR] (correcto, adecuado) right

está bien que se premie la iniciativa it's right o good that initiative should be rewarded

estuviste bien en negarle la entrada you did o were right to refuse to let him in

H

1 (indicando suficiencia) estar bien DE algo:

¿estamos bien de aceite? are we all right for oil?

no ando bien de tiempo I'm a bit short of time, I don't have much time

2

ya está bien that's enough

ya está bien de jugar, ahora a dormir you've been playing long enough, now go to bed

I

1 ( fam) (de buena posición social) ‹familia/gente› well-to-do

viven en un barrio bien they live in a well-to-do o ( BrE) posh area

niño² (↑ niño (2))

2 ( RPl fam) ‹gente/persona› (honrado) respectable, decent

bien²

adverb

A (de manera satisfactoria) ‹dormir/funcionar/cantar› well

se come de bien allí … the food is so good there!

¿cómo te va? — bien, ¿y a ti? how are things? — fine, how about you?

no le fue bien en Alemania things didn't work out for her in Germany

quien bien te quiere te hará llorar you have to be cruel to be kind

B (ventajosamente) well

el local está muy bien ubicado the premises are very well situated

vendió el coche muy bien she sold the car well o for a good price

C

(favorablemente): me habló muy bien de ti he spoke very highly of you

yo prefiero pensar bien de la gente I prefer to think well of people

D

1 (a fondo, completamente) well, properly

¿cerraste bien? did you make sure the door was locked (properly)?

el cerdo debe comerse bien cocido pork should be well cooked o properly cooked before being eaten

bien sabes que … you know perfectly well o very well that …

2 (con cuidado, atención) carefully

escucha bien lo que te voy a decir listen carefully to what I'm going to say

E (correctamente) well

pórtate bien behave yourself

hiciste bien en decírselo you did the right thing to tell him

¡bien dice tu padre que eres un terco! your father's dead right when he says you're stubborn

¡bien hecho/dicho! well done/said!

F (como intensificador)

1 (muy) very

canta bien mal he sings really o very badly

llegó bien entrada la noche she arrived very late at night

¿estás bien seguro? are you positive o certain?, are you absolutely sure?

bien por debajo de lo normal well below average

ponte bien adelante sit close to the front, sit well forward

2 (fácilmente) easily

vale bien dos millones it's worth two million easily

yo no me acuerdo pero bien pudo ser I don't remember but it could well o easily have been

3

(en recriminaciones, protestas): bien podías haberlo ayudado you could o might have helped him!

4

bien que …: pero bien que llama cuando necesita dinero he's quick enough to call when he needs money, though

¿por qué no le compras algo?, a ti bien que te gusta que te hagan regalos why don't you buy her something? you like it when people give you presents

G ( en locs):

más bien: una chica más bien delgada a rather thin girl

no me cae bien — di más bien que no lo puedes ver I don't like him — what you mean is you can't stand the sight of him

¿vas a ir? — ¡más bien! ( Arg fam); are you going to go? — you bet! ( colloq)

no bien or ( RPl) ni bien. as soon as

no bien llegó, le dieron la noticia no sooner had he arrived than they told him the news, as soon as he arrived they told him the news

si bien although

estar a bien con algn to be on good terms with sb

tener a bien hacer algo ( frml): le rogamos tenga a bien abonar esta suma a la mayor brevedad posible we would ask you to pay this sum as soon as possible ( frml)

le ruego tenga a bien considerar mi solicitud I would be grateful if you would consider my application

Compuesto:

bien nacido, bien nacida

masculine, feminine nice person ver tb bienintencionado, bien parecido, etc

bien³

interjection

1

(como enlace): bien, sigamos adelante right then o fine, let's continue

bien, … ¿dónde estábamos? now o right, … where were we?

y bien ¿estás dispuesto a hacerlo o no? so, are you prepared to do it or not?

pues bien, como te iba diciendo … so, as I was telling you …

2

¡bien! (expresando aprobación) well done!

¡bien, muchachos! well done, boys!

no habrá clases hoy — ¡bieeeen! there won't be any lessons today — yippee o hurrah!

bien⁴

conjunction

puede abonarse (o) bien al contado (o) bien en 12 cuotas mensuales ( frml); payment may be made (either) in cash or in twelve monthly installments

o bien te disculpas o te quedas castigado either you say you're sorry or I'll keep you in

bien⁵

masculine

A ( Fil) good

el bien y el mal good and evil

haz bien y no mires a quién do good to all alike

un hombre de bien a good man

B

1 (beneficio, bienestar) good

es por tu bien it's for your own good

trabajar por el bien de todos to work for the good of all

que sea para bien I hope things go well for you/him/them

acepté, no sé si para bien o para mal I accepted, though I'm not sure if it was a good move or not

2

hacer bien (+ me/te/le etc): la sopa te hará bien the soup will do you good

sus palabras me hicieron mucho bien what he said helped me a lot o did me a lot of good

C ( apelativo) dear, darling

¡mi bien! or ¡bien mío! ( ant o hum); my dear o darling

D (en calificaciones escolares) grade of between 6 and 6.9 on a scale of 1-10

E

(posesión): el único bien valioso the only item of value

la orden afecta a todos sus bienes the order applies to all his assets o possessions o goods

Compuestos:

● bien comunal

common asset

bienes comunales common property

● bien de consumo

consumer article o item

bienes de consumo consumer goods

● bien de equipo

capital item o asset

bienes de equipo capital goods o assets

● bienes parafernales

mpl wife's personal property

● bienes semovientes

mpl livestock ( sing or pl)

● bien ganancial

joint asset ( acquired during marriage)

bienes gananciales joint property, community property ( AmE)

● bien inmueble

immovable item o asset

● bien mostrenco

item of unclaimed property

● bien mueble

movable item

bienes muebles movables, personal property, goods and chattels

● bien raíz

immovable item o asset

bienes raíces real estate, realty ( AmE), property ( BrE)

● bien vacante

ownerless piece of land ( o asset etc)

* * *

bien 1 adjetivo invariable
1 [estar] (de salud, en general) well;
sentirse or encontrarse bien to feel well;
◊ ¿cómo estás? — muy bien, gracias how are you? — (I'm) very well, thank you;

¡qué bien estás! you look really well!;
¡tú no estás bien de la cabeza! you are not right in the head
2 [estar]
a) (cómodo, agradable):

◊ ¿vas bien ahí atrás? are you all right in the back?;

se está bien a la sombra it's nice in the shade;
la casa está muy bien the house is very nice
b) [estar] (correcto, adecuado) right;

◊ la fecha/el reloj está bien the date/the clock is right;

¿está bien así? is this all right?;
si te parece bien if that's all right with you;
el cuadro no queda bien ahí the picture doesn't look right there
c) ( suficiente): estar or andar bien de algo to be all right for sth;

◊ ¿estamos bien de aceite? are we all right for oil?;

ya está bien that's enough
3 [estar]
a) ( en calidad) good;

◊ ¿lo has leído? está muy bien have you read it? it's very good

b) (fam) ( sexualmente atractivo) good-looking, attractive

4 (fam)
a) ( de buena posición social) ‹familia/gente› well-to-do

b) ‹ barrio› well-to-do, posh (BrE)

bien 2 adverbio
1
a) ( de manera satisfactoria) ‹dormir/funcionar/cantar› well;

◊ no le fue bien en Alemania things didn't work out for her in Germany

b) ( correctamente) well;

◊ habla muy bien inglés she speaks English very well o very good English;

¡bien hecho/dicho! well done/said!;
pórtate bien behave yourself;
hiciste bien en decírselo you were right to tell him;
siéntate bien sit properly
c) ( de manera agradable) ‹oler/saber› good

2
a) (a fondo, completamente) well, properly;

◊ bien cocido well o properly cooked;

¿cerraste bien? did you lock the door properly?;
bien sabes que … you know perfectly well that …
b) (con cuidado, atención) ‹escuchar/mirar› carefully

3
a) ( como intensificador) ( muy) very;

◊ canta bien mal he sings really badly;

bien entrada la noche very late at night;
¿estás bien seguro? are you positive?
b) ( en locs)

◊ más bien rather;

no bien as soon as;
si bien although
■ interjección:
◊ ¡(muy) bien! well done!, (very) good!;

¡qué bien! great!
■ conjunción: bien … o … either … or …;
se puede subir bien a pie o a caballo you can go up either on foot or on horseback
bien 3 sustantivo masculino
1 (Fil) good;
◊ el bien y el mal good and evil;

hacer el bien to do good deeds;
un hombre de bien a good man
2
a) (beneficio, bienestar) good;

◊ es por mi/tu bien it's for my/your own good

b)

◊ hacer bien (+ me/te/le etc): esto te hará bien this will do you good

3 ( en calificaciones escolares) grade of between 6 and 6.9 on a scale of 1-10
4
◊ bienes

a) sustantivo masculino plural (Com) goods;

◊ bienes de consumo consumer goods

b) (Der) property;

◊ le dejó todos sus bienes she left him everything she owned;

bienes inmuebles or raíces real estate (AmE), property (BrE);
bienes muebles personal property, goods and chattels;
bienes públicos public property
bien
I sustantivo masculino
1 (justicia, bondad) good
no sabe diferenciar entre el bien y el mal, he can't tell the diference between good and evil
una persona de bien, a good person
2 (provecho, ventaja) lo hago por tu bien, I do it for your sake
en bien de la comunidad, for the good of community
3 (propiedad) property: no tiene ningún bien con el que avalar el crédito, he has no property or goods to guarantee his credit
bienes, goods
bienes de consumo, consumer goods pl; bienes gananciales, communal property
bienes inmuebles/raíces, real estate
II adverbio
1 (correctamente) well: hiciste bien en protestar, you were right to protest
toca bien el piano, she plays piano well
2 (sano) well, fine
sentirse/encontrarse bien, to feel well
3 (satisfactoriamente) este vestido te sienta bien, this dress suits you
oler bien, to smell nice
vivir bien, to be comfortably off
4 (antepuesto a un adjetivo: muy) very, quite
una cerveza bien fría, a nice cold beer
bien pronto, very early, very soon
(de buena gana) willingly, gladly: bien me iría ahora al cine, I'd love to go to the movies now
III conj ahora bien, now, now then
bien... o bien..., either... or...
bien que mal, one way or another
más bien, rather, a little
no bien, as soon as: no bien llegó..., no sooner had she arrived than...
pues bien, well then
o bien, or, or else
si bien, although, even though...: si bien es cierto que..., although it's quite clear that...
IV exclamación ¡bien!, good!, great!
¡está bien!, (¡de acuerdo!) fine!, all right
¡muy bien!, excellent, first class!
¡qué bien!, great!, fantastic
(desaprobación) ¡pues qué bien!, that's all I needed!
¡ya está bien!, that's (quite) enough!
V adj inv un barrio bien, a well-to-do neighbourhood
un niño bien, a rich kid
En general se traduce por well. Sin embargo, cuando hablamos de personas decimos fine al referirnos a su salud: ¿Qué tal estás? - Muy bien, gracias. How are you? - Fine, thanks. Para describir un objeto puedes usar good: Ese libro está muy bien. That book is very good.
' bien' also found in these entries:
Spanish:
abrigar
- acabar
- acero
- agarrar
- ahora
- alternar
- amarrar
- andar
- antes
- atrancar
- avenida
- avenido
- avenirse
- bailar
- barbaridad
- base
- bastante
- cabeza
- caer
- casar
- cerrarse
- columpiarse
- cómo
- comprobar
- comunicada
- comunicado
- comunitaria
- comunitario
- coña
- concesión
- considerada
- considerado
- consuelo
- contraria
- contrario
- convenir
- cumplir
- dar
- darse
- decirse
- declarar
- defenderse
- deteriorarse
- diáfana
- diáfano
- dinero
- discreta
- discreto
- disfrutar
- disputarse
English:
absence
- acquit
- agree
- airy
- all right
- along
- alternatively
- antisocial
- appreciate
- aptly
- articulate
- at
- aware
- balance
- ball
- begin
- behave
- beneath
- best
- better
- bookmobile
- boom
- border
- bouncy
- by
- card
- charity
- cheap
- clean-shaven
- clockwork
- closely
- cloud
- come in
- come off
- come out
- conform
- congenial
- convenient
- cosy
- cozy
- deserve
- do
- done
- effective
- either
- enjoy
- enunciate
- equipped
- familiar
- far

* * *

bien

♦ adj inv
[respetable]
una familia bien a good family;

un barrio bien a good area;
Pey a posh area;
un restaurante bien a posh restaurant;
Pey
niño bien rich kid;

gente bien well-to-do people

♦ nm

1. [concepto abstracto] good;

el bien y el mal good and evil;

se cree que está por encima del bien y del mal she thinks ordinary moral laws don't apply to her;

hacer el bien to do good (deeds);

un hombre de bien a good man

2. [provecho] good;

los padres desean el bien de los hijos parents desire the best for their children;

esto te hará bien this will do you good;

si se marcha, nos hará un bien a todos if she leaves, she'll be doing us all a favour;

espero que el cambio sea para bien I hope the change is for the best, I hope the change works out well;

por el bien de for the sake of;

lo hice por tu bien I did it for your own good;

han trabajado muy duro por el bien de todos they have worked very hard for the good of everyone

3. [nota] = mark between 6 and 6.9 out of 10, ≈ pass, ≈ C

♦ bienes nmpl

1. [patrimonio] property

Comp
bienes de capital capital assets;
bienes comunales common property;

bienes fungibles perishables;

bienes gananciales shared possessions;

bienes inmateriales intangible assets;

bienes inmuebles real estate, US real property;

bienes muebles personal property;

bienes públicos public property;

bienes raíces real estate, landed property

2. [productos] goods

Comp
bienes de consumo consumer goods;
bienes de consumo duraderos consumer durables, US hard goods;

bienes de equipo capital goods;

bienes de producción industrial goods;

bienes terrenales worldly goods

♦ adv

1. [debidamente, adecuadamente] well;

¿cómo estás? – bien, gracias how are you? – fine, thanks;

habla inglés bien she speaks English well;

¡agárrate bien! hold on tight!;

cierra bien la puerta shut the door properly;

conoce bien el tema she knows a lot about the subject, she knows the subject well;

¿vamos bien de gasolina? are we doing all right for Br petrol o US gas?, have we got plenty of Br petrol o US gas?;

bien mirado [bien pensado] if you look at it closely;
[bien visto] well-regarded;
bien pensado on reflection;

contestar bien [correctamente] to answer correctly;
[cortésmente] to answer politely;
escucha bien,… listen carefully,…;

estar bien relacionado to have good connections;

le está bien empleado he deserves it, it serves him right;

hacer algo bien to do sth well;

has hecho bien you did the right thing;

hiciste bien en decírmelo you were right to tell me;

pórtate bien be good, behave yourself;

salir bien librado to get off lightly;

todo salió bien everything turned out well;

vivir bien [económicamente] to be well-off;
[en armonía] to be happy
2. [expresa opinión favorable] well;

¡muy bien! very good!, excellent!;

¡bien hecho! well done!;

me cayó muy bien I liked her a lot;

me han hablado bien de él they have spoken well of him to me;

en Portugal se come muy bien the food is very good in Portugal;

estar bien [de aspecto] to be nice;
[de salud] to be o feel well; [de calidad] to be good; [de comodidad] to be comfortable;
¡está bien! [bueno, vale] all right then!;
[es suficiente] that's enough!;
este traje te está bien this suit looks good on you;

la tienda está bien situada the shop is well situated;

está bien que te vayas, pero antes despídete it's all right for you to go, but say goodbye first;

tal comportamiento no está bien visto such behaviour is frowned upon;

encontrarse bien [de salud] to feel well;

no se encuentra nada bien she doesn't feel at all well;

oler/saber bien to smell/taste nice o good;

¡qué bien huele en esta cocina! it smells nice o good in this kitchen!;

opinar bien de alguien to think highly of sb;

no acaba de parecerme bien I don't really think it's a very good idea;

no me parece bien que no la saludes I think it's wrong of you not to say hello to her;

¿te parece bien así? is it O.K. like this?, is this all right?;

pasarlo bien to have a good time;

¡qué bien, mañana no trabajo! great, I don't have to go to work tomorrow!;
Irónico
¡qué bien, ahora dice que no me puede pagar! isn't that just great, now she says she can't pay me!;

salir bien to turn out well;

¡qué bien sales en la foto! you look great in the photo!;

sentar bien a alguien [ropa] to suit sb;
[comida] to agree with sb; [comentario] to please sb;
el rojo no te sienta nada bien red doesn't suit you at all;

come tan rápido que no le puede sentar bien she eats so quickly she's bound to get indigestion;

algunos consideran que una copita de vino sienta bien some people think a glass of wine is good for you;

no le sentó nada bien que lo criticaras en público he didn't like you criticizing him in public at all, he was none too impressed by you criticizing him in public;

tu ayuda va a venir muy bien your help will be very welcome;

no me viene nada bien salir esta tarde it's not very convenient for me o it doesn't really suit me to go out this afternoon;

Prov

bien está lo que bien acaba all's well that ends well

3. [muy]
quiero el filete bien hecho I want my steak well done;

bien abierto wide open;

abre bien la boca open wide

4. [uso enfático] pretty;

un regalo bien caro a pretty expensive present;

vamos a llegar bien tarde we're going to be pretty late;

estoy bien cansado I'm pretty tired;

hoy me he levantado bien temprano I got up nice and early today;

quiero un vaso de agua bien fría I'd like a nice cold glass of water

5. [vale, de acuerdo] all right, O.K.;

¿nos vamos? – bien shall we go? – all right

6. [de buena gana, fácilmente] quite happily;

ella bien que lo haría, pero no le dejan she'd be happy to do it o she'd quite happily do it, but they won't let her

7. [expresa protesta]
¡bien podrías haberme avisado! you could at least have told me!;

¡bien podrías pagar tú esta vez! it would be nice if you paid for once o for a change!

8. [en frases]
bien es verdad que… it's certainly true that…;

¡bien por…! three cheers for…!;

¡ya está bien! that's enough!;

¡ya está bien de hacer el vago! that's enough lazing around!;

estar a bien con alguien to be on good terms with sb;

¡pues (sí que) estamos bien! that's all we needed!;

tener a bien hacer algo to be good enough to do sth;

le rogamos tenga a bien pasarse por nuestras oficinas we would ask you to (be good enough to) come to our offices

♦ conj

bien… bien either… or;

puedes venir bien por avión, bien por barco you can come by plane or by boat;

dáselo bien a mi hermano, bien a mi padre give it to either my brother or my father

♦ interj

1. [aprobación] good!, great!;
[fastidio] oh, great!;
hoy saldréis al recreo media hora antes – ¡bien! break time will be half an hour earlier today – great!;

se acaba de estropear la televisión – ¡bien, lo que nos faltaba! the television has just broken down – oh great, that's all we needed!

2. [enlazando]
y bien, ¿qué te ha parecido? well o so, what did you think of it?;

y bien, ¿a qué estás esperando? well, what are you waiting for?

♦ más bien loc conj

rather;

no estoy contento, más bien estupefacto I'm not so much happy as stunned;

más bien creo que no vendrá I rather suspect she won't come, I think it unlikely that she'll come

♦ no bien, RP ni bien loc conj

no sooner, as soon as;

no bien me había marchado cuando empezaron a… no sooner had I gone than they started…

♦ si bien loc conj

although, even though

* * *

bien

I m good;

por tu bien for your own good;

bienes pl goods, property sg ;

hombre de bien good man;

estar por encima del bien y del mal be above the law

II adj

:

¡está bien! it’s OK!, it’s alright!;

estoy bien I’m fine, I’m OK;

¿estás bien aquí? are you comfortable here?;

la gente bien well-to-do people

III adv

1 well; ( muy) very;

¡bien hecho! well done!;

bien está lo que bien acaba all’s well that ends well

2 ( correctamente) well, properly

3 en locuciones

:

más bien rather;

tener a bien hacer algo see fit to do sth;

hicieron bien en reservar los billetes con tanta antelación they did the right thing booking the tickets so far ahead;

haces bien en llevarte el paraguas it’s a good idea to take your umbrella;

estar (a) bien con alguien be on good terms with s.o.

IV conj

:

o bien … o … either … or …;

si bien, bien que although;

no bien as soon as

V int

:

¡ya está bien! that’s it!, that’s enough!;

pues bien well

* * *

bien adv

1) : well

¿dormiste bien?: did you sleep well?

2) correctamente: correctly, properly, right

hay que hacerlo bien: it must be done correctly

3) : very, quite

el libro era bien divertido: the book was very amusing

4) : easily

bien puede acabarlo en un día: he can easily finish it in a day

5) : willingly, readily

bien lo aceptaré: I'll gladly accept it

6)

bien que : although

7)

más bien : rather

bien adj

1) : well, OK, all right

¿te sientes bien?: are you feeling all right?

2) : pleasant, agreeable

las flores huelen bien: the flowers smell very nice

3) : satisfactory

4) : correct, right

bien nm

1) : good

el bien y el mal: good and evil

2) bienes nmpl

: property, goods, possessions

* * *

bien¹ adj (acomodado) well off / rich

un niño bien a rich kid

bien² adv

1. (en general) well

lo conozco bien I know him well

toca el piano muy bien she plays the piano really well

el examen le fue bien the exam went well / he did well in the exam

2. (de salud) well / fine

ayer me dolía el estómago, pero ya estoy bien I had a stomachache yesterday, but I'm fine now

estoy muy bien, gracias I'm very well, thank you

no me encuentro bien I don't feel very well

¿estás bien? are you all right?

3. (de gusto, olor, aspecto) nice / good [comp. better; superl. best]

¡qué bien huele! what a nice smell! / it smells really good!

4. (de manera correcta) properly / correctly / right

es importante comer bien it's important to eat properly

lo hace todo bien he does everything right

5. (para intensificar) very / quite

bien caliente nice and hot / very hot

es bien diferente it's quite different

6. (de acuerdo) all right / OK

¿vienes? Bien are you coming? OK

hacer bien en hacer algo to be right to do something

haces bien en no enfadarte you're right not to get angry

pasarlo bien to have a good time

portarse bien to behave yourself

bien³ conj either... or

se puede ir bien en tren, bien en autocar you can either go by train or by coach

bien⁴ n

1. (lo bueno) good

el bien y el mal good and evil

2. (beneficio) good

es por tu propio bien it's for you own good

3. (nota académica) good / C

sacó un bien he got a C

Spanish-English dictionary > bien

13 reden

I v/i

1. (sprechen) speak ( mit to, with); (sich unterhalten) talk (to, with); (plaudern) chat (to, with); reden über (+Akk) talk about; stundenlang / ununterbrochen reden talk for hours / incessantly; sie redet zu laut / leise she speaks too loudly / softly; reden wir nicht mehr darüber let’s forget it; man redet davon, dass... there is talk that...; man redet von über 50 Toten there is talk of over 50 dead, a death toll of over 50 has been mentioned; darüber lässt sich reden it’s a possibility; im Schlaf reden talk in one’s sleep; er hat kein Wort geredet he didn’t say a word, he didn’t open his mouth once; rede doch ( endlich)! say something!; mit sich selbst oder vor sich hin reden talk to o.s.; mit den Händen reden gesticulate; von... gar nicht zu reden not to mention...; da wir gerade davon reden as we’re on the subject; er redet, wie er denkt he says (exactly) what he thinks; er redet anders, als er denkt what he says and what he thinks are two different things; du hast gut reden it’s all very well for you to talk, you can talk; wir reden später we’ll talk about it later; da redet man ja gegen eine Wand it’s like talking to a brick wall

2. (eine Rede halten) speak; gut reden können be a good speaker; er hört sich gern reden he likes the sound of his own voice

3. (erörtern) discuss; über Politik reden talk politics; über Gott und die Welt reden talk about everything under the sun

4. (klatschen) talk; lass die Leute reden let people talk; man redet über sie people are talking about her; im Büro wird viel geredet there’s a lot of gossip in the office; er redet zu viel he is a talker

5. reden mit (kommunizieren) speak ( oder talk) to; sie reden nicht miteinander they’re not speaking ( oder talking) to each other, they’re not on speaking terms; mit sich reden lassen be willing to listen ( oder discuss things); bei Geschäft: be open to offers; sie lässt nicht mit sich reden she won’t listen (to anyone); so lasse ich nicht mit mir reden I won’t be spoken to like that; unter... lassen wir gar nicht mit uns reden under..., we’re not interested; er weigert sich, mit uns zu reden he refuses to talk to us; ich habe mit dir zu reden I’d like a word with you; kannst du mal mit ihm reden? can you have a word with him?

6. von sich reden machen (bekannt werden) get talked about; er macht als Rennfahrer von sich reden he’s made a name for himself as a racing driver (Am. racecar driver); neulich hat er mit einem Film von sich reden gemacht he recently got into the news with a film (Am. auch movie)

7. umg. (verraten) talk; irgendjemand hat geredet someone has talked; du sollst reden! talk, damn you!; rede, sonst geht es dir schlecht! talk or you’re in for it!; hat sie geredet? did she talk?

II v/t speak, say; kein Wort reden not speak ( oder say) a word; viel reden talk a lot; er redet lauter Unsinn he talks nothing but rubbish (Am. nonsense); red keinen Quatsch! umg. stop talking rubbish (Am. nonsense)!; was redest du da? what are you going on about?; was du wieder redest! there you go again!

III v/refl sich heiser reden talk oneself hoarse; er redete sich in Zorn he went on and on until he got really angry; siehe auch sprechen

* * *

to speak; to say; to talk

* * *
re|den ['reːdn]
1. vi

1) (= sprechen) to talk, to speak

Reden während des Unterrichts — talking in class

mit sich selbst/jdm réden — to talk or speak to oneself/sb

wie red(e)st du denn mit deiner Mutter! — that's no way to talk or speak to your mother

so lasse ich nicht mit mir réden! — I won't be spoken to like that!

sie hat geredet und geredet — she talked and talked

mit jdm über jdn/etw réden — to talk or speak to or with sb about sb/sth

réden wir nicht mehr davon or darüber — let's not talk or speak about it any more, let's drop it (inf)

réden Sie doch nicht! (inf) — come off it! (inf)

(viel) von sich réden machen — to become (very much) a talking point

das Buch/er macht viel von sich réden — everyone is talking about the book/him

viel Redens von einer Sache machen — to make a great to-do about sth (inf)

du hast gut or leicht réden! — it's all very well for you (to talk)

ich habe mit Ihnen zu réden! — I would like to speak or talk to you, I would like a word with you

ich rede gegen eine Wand or Mauer — it's like talking to a brick wall (inf)

darüber lässt or ließe sich réden — that's a possibility; (über Preis, Bedingungen) I think we could discuss that

darüber lässt or ließe sich eher réden — that's more like it, now you're talking

er lässt mit sich réden — he could be persuaded; (in Bezug auf Preis) he's open to offers

sie lässt nicht mit sich réden — she is adamant; (bei eigenen Forderungen auch) she won't take no for an answer

Reden ist Silber, Schweigen ist Gold (Prov) — (speech is silver but) silence is golden (Prov)

das ist ja mein Reden ( seit 33) (inf) — I've been saying that for (donkey's (Brit inf)) years

See:

→ Wasserfall

2) (= klatschen) to talk (
über +acc about)
schlecht von jdm réden — to talk or speak ill of sb

in so einem Dorf wird natürlich viel geredet — in a village like that naturally people talk a lot

3) (= eine Rede halten) to speak

er redet nicht gern[e] öffentlich — he doesn't like public speaking

er kann gut réden — he is a good speaker

frei réden — to speak extempore, to speak without notes

4) (euph = gestehen, aussagen) to talk

jdn zum Reden bringen — to get sb to talk, to make sb talk

er will nicht réden — he won't talk

2. vt

1) (= sagen) to talk; Worte to say

einige Worte réden — to say a few words

kein Wort réden — not to say or speak a word

etw von der Seele or vom Herzen réden — to get sth off one's chest

2) (= klatschen) to say

es kann dir doch nicht egal sein, was über dich geredet wird — it must matter to you what people say about you

Schlechtes von jdm or über jdn réden — to say bad things about sb

damit die Leute wieder was zu réden haben — so that people have something to talk about again

3. vr

sich heiser réden — to talk oneself hoarse

sich in Zorn or Wut réden — to talk oneself into a fury

* * *

1) ((often with to or (American) with) to talk or converse: Can I speak to/with you for a moment?; We spoke for hours about it.) speak

2) (to speak; to have a conversation or discussion: We talked about it for hours; My parrot can talk (= imitate human speech).) talk

* * *

re·den

[ˈre:dn̩]

I. vi

1. (sprechen) to talk, to speak

▪ mit jdm [über jdn/etw] \reden to talk to sb [about sb/sth]

über manche Themen wurde zu Hause nie geredet some topics were never discussed at home

wie redest du denn mit deinem Vater! that's no way to talk to [or speak with] your father

er hat geredet und geredet he talked and talked

genug geredet! enough talk[ing]

mit ihr kann man nicht \reden you just can't talk to her

darüber wird noch zu \reden sein we shall have to come back to that

sie lässt mich nie zu Ende \reden she never lets me finish what I'm saying

\reden während des Unterrichts talking in class

\reden wir nicht mehr davon [o darüber] let's not talk [or speak] about it any more

\reden Sie doch nicht! come off it! fam

was gibt es da groß zu \reden? so what?

so nicht mit sich dat \reden lassen to not let oneself be talked [or spoken] to in such a way [or like that]

so lasse ich nicht mit mir \reden! I won't be spoken to like that!

mit jdm zu \reden haben to need to speak to sb

die Chefin hat mit dir zu \reden the boss would like to have a word with you

miteinander \reden to have a talk [with one another]

sie \reden nicht mehr miteinander they are no longer on speaking terms

mit sich dat selbst \reden to talk to oneself; s.a. Wand

2. (Gerüchte verbreiten)

▪ über jdn/etw \reden to talk about sb/sth

▪ es wird [über jdn/etw] geredet there is talk [about sb/sth]

es wird bereits über dich geredet you are already being talked about

schlecht von jdm \reden to talk [or speak] ill of sb

3. (eine Rede halten)

▪ über etw akk \reden to speak about [or on] sth

ich rede nicht gerne öffentlich I don't like public speaking

wer redet morgen Abend? who is to speak tomorrow evening?

gut \reden können to be a good speaker

4. (ausdiskutieren, verhandeln)

▪ über etw akk \reden to discuss [or talk about] sth

über etw akk lässt sich \reden we can discuss sth

darüber lässt sich \reden that's a possibility, we can certainly discuss that

darüber ließe sich eher \reden that's more like it

mit sich dat [über etw akk] \reden lassen (gesprächsbereit sein) to be willing to discuss [sth]; (kompromissbereit sein) to be open to persuasion; (in Bezug auf Angebote, Preis) to be open to offers

nicht mit sich dat [über etw akk] \reden lassen to be adamant [about sth]

sie lässt nicht mit sich \reden she is adamant; (bei eigenen Ansprüchen a.) she won't take no for an answer

5. (sl: etw verraten, gestehen) to talk, to come clean fam

sie will nicht \reden she won't talk

nun red schon, was hat er gesagt? come on, spill the beans, what did he say? fam

jdn zum R\reden bringen to make sb talk

6.

▶ du hast gut [o leicht] \reden it's easy [or all very well] for you to talk

▶ [viel] von sich dat \reden machen to be[come] [very much] a talking point

sie macht zurzeit viel von sich \reden everyone is talking about her at the moment

der Film, der so viel von sich \reden macht, hält nicht, was er verspricht the film which everyone is talking about doesn't live up to expectations

▶ [das ist ja] mein R\reden (fam) that's what I've been saying

▶ nicht zu \reden von... not to mention...

▶ viel R\redens von etw dat machen to make a great to-do about sth

II. vt

1. (sagen)

▪ etw \reden to say sth

ich möchte gerne hören, was ihr redet I'd like to hear what you're saying

etw zu \reden haben to have sth to talk about

viel/wenig \reden to talk a lot/not talk much

es wird immer viel geredet there is always a lot of talk

Unsinn [o Blödsinn] \reden to talk nonsense

kein Wort \reden to not say [or speak] a word

einige Worte \reden to say a few words; s.a. Seele, Wort

2. (klatschen)

▪ etw [über jdn/etw] \reden to say sth [about sb/sth]

damit die Leute wieder etwas zu \reden haben so that people have something to talk about again

▪ es wird [über jdn/etw] geredet:

in so einem Dorf wird natürlich viel geredet in a village like that naturally people talk a lot

es wird schon über uns geredet we're being talked about

es kann dir doch egal sein, was über dich geredet wird it should not matter to you what people say about you

3.

▶ jdn besoffen \reden (sl) to drive sb round the bend with one's chattering fam

III. vr (sich durch Reden in einen Zustand steigern)

▪ sich akk in etw akk \reden to talk oneself into sth

sich akk in Begeisterung \reden to get carried away with what one is saying

sich akk heiser \reden to talk oneself hoarse

sich akk in Rage/Wut \reden to talk oneself into a rage/fury

* * *
1.
transitives Verb talk

Unsinn reden — talk nonsense

kein Wort reden — not say or speak a word
2.
intransitives Verb

1) (sprechen) talk; speak

viel/wenig reden — talk a lot (coll.) /not talk much

2) (sich äußern, eine Rede halten) speak

er lässt mich nicht zu Ende reden — he doesn't let me finish what I'm saying; s. auch gut 2. 2)

3) (sich unterhalten) talk

mit jemandem/über jemanden reden — talk to/about somebody

miteinander reden — have a talk [with one another]

sie reden nicht mehr miteinander — they are no longer on speaking terms

mit sich reden lassen — (bei Geschäften) be open to offers; (bei Meinungsverschiedenheiten) be willing to discuss the matter
3.
reflexives Verb

sich heiser/in Wut reden — talk oneself hoarse/into a rage

* * *

reden

A. v/i

1. (sprechen) speak (

mit to, with); (sich unterhalten) talk (to, with); (plaudern) chat (to, with);

reden über (+akk) talk about;

stundenlang/ununterbrochen reden talk for hours/incessantly;

sie redet zu laut/leise she speaks too loudly/softly;

reden wir nicht mehr darüber let’s forget it;

man redet davon, dass … there is talk that …;

man redet von über 50 Toten there is talk of over 50 dead, a death toll of over 50 has been mentioned;

darüber lässt sich reden it’s a possibility;

im Schlaf reden talk in one’s sleep;

er hat kein Wort geredet he didn’t say a word, he didn’t open his mouth once;

rede doch (endlich)! say something!;

mit sich selbst oder

vor sich hin reden talk to o.s.;

mit den Händen reden gesticulate;

von … gar nicht zu reden not to mention …;

da wir gerade davon reden as we’re on the subject;

er redet, wie er denkt he says (exactly) what he thinks;

er redet anders, als er denkt what he says and what he thinks are two different things;

du hast gut reden it’s all very well for you to talk, you can talk;

wir reden später we’ll talk about it later;

da redet man ja gegen eine Wand it’s like talking to a brick wall

2. (eine Rede halten) speak;

gut reden können be a good speaker;

er hört sich gern reden he likes the sound of his own voice

3. (erörtern) discuss;

über Politik reden talk politics;

über Gott und die Welt reden talk about everything under the sun

4. (klatschen) talk;

lass die Leute reden let people talk;

man redet über sie people are talking about her;

im Büro wird viel geredet there’s a lot of gossip in the office;

er redet zu viel he is a talker

5.

reden mit (kommunizieren) speak ( oder talk) to;

sie reden nicht miteinander they’re not speaking ( oder talking) to each other, they’re not on speaking terms;

mit sich reden lassen be willing to listen ( oder discuss things); bei Geschäft: be open to offers;

sie lässt nicht mit sich reden she won’t listen (to anyone);

so lasse ich nicht mit mir reden I won’t be spoken to like that;

unter … lassen wir gar nicht mit uns reden under …, we’re not interested;

er weigert sich, mit uns zu reden he refuses to talk to us;

ich habe mit dir zu reden I’d like a word with you;

kannst du mal mit ihm reden? can you have a word with him?

6.

von sich reden machen (bekannt werden) get talked about;

er macht als Rennfahrer von sich reden he’s made a name for himself as a racing driver (US racecar driver);

neulich hat er mit einem Film von sich reden gemacht he recently got into the news with a film (US auch movie)

7. umg (verraten) talk;

irgendjemand hat geredet someone has talked;

du sollst reden! talk, damn you!;

rede, sonst geht es dir schlecht! talk or you’re in for it!;

hat sie geredet? did she talk?

B. v/t speak, say;

kein Wort reden not speak ( oder say) a word;

viel reden talk a lot;

er redet lauter Unsinn he talks nothing but rubbish (US nonsense);

red keinen Quatsch! umg stop talking rubbish (US nonsense)!;

was redest du da? what are you going on about?;

was du wieder redest! there you go again!

C. v/r

sich heiser reden talk oneself hoarse;

er redete sich in Zorn he went on and on until he got really angry; → auch sprechen

* * *
1.
transitives Verb talk

Unsinn reden — talk nonsense

kein Wort reden — not say or speak a word
2.
intransitives Verb

1) (sprechen) talk; speak

viel/wenig reden — talk a lot (coll.) /not talk much

2) (sich äußern, eine Rede halten) speak

er lässt mich nicht zu Ende reden — he doesn't let me finish what I'm saying; s. auch gut 2. 2)

3) (sich unterhalten) talk

mit jemandem/über jemanden reden — talk to/about somebody

miteinander reden — have a talk [with one another]

sie reden nicht mehr miteinander — they are no longer on speaking terms

mit sich reden lassen — (bei Geschäften) be open to offers; (bei Meinungsverschiedenheiten) be willing to discuss the matter
3.
reflexives Verb

sich heiser/in Wut reden — talk oneself hoarse/into a rage

* * *

(zu) v.

to talk (to) v. (über, von) v.

to speak (about) v. v.

to discourse v.

Deutsch-Englisch Wörterbuch > reden

14 poner

v.

1 to put.

Ella puso el mantel She set the tablecloth.

Ella puso su mejor esfuerzo She exerted her best effort.

2 to give, to set (asignar) (tarea, examen).

le pusieron Mario they called him Mario

le pusieron un cinco en el examen he got five out of ten in the exam

3 to switch or put on (conectar) (televisión, radio).

4 to send (comunicar) (telegrama, fax).

¿me pones con él? can you put me through to him? (peninsular Spanish)

5 to show (Cine, Teatro & TV).

¿qué ponen en la tele? what's on the telly?

6 to set up.

ha puesto una tienda she has opened a shop

poner la mesa to lay the table

7 to do up.

han puesto su casa con mucho lujo they've done up their house in real style

8 to put in.

poner dinero en el negocio to put money into the business

poner algo de mi/tu/etc. parte to do my/your/etc bit

poner mucho empeño en (hacer) algo to put a lot of effort into (doing) something

Ponga más sal Put in more salt.

9 to suppose.

pongamos que sucedió así (let's) suppose that's what happened

pon que necesitemos cinco días suppose we need five days

poniendo que todo salga bien assuming everything goes according to plan

10 to say (decir). (peninsular Spanish)

¿qué pone ahí? what does it say?

11 to lay (eggs) (ave).

12 to make, to render, to turn, to get.

13 to apply, to put on.

Ella puso desinfectante She applied disinfectant.

14 to lay eggs, to lay.

La gallina puso The hen laid eggs.

15 to say about.

* * *

PONER

CONJUGACIÓN

Present Indicative

pongo, pones, pone, ponemos, ponéis, ponen.

Past Indicative

puse, pusiste, puso, pusimos, pusisteis, pusieron.

Future Indicative

pondré, pondrás, pondrá, pondremos, pondréis, pondrán.

Conditional

pondría, pondrías, pondría, pondríamos, pondríais, pondrían.

Present Subjunctive

ponga, pongas, ponga, pongamos, pongáis, pongan.

Imperfect Subjunctive

pusiera, pusieras, pusiera, pusiéramos, pusierais, pusieran;

pusiese, pusieses, pusiese, pusiésemos, pusieseis, pusiesen.

Future Subjunctive

pusiere, pusieres, pusiere, pusiéremos, pusiereis, pusieren.

Imperative

pon (tú), ponga (él/Vd.), pongamos (nos.), poned (vos.), pongan (ellos/Vds.).

Past Participle

puesto,-a.

* * *

verb

1) to put

2) place

3) set

4) set up, establish

5) add

6) switch on, put on

7) lay

8) install

•

- poner al día
- ponerse
* * *
Para las expresiones poner cuidado, poner en duda, poner por las nubes, poner a parir, poner como un trapo, poner verde, poner de vuelta y media, poner por testigo, ponerse por delante, ver la otra entrada.
1. VERBO TRANSITIVO

1) (=colocar, situar) to put

¿dónde pongo mis cosas? — where shall I put my things?

pon los libros en la estantería — put the books on the shelf

le puso la mano en el hombro — she put a hand on his shoulder

me han puesto en la habitación de arriba — they've put me in the upstairs bedroom

han puesto un anuncio en el periódico — they've put an advertisement in the paper

voy a poner las patatas — I'm going to put the potatoes on

ponle un poco de mantequilla y verás qué bueno — put some butter in it and you'll see how good it is

• poner algo [aparte] — to put sth aside, put sth to one side

• ponlo en su [sitio] — put it back

2) [+ ropa, calzado] to put on

le pusieron un vestido nuevo — they dressed her in a new dress

ponle los zapatos — can you put his shoes on?

3) (=añadir) to add

ponle más sal — add some salt, put some more salt in it

pongo 20 más para llegar a 100 — I'll add 20 more to make it 100

4) (=aplicar, administrar) to put

le pusieron una tirita en la herida — they put a plaster on her wound

ponle talco al cambiarle el pañal — put some talcum powder on him when you change his nappy

le han puesto muchas inyecciones — she's been given a lot of injections

5) (=disponer, preparar)

pon cubiertos para 12 personas — set the table for 12 people

• poner la [mesa] — to lay {o} set the table

6) (=instalar)

a) [+ teléfono, calefacción] to put in

queremos poner moqueta — we want to have a carpet fitted

b) [+ tienda] to open; [+ casa] to furnish

han puesto una tienda de muebles — they've opened a furniture shop

han puesto la casa con todo lujo — they have furnished the house luxuriously

7) (=exponer)

ponlo al sol — leave {o} put it out in the sun

poner algo a secar — to put sth out to dry

8) (=hacer funcionar) [+ radio, televisión, calefacción] to put on, turn on; [+ disco] to put on, play

pon el radiador — put the radiator on

¿pongo música? — shall I put some music on?

9) (=ajustar) [+ despertador] to set

puse el despertador para las siete — I set the alarm for seven o'clock

pon el horno al máximo — put the oven on maximum

• poner el reloj [en hora] — to put one's watch right

• ponlo [más alto] — turn it up

10) (=adoptar)

¿por qué pones esa voz tan tonta? — why are you speaking in that silly voice?

puso acento francés al decirlo — she put on a French accent when she said it

• ¡no pongas esa [cara]! — don't look at me like that!

puso muy mala cara cuando se lo dije — he looked very annoyed when I told him

puso cara de asombro — he looked surprised

11) (=volver) + adj, adv to make

me pone furiosa — he makes me mad

para no ponerle de mal humor — so as not to make him cross, so as not to put him in a bad mood

la has puesto colorada — you've made her blush

la medicina lo puso bueno — the medicine made him better

¡cómo te han puesto! — (=te han manchado) look what a mess you are!; (=te han pegado) they've given you a right thumping!

12) (=servir)

¿qué te pongo? — what can I get you?, what would you like?

¿me pones más patatas? — could I have some more potatoes?

13) (=conectar por teléfono) to put through

póngame con el conserje — put me through to the porter

¿me pone con el Sr. García, por favor? — could you put me through to Mr García, please?

le pongo en seguida — I'll put you through

14) (=exhibir)

¿qué ponen en el cine? — what's on at the cinema?

¿ponen alguna película esta noche? — is there a film on tonight?

15) (=enviar) to send

le puso un telegrama — he sent her a telegram

16) (=escribir) to put

¿qué pongo en la carta? — what shall I put in the letter?

¿te has acordado de poner el remite? — did you remember to put the return address on it?

17) (=decir, estar escrito) to say

¿qué pone aquí? — what does it say here?

18) (=imponer) [+ examen, trabajo] to give, set

nos pone mucho trabajo — he gives {o} sets us a lot of work

el ayuntamiento pone muchos impuestos — council taxes are very high

• me han puesto una [multa] — I've been fined, I've been given a fine

19) (=oponer) [+ inconvenientes] to raise

nos han puesto muchos problemas — they've put a lot of obstacles in our way

• le pone [peros] a todo — he's always finding fault with everything

20) (=aportar, contribuir)
[+ dinero]
he puesto 50 euros de mi bolsillo — I put in 50 euros out of my own pocket

todos pusimos diez euros para el regalo — we all put in ten euros towards the present

yo pongo el dinero pero ella escoge — I do the paying, but she does the choosing

yo pongo la bebida y vosotros el postre — I'll get the drink and you can get the dessert

21) (=invertir) to put in

hemos puesto más de cinco millones — we have put in over five million

puso todos sus ahorros en aquel negocio — he put all his savings into that business

22) (=apostar)

pon tres fichas al rojo — put three chips on red

pongo cinco euros a que mañana llueve — I bet five euros that it will rain tomorrow

23) (=llamar) to call

¿qué nombre {o} cómo le van a poner? — what are they going to call him?, what name are they giving him?

al niño le pusieron Luis — they called the child Luis

24) (=criticar, alabar)

• te puso muy [bien] ante el jefe — she was very nice about you to the boss

me han puesto muy bien esa película — I've heard that film is very good

• ¡[cómo] te han puesto! — (=te han criticado) they had a real go at you!; (=te han alabado) they were really nice about you!

• tu cuñada te ha puesto muy [mal] — your sister-in-law was very nasty about you

25) (=tildar)

• poner a algn [de], la han puesto de idiota para arriba — they called her an idiot and worse

26) (=suponer)

pongamos 120 — let's say 120

• pongamos [que] ganas la lotería — suppose {o} supposing you win the lottery

poniendo que... — supposing that...

27)

• poner a algn [a] + infin —

nada más llegar nos pusieron a barrer — no sooner had we arrived than we were set to sweeping the floor

puso a sus hijos a trabajar — she sent her children out to work

28)

• poner a Juan [bien] con Pedro — to make things up between Juan and Pedro

• poner a Juan [mal] con Pedro — to make Juan fall out with Pedro, cause a rift between Juan and Pedro

29) [en trabajo]

• poner a algn [de], puso a su hija de sirvienta — she got her daughter a job as a servant

lo han puesto de dependiente en una tienda — they got him a job as a shop assistant

30)

- ¡no pongo ni una!

31) [gallina] [+ huevos] to lay

2. VERBO INTRANSITIVO

1) [aves] to lay (eggs)

2) (=apostar)

no pongo a la lotería — I don't play the lottery

3.

See:

ponerse

* * *
1.
verbo transitivo

Sentido I

1)

a) ( colocar) to put

lo pusieron en el curso avanzado — he was put o placed in the advanced class

pon agua a calentar — put some water on to boil

no le puso la tapa — he didn't put the lid on

ponle el collar al perro — put the dog's collar on

b) <anuncio/aviso> to place, put

2) ( agregar) to put

¿cuándo se le pone el agua? — when do you put the water in?, when do you add the water?

¿le pones azúcar al café? — do you take sugar in your coffee?

3) <ropa/calzado> (+ me/te/le etc)

¿me pones los zapatos? — can you put my shoes on (for me)?

le puse el vestido rojo — I dressed her in her red dress

4) <inyección/supositorio> to give

5)

poner la mesa — to lay o set the table

pon otro cubierto para Juan — lay another place at the table for Juan

6)

a) (instalar, montar) <oficina/restaurante> to open

puso una autoescuela — he opened up a driving school

les ayudó a poner la casa — he helped them set up house o home

b) <cocina/teléfono/calefacción> to install

c) cerradura/armario to fit

pusimos parqué en el salón — we laid parquet flooring in the living room

7) ave < huevo> to lay

8) (Esp) (servir, dar)

¿qué le pongo? — what can I get you?

póngame un café, por favor — I'll have a coffee, please

¿cuántos le pongo? — how many would you like?

Sentido II

9)

a) ( contribuir)

él pone el capital y yo el trabajo — he puts up the capital and I supply the labor

pusimos 500 pesos cada uno — we put in 500 pesos each

b) ( proporcionar) autobús/tren to lay on

10) < atención> to pay; <cuidado/interés> to take

pon atención en lo que haces — pay attention to what you're doing

pon más cuidado en la presentación — take more care over the presentation

pone mucho entusiasmo en todo lo que hace — he puts a lot of enthusiasm into everything he does

poner énfasis en algo — to stress something

11)

a) ( imponer) < deberes> to give, set; <examen/problema> to set

le pusieron una multa — he was fined

b) ( oponer)

no puso inconveniente — he didn't have o raise any objections

a todo le pone peros or pegas — she finds fault with everything

c) ( adjudicar) < nota> to give

¿qué nota te puso? — what mark did he give you?

le pusieron un cero — he got nought out of ten

12) ( dar) <nombre/apodo> to give; < ejemplo> to give

¿qué título le pusiste? — what title did you give it?

le pusieron Eva — they called her Eva

le pusieron el apodo de `el cojo' — they nicknamed him `el cojo'

13) ( enviar) < telegrama> to send

14) ( escribir) to put

no sé que ponerle — I don't know what to put o say

15) (esp Esp) ( expresar por escrito) to say

allí pone que no se puede pasar — it says there that you can't go in

16) (Esp) (exhibir, dar) <obra/película>

¿ponen algo interesante en la tele? — is there anything interesting on TV?

¿qué ponen en el Royal? — what's on o what's showing at the Royal?

en el teatro ponen una obra de Casares — there's a play by Casares on at the theater

17) (RPl) ( tardar) to take

de allí a Salta pusimos tres horas — it took us three hours from there to Salta

Sentido III

18) (en estado, situación) (+ compl)

poner a alguien nervioso — to make somebody nervous

poner a alguien de mal humor — to put somebody in a bad mood

poner a alguien en evidencia — to show somebody up

poner a alguien en un aprieto — to put somebody in an awkward position

nos puso al corriente de lo sucedido — he brought us up to date on what had happened

mira cómo has puesto la alfombra! — look at the mess you've made on the carpet!

me lo estás poniendo muy difícil — you're making things very difficult for me

19) ( adoptar) cara/voz

no pongas esa cara — there's no need to look like that

puso voz de asustado — he sounded scared

20)

a) ( hacer empezar)

me pusieron a régimen — they put me on a diet

poner a alguien a + inf: puso a las hijas a trabajar he sent his daughters out to work; lo puse a hacer los deberes — I made him do his homework

b)

poner a alguien de algo: la pusieron de jefa de sección they made her head of department; lo pusieron de ángel he was given the part of an angel; siempre te pone de ejemplo — he always holds you up as an example

21) ( suponer)

pon que perdemos ese tren... — say we miss that train o if we (were to) miss that train...

pongamos (por caso) que están equivocados — suppose o let's just say they're wrong

ponerle — (esp AmL)

¿cuánto se tarda? - ponle dos horas — how long does it take? - about two hours o reckon on two hours

Sentido IV

22)

a) (conectar, encender) <televisión/calefacción> to turn on, switch on, put on; <programa/canal> to put on; < disco> to put on

puso el motor en marcha — she switched on o started the engine

nos van a poner la luz — we're going to have our electricity connected

b) (ajustar, graduar)

pon el despertador a las siete — set the alarm (clock) for seven

pon la música más alta — turn the music up

puso el reloj en hora — she put the clock right

poner el motor a punto — to tune up the engine

23) (Esp) ( al teléfono)

en seguida le pongo — I'm just putting you through o connecting you

poner a alguien con algo/alguien — to put somebody through to something/somebody

¿me pone con la extensión 24? — could you put me through to extension 24, please?
2.
vi gallina to lay
3.
1) ponerse v pron

Sentido I

2)

a) (refl) ( colocarse)

pongámonos a la sombra — let's sit (o lie etc) in the shade

ponerse de pie — to stand (up)

ponerse de rodillas — to kneel (down), get down on one's knees

ponte ahí, junto al árbol — stand over there, by the tree

se me/le puso que... — (AmS fam) I/he had a feeling that... (colloq)

se le pone cada cosa... — he gets the strangest ideas into his head

b) (Esp) ( llegar)

en una hora nos pusimos allí — we got there in one hour

3) sol to set

4) (refl) <calzado/maquillaje/alhaja> to put on

no tengo nada que ponerme — I don't have a thing to wear

me puse el collar de perlas — I wore o put on my pearl necklace

Sentido II

5) (en estado, situación) (+ compl)

se puso triste — she became sad

cuando lo vio se puso muy contenta — she was so happy when she saw it

se puso como loco — he went mad

quiero ponerme morena — I want to get a tan

ponerse cómodo — to make oneself comfortable

no te pongas así — don't get so worked up

cómo te has puesto de barro! — look at you, you're covered in mud!

la vida se está poniendo carísima — everything's getting so expensive

6)

a) ( empezar)

ponerse a + inf — to start -ing, to start + inf

se puso a llover — it started raining o started to rain

a ver si te pones a trabajar — you'd better get down to some work

b) (CS arg) ( contribuir dinero)

cuando llega la cuenta hay que ponerse — when the bill comes, everyone has to cough up (colloq)

yo me pongo con cien — I'll put in o chip in a hundred

Sentido III

7) (Esp) ( al teléfono)

¿Pepe? sí, ahora se pone — Pepe? OK, I'll just get him for you

dile a tu madre que se ponga — ask your mother to come to the phone

* * *

= affix, fit, put, set, lay, set up, lay out on, lay down, deposit, play, lay out, plant, bung + Nombe + in, get on.

Ex. Some libraries use small stickers affixed to the spines which have cartoons or ideograms indicating a special genre.

Ex. One such method requires that each book has a magnetic strip inserted into the spine and a special exit door is fitted across which an electric signal is beamed.

Ex. If you encounter an unlabeled document during charge-out, peel off one of the preprinted labels and put it in the document.

Ex. If no fines are to be charged for a particular combination of borrower and material type, set the maximum fine to zero.

Ex. By such mutual assistance, the wits and endeavours of the world may no longer be as so many scattered coals, or firebrands, which, for want of union are soon quenched, whereas, being but laid together, they would have yielded a comfortable light and heat.

Ex. A table is set up in a classroom, books are laid out on it by pupil 'shop assistants' supervised by a rota of teachers, and regular opening hours are laid down and adhered to.

Ex. A table is set up in a classroom, books are laid out on it by pupil 'shop assistants' supervised by a rota of teachers, and regular opening hours are laid down and adhered to.

Ex. A table is set up in a classroom, books are laid out on it by pupil 'shop assistants' supervised by a rota of teachers, and regular opening hours are laid down and adhered to.

Ex. The run-off paper must be thick and absorbent to cope with the thick layer of ink deposited on it by the duplicator.

Ex. In another style of lesson, the book is approached through film clips, dramatizations on TV, or played on records or tapes made commercially.

Ex. There should be plenty of space to lay out all the books attractively and for people to move about without feeling too crowded.

Ex. The article is entitled 'To everything there is a season...a time to plant and a time to pluck up that which is planted: a life-cycle analysis of education for librarianship'.

Ex. Instead of bunging it in the washing machine, clean it carefully by hand using lukewarm water.

Ex. The full-length, two-direction zipper makes it easy to get on and off, and the bottom is easy to unzip for diaper changes.

----

* con la mirada puesta en = in + Posesivo + sights.

* cosas + ponerse feas = things + get rough.

* costes + ponerse por las nubes = costs + spiral.

* de quita y pon = burn-'em-down-build-'em-up, removable.

* encargado de poner en práctica = implementor [implementer].

* no poner en duda = be unquestioned.

* poner a Alguien al cargo de = put + Nombre + in charge of.

* poner a Alguien al frente de = put + Nombre + in charge of.

* poner a Alguien al mando de = put + Nombre + in charge of.

* poner a Alguien al tanto de = fill + Alguien + in on.

* poner a Alguien contra las cuerdas = put + Nombre + on the spot.

* poner a Alguien en contacto con = put + Nombre + in touch with.

* poner a Alguien en el compromiso de = leave + Nombre + with the choice of.

* poner a Alguien en guardia = put + Nombre + on + Posesivo + guard.

* poner a Alguien en su sitio = cut + Nombre + down to size, knock + Nombre + off + Posesivo + pedestal, cut + Nombre + down to size.

* poner a Alguien en un aprieto = put + Nombre + on the spot.

* poner a Alguien en un apuro = put + Alguien + on the spot, put + Nombre + on the spot.

* poner a Alguien en un compromiso = put + Alguien + on the spot.

* poner a Alguien en un pedestal = put + Nombre + on a pedestal.

* poner a cargo de = put in + charge of.

* poner a disposición = keep within + reach.

* poner a disposición de = make + available to, put at + the disposal of, place + at the disposal of, bring within + reach.

* poner a la altura de las circunstancias = bring + Nombre + up to par.

* poner a la defensiva = put on + the defensive.

* poner al alcance = bring within + reach.

* poner al día = bring + Nombre + up to date, bring + Nombre + up to scratch.

* poner al día (de) = bring + Nombre + up to speed (on), get + Nombre + up to speed on.

* poner Algo a disposición = put + Nombre + within reach.

* poner Algo al alcance = put + Nombre + within reach.

* poner Algo al descubierto = bring + Nombre + to the surface.

* poner Algo a mano = put + Nombre + within reach.

* poner Algo a prueba = push + Nombre + to + Posesivo + limits.

* poner Algo en = stick + Nombre + on.

* poner Algo en Internet = put (out) + Nombre + on the web.

* poner Algo patas arriba = turn + Nombre + inside-out.

* poner Algo por delante de = put + Nombre + ahead of.

* poner Alguien al descubierto = blow + Posesivo + cover.

* poner + Alguien + frenético = make + Alguien + furious.

* poner al mismo nivel que = bring + Nombre + to a par with.

* poner al revés = upend.

* poner al tanto (de) = bring into + the swim of, bring + Nombre + up to speed (on), get + Nombre + up to speed on.

* poner al tanto sobre = give + Nombre + the lowdown on.

* poner a mal tiempo buena cara = keep + Posesivo + chin up.

* poner a + Nombre + a la cabeza de = put + Nombre + ahead in.

* poner a + Número = set to + Número.

* poner aparte = set + apart.

* poner a + Posesivo + disposición = put at + Posesivo + fingertips.

* poner a prueba = stretch, tax, try, strain, overtax, pilot, put to + the test, test, plumb + the depths of, trial, overstretch, push + the envelope, put + Nombre + to the test, try + Nombre + on, push + Nombre + to the edge.

* poner a prueba la paciencia de Alguien = test + Posesivo + patience, try + Nombre + patience.

* poner a prueba la paciencia de un santo = try + the patience of a saint.

* poner a prueba la paciencia de un santo = test + the patience of a saint.

* poner a prueba una idea = test + idea, pilot + idea.

* poner a punto = overhaul, hone, fine tune [fine-tune], tune-up.

* poner atención = lend + an ear, listen (to).

* poner a un lado = lay + Nombre + aside, set + aside.

* poner bonito = get + the rough edge of + Posesivo + tongue.

* poner carnada = bait.

* poner cebo = bait.

* poner como ejemplo = instance, cite + as an example, showcase.

* poner con chinchetas = thumbtack.

* poner delante de = lay before.

* poner de manifiesto = bring into + relief, highlight, show, state, throw into + relief, throw up, evince, illustrate, underscore, underline, emphasise [emphasize, -USA], bring to + light, make + it + clear, lay + bare, provide + insight into, reveal, flag + Nombre + up.

* poner de manifiesto las mejores cualidades de = bring out + the best in.

* poner demasiado énfasis en Algo = overemphasise [over-emphasise] [overemphasize, -USA].

* poner de patitas en la calle = give + Nombre + the boot, sack, boot (out), give + Nombre + the sack, turf out.

* poner de pie = stand + upright.

* poner de pie apoyado sobre un costado = stand on + Posesivo + side.

* poner de + Posesivo + parte = do + Posesivo + part, do + Posesivo + share, do + Posesivo + bit.

* poner de relieve = bring into + relief, throw into + relief, underscore, highlight, show, state, throw up, evince, illustrate, underline, emphasise [emphasize, -USA], flag + Nombre + up, reveal.

* poner de relieve la importancia = underscore + importance.

* poner doble acristalamiento = double glaze.

* poner el candado = padlock.

* poner el centro de atención = put + focus.

* poner el colofón final = bookend.

* poner el culo = take + Nombre + lying down.

* poner el dedo en la llaga = hit + a (raw) nerve, touch on + raw nerve, hit + the nail on the head, strike + home, strike + a nerve, touch on + a sore spot, touch + a (raw) nerve.

* poner el despertador = set + the alarm clock.

* poner el énfasis = put + focus.

* poner el grito en el cielo = be (all) up in arms, kick up + a stink, kick up + a fuss, blow + Posesivo + top, make + a row, make + a ruckus, kick up + a row, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + stack, scream + blue murder, froth at + the mouth, shout + blue murder.

* poner el matasellos a una carta = postmark.

* poner el precio = price.

* poner el sello = stamp.

* poner el sello a = place + a stamp on.

* poner el sello de = rubber stamp.

* poner empeño = strive.

* poner en adobo = marinade.

* poner en alerta = put on + standby, put on + alert, place + Nombre + on standby.

* poner en alquiler = rent out.

* poner en apuros = cast + a shadow over, put + Nombre + in difficulties.

* poner encima = top with.

* poner en circulación = circulate.

* poner en claro = clear up.

* poner en cola = queue.

* poner en cola de espera = place + in queue.

* poner en contacto = bring into + relationship, contact, provide + an interface, bring into + contact.

* poner en contenedor = containerise [containerize, -USA].

* poner en cuarentena = quarantine.

* poner en cuestión = call into + question, render + questionable.

* poner en cuestión la validez de = bring into + question the validity of, question + the validity of.

* poner en dificultades = put + Nombre + in difficulties.

* poner en duda = challenge, be flawed, question, render + suspect, unsettle, cast + doubt on, regard + with suspicion, put in + doubt, call into + question, shed + doubt, throw into + doubt, throw + doubt on.

* poner en duda la validez de = bring into + question the validity of.

* poner en duda unos principios = shake + foundations.

* poner en el haber de = credit.

* poner en entredicho = challenge, cast + doubt on, subvert, compromise, cast + aspersions on, challenge + Posesivo + assumptions, doubt, question, call into + question, impugn.

* poner en entredicho una postura = compromise + position.

* poner en escena = stage.

* poner en estado de alerta = put on + standby, put on + alert, place + Nombre + on standby.

* poner en evidencia = make + it + clear, underline, bring to + light, put + Nombre + to shame, call + Posesivo + bluff, bring to + the fore.

* poner énfasis = put + emphasis.

* poner énfasis en = lay + stress on, place + emphasis on, lay + emphasis on.

* poner en forma = buff up.

* poner en funcionamiento = activate, set in + action, set up, trip, put into + working order, put in + place, put in + place, put into + place, set in + motion.

* poner en funcionamiento un programa = implement + program(me).

* poner en garantía = pawn.

* poner en hielo = ice.

* poner en juego = tap.

* poner en la calle = evict.

* poner en la pared = pin up.

* poner en la red + Documento Impreso = webify + Documento Impreso.

* poner en libertad = release from + jail.

* poner en libertad bajo fianza = release on + bail.

* poner en libertad condicional = release on + bail.

* poner en libertad condicional, poner en libertad bajo fianza = release on + bail.

* poner en lista de espera = put + on a waiting list.

* poner en marcha = implement, set up, trip, set out on, crank up.

* poner en marcha un proyecto = mobilise + effort.

* poner en órbita = place into + orbit.

* poner en orden = tidy up, put in + order, clear up.

* poner en peligro = jeopardise [jeopardize, -USA], put into + jeopardy, imperil, put at + risk, compromise, endanger, pose + risk.

* poner en peligro la seguridad = breach + security.

* poner en peligro la vida = risk + Posesivo + life, risk + life and limb.

* poner en práctica = exercise, implement, put into + practice, put to + work, put into + effect, put into + practical effect, put in + place, put into + place, translate into + practical action, bring to + bear, deploy.

* poner en práctica una idea = put + Posesivo + idea + into practice.

* poner en práctica una normativa = carry out + policy.

* poner en práctica un arte = practise + art.

* poner en préstamo = circulate.

* poner en primer plano = foreground.

* poner en relación = bring into + relationship.

* poner en remojo = steep.

* poner en ridículo = poke + fun at.

* poner en riesgo = put at + risk.

* poner en su sitio = put in + place.

* poner en tela de juicio = throw + doubt on, contest.

* poner en tensión = put + Nombre + under pressure.

* poner entre comillas = enclose + in quotation marks.

* poner entre corchetes = bracket.

* poner entre la espada y la pared = press to + the point.

* poner entre paréntesis = bracket.

* poner entre rejas = put + Nombre + behind bars.

* poner en uso = bring into + use, take in + use.

* poner en venta = put on + sale.

* poner esfuerzo = give + effort.

* poner fin = curb, bring to + a close, draw to + a close.

* poner fin a = put + paid to, put + an end to, put + a stop to, call + a halt on, bring + an end to, bring to + an end, sound + the death knell for, kill off.

* poner fin a un embarazo = terminate + pregnancy.

* poner freno = curb.

* poner freno a = place + a curb on, clamp down on.

* poner fuera de combate = lay + Nombre + low.

* poner guiones = hyphenate.

* poner huevos = lay + eggs, oviposit.

* poner impuestos = impose + VAT.

* poner la brida = bridle.

* poner la casa al revés = turn + everything upside down.

* poner la casa patas arriba = turn + the house upside down.

* poner la dirección en un sobre = address + envelope.

* poner ladrillos = laying of bricks, lay + bricks.

* poner la fecha = date-stamp.

* poner la mesa = lay + the table.

* poner la otra mejilla = turn + the other cheek.

* poner la responsabilidad en = put + the burden on.

* poner las antenas = prick (up) + Posesivo + ears, Posesivo + antennas + go up.

* poner las bases = lay + foundation, lay + the basis for.

* poner las cartas boca arriba = lay + Posesivo + cards on the table, put + Posesivo + cards on the table.

* poner las cartas sobre la mesa = lay + Posesivo + cards on the table, put + Posesivo + cards on the table.

* poner las cosas en marcha = get + the ball rolling, set + the ball rolling, start + the ball rolling, get + things rolling, get + things going, set + the wheels in motion.

* poner las cosas en movimiento = get + the ball rolling, set + the ball rolling, start + the ball rolling, get + things rolling, get + things going, set + the wheels in motion.

* poner las cosas en su lugar = set + the record straight.

* poner las esposas = handcuff.

* poner la vida en peligro = put + Posesivo + life at risk.

* ponerle el cascabel al gato = stick + Posesivo + neck out (for), stick out + Posesivo + neck.

* ponerle la guinda = put + icing on the cake.

* ponerle la mano encima a = lay + a finger on.

* ponerle los cuernos a = cuckold.

* ponerlo de otra manera = put it + in a different way.

* poner lo pelos de punta = frighten + the living daylights out of.

* poner los ojos en blanco = roll + Posesivo + eyes.

* poner los pelos de punta = bristle, scare + the living daylights out of, frighten + Nombre + to death, make + Posesivo + hair stand on end, scare + the hell out of.

* poner los pies en alto = put + Posesivo + feet up.

* poner los pies en + Posesivo + casa = darken + Posesivo + door.

* poner los pies sobre la tierra = come down + to earth.

* poner más fuerte = crank up.

* poner mucho ahínco = try + Posesivo + heart out.

* poner mucho ahínco en = put + Posesivo + heart into.

* poner mucho empeño = try + Posesivo + heart out.

* poner mucho empeño en = put + Posesivo + heart into.

* poner mucho empeño en + Verbo = be at pains to + Infinitivo.

* poner mucho empeño por = take + (great) pains to.

* poner mucho esmero por = take + (great) pains to.

* poner negro = drive + Alguien + (a)round the bend.

* poner nervioso = rattle.

* poner nervioso a Alguien = give + Nombre + the screaming abdabs.

* poner + Nombre + a dieta = put + Nombre + on a diet.

* poner + Nombre + a + Nombre = place + Nombre + against + Nombre.

* poner objeciones = object.

* poner objeciones a = object to.

* poner obstáculos = cramp.

* poner orden = bring + order, tidying (up), create + order, clear out, clear up.

* poner orden en el caos = create + order out of chaos, create + order out of chaos.

* poner papel en la impresora = load + printer.

* poner parches = patch up, patch.

* poner patas arriba = upend.

* poner pegas = cavil (about/at), baulk [balk, -USA], quibble (about/over/with), raise + objection, find + fault with.

* poner peros = baulk [balk, -USA], cavil (about/at), quibble (about/over/with), raise + objection, find + fault with.

* poner por las nubes = praise + highly, wax + lyrical, wax + rapturous, praise + Nombre + to the skies, sing + Posesivo + praises.

* poner por los suelos = slate, slag + Nombre + off, mouth off, say + nasty things about, call + Nombre + all the names under the sun, trash, cut + Nombre + up, tear + Nombre + down, rubbish.

* poner + Posesivo + granito de arena = do + Posesivo + share, do + Posesivo + part, do + Posesivo + bit.

* poner precio a la cabeza de = declare + open season on.

* poner precio a la cabeza de Alguien = put + a price on + Posesivo + head.

* poner punto final a = put + an end to, bring + an end to, bring to + an end, close + the book on.

* poner punto y final a = put + a stop to, sound + the death knell for.

* poner reparos = cavil (about/at), baulk [balk, -USA], quibble (about/over/with), raise + objection, find + fault with.

* poner sal = salt.

* ponerse = don, pull on, wax.

* ponerse a = set about + Gerundio, get (a)round to, settle down to, get down to + Nombre.

* ponerse a cero = roll over to + zero.

* ponerse a cubierto = run for + cover.

* ponerse a dieta = go on + a diet.

* ponerse a hacer = set out to + do.

* ponerse a hacer Algo en serio = buckle down to.

* ponerse al corriente = come up to + speed.

* ponerse al corriente de = catch up with, catch up on.

* ponerse al día = catching up, come up to + speed, get + up to speed.

* ponerse al día de = get up to + speed on.

* ponerse al día de un atraso = clear + backlog.

* ponerse al día en = catch up with, catch up on.

* ponerse Algo = slip + Nombre + on.

* ponerse al rojo vivo = reach + boiling point, fire up.

* ponerse al tanto = get + up to speed, wise up.

* ponerse al tanto de = get up to + speed on.

* ponerse a malas con = run + afoul of, fall + afoul of.

* ponerse amarillo de envidia = turn + green with envy.

* ponerse a temblar con sólo pensar en = shudder at + the thought of.

* ponerse a trabajar en serio = get on with + Posesivo + work, buckle down to, pull up + Posesivo + socks, pull + (a/Posesivo) finger out.

* ponerse a trabajar por cuenta propia = strike out on + Posesivo + own.

* ponerse a tratar + Algo = get down to + Nombre.

* ponerse blanco = turn + white, whiten.

* ponerse borroso = blur.

* ponerse ciego = make + a pig of + Reflexivo, pig out (on).

* ponerse + Color = go + Color.

* ponerse colorado = get + red in the face, go + bright red.

* ponerse colorado como un tomate = go + bright red.

* ponerse como loco = go + crazy, get + (all) worked up (about), get + hot under the collar.

* ponerse como una fiera = get + Posesivo + knickers in a twist, get + Posesivo + knickers in a bundle, get + Posesivo + panties in a bundle, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + top, blow + Posesivo + stack.

* ponerse como unas castañuelas = be tickled pink, be chuffed to bits, thrill + Nombre + to bits.

* ponerse como un energúmeno = get + Posesivo + knickers in a twist, get + Posesivo + knickers in a bundle, get + Posesivo + panties in a bundle, blow + Posesivo + top, blow + a fuse, wax + indignant, throw + a wobbly, throw + a wobbler, tear + Posesivo + hair out, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + stack.

* ponerse contentísimo = be tickled pink, be chuffed to bits, thrill + Nombre + to bits.

* ponerse de acuerdo sobre = agree (on/upon).

* ponerse del lado de = side with.

* ponerse del lado de Alguien = side in + Posesivo + favour.

* ponerse de lleno a = buckle down to.

* ponerse de mil colores = go + bright red.

* ponerse de moda = come into + vogue, come into + fashion.

* ponerse de parte de = side with.

* ponerse de parte de Alguien = side in + Posesivo + favour.

* ponerse de pie = rise, stand up, get to + Posesivo + feet, rise to + Posesivo + feet.

* ponerse de punta = stand out.

* ponerse, el = donning, the.

* ponerse el cinturón = buckle up.

* ponerse en cola = queue up, line up.

* ponerse en contacto = make + contact.

* ponerse en contacto con = be in touch (with), interact (with), get in + touch with.

* ponerse en contra de = turn against.

* ponerse en cuclillas = squat (down), crouch (down).

* ponerse en el lugar de = place + Reflexivo + in the position of, put + Reflexivo + in the position of.

* ponerse en el lugar de Alguien = put + Reflexivo + in + Nombre/Posesivo + shoes, wear + Posesivo + shoes, walk in + Posesivo + shoes.

* ponerse enfermo = get + sick.

* ponerse en fila = line up.

* ponerse en forma = get + fit.

* ponerse en forma para la lucir el cuerpo en la playa = get + beach-fit.

* ponerse en lugar de Alguien = stand in + Posesivo + shoes.

* ponerse en marcha = set off, get off + the ground, swing into + action.

* ponerse en medio = get in + the way (of).

* ponerse en pie de guerra = dig up + the tomahawk, dig up + the hatchet, dig up + the war axe.

* ponerse en práctica = go into + effect.

* ponerse en ridículo = make + a spectacle of + Reflexivo.

* ponerse en tensión = tense up.

* ponerse firme = stand to + attention.

* ponerse frenético = go + berserk, go + postal, go + crazy, work up + a lather, tear + Posesivo + hair out, be furious.

* ponerse fresco con = act + fresh with.

* ponerse furioso = infuriate, get + (all) worked up (about), get + hot under the collar.

* ponerse gallito = bluster.

* ponerse hecho una fiera = go + ballistic, go + berserk, blow + Posesivo + top, go + postal, go + crazy, blow + a fuse, lose + Posesivo + temper, throw + a wobbly, throw + a wobbler, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + stack.

* ponerse hecho una furia = go + berserk, go + postal, go + crazy, lose + Posesivo + temper.

* ponerse hecho un basilisco = go + ballistic, go + berserk, go + postal, go + crazy, lose + Posesivo + temper.

* ponerse hecho un energúmeno = go + ballistic, blow + Posesivo + top, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + stack.

* ponerse histérico = go + berserk, go + postal, work up + a lather, throw + a wobbly, throw + a wobbler.

* ponerse la ropa rápidamente = slip into + Posesivo + clothes.

* ponerse las medallas = take + the credit (for).

* ponerse las orejeras = put on + blinkers.

* ponerse las pilas = buckle down to, pull up + Posesivo + socks, put + Posesivo + skates on, get + Posesivo + skates on, pull + (a/Posesivo) finger out.

* ponerse las pilas, ponerse de lleno a, ponerse a trabajar en serio = buckle down to.

* ponerse loco = go + berserk, go + postal, work up + a lather.

* ponerse manos a la obra = get down to + business, swing into + action.

* ponerse marrón = turn + brown.

* ponerse morado = make + a pig of + Reflexivo, pig out (on).

* ponerse nervioso = get + Posesivo + knickers in a bundle, get + Posesivo + panties in a bundle, be in a tizz(y), get in(to) a tizz(y), have + butterflies in + Posesivo + stomach.

* ponerse por las nubes = go + ballistic.

* ponerse rígido = stiffen.

* ponerse rojo = get + red in the face, go + bright red.

* ponerse rojo como un tomate = go + bright red.

* ponerse seriamente a = settle to.

* ponerse tenso = tense up, stress + Nombre + out.

* ponerse tibio = pig out (on).

* ponerse una tarea = set + Reflexivo + task.

* poner sobre aviso = alert to.

* poner término a = put + paid to.

* poner toda la carne en el asador = go for + broke, shoot (for) + the moon, put + all (of) + Posesivo + eggs in one basket.

* poner todo de + Posesivo + parte = give + Posesivo + best, do + Posesivo + best, give + Posesivo + utmost.

* poner todo patas arriba = turn + everything upside down.

* poner todos los huevos en una canasta = put + all (of) + Posesivo + eggs in one basket, put + all (of) + Posesivo + eggs in one basket.

* poner trabas = cramp.

* poner una bomba = plant + bomb.

* poner una demanda = face + legal action.

* poner una denuncia = file + police report.

* poner una marca de comprobación = check-mark.

* poner una nota en un sitio público = post.

* poner una reclamación = appeal.

* poner una señal = put up + a sign, put up + a notice.

* poner una señal de aviso = post + a warning, post + a warning sign.

* poner una tienda = pitch + tent.

* poner un círculo alrededor = circle.

* poner un ejemplo = take + an example, draw + example.

* poner un letrero = put up + a sign, post + a notice, put up + a notice.

* poner un pie = set + foot (inside/in/on).

* poner un poquito de picante = pep up.

* poner un precio a Algo muy alto = overprice.

* poner verde = mouth off, get + the rough edge of + Posesivo + tongue, trash, call + Nombre + all the names under the sun, say + nasty things about, slag + Nombre + off, cut + Nombre + up, tear + Nombre + down, slate, rubbish.

* poner vertical = stand + upright, upend.

* poner y quitar = get on and off.

* pongamos el caso de que = for the sake of + argument.

* pongamos, por ejemplo,... = let us say, take, for example,..., take, for instance,....

* por poner un ejemplo + Adjetivo = to take a + Adjetivo + example.

* por poner un ejemplo sobre + Nombre = to take + Nombre.

* precio + ponerse por las nubes = price + go through the roof, price + spiral out of control, price + soar through the roof.

* precios + ponerse por las nubes = prices + spiral.

* que pone la vida en peligro = life threatening.

* que pone obstáculos = obstructive.

* quita o pon = give or take.

* sin poner en duda la veracidad de Algo temporalmente = suspension of disbelief.

* sin poner en escena = unproduced.

* sin ponerlo en duda = uncritically.

* sin ponerse en duda = unquestioned.

* sólo con la ropa interior puesta = in + Posesivo + underclothes.

* sol + ponerse (por) = sun + set (on).

* volver a ponerse al día = be back on track, be on track.

* ya lo quitas, ya lo pones = burn-'em-down-build-'em-up.

* * *
1.
verbo transitivo

Sentido I

1)

a) ( colocar) to put

lo pusieron en el curso avanzado — he was put o placed in the advanced class

pon agua a calentar — put some water on to boil

no le puso la tapa — he didn't put the lid on

ponle el collar al perro — put the dog's collar on

b) <anuncio/aviso> to place, put

2) ( agregar) to put

¿cuándo se le pone el agua? — when do you put the water in?, when do you add the water?

¿le pones azúcar al café? — do you take sugar in your coffee?

3) <ropa/calzado> (+ me/te/le etc)

¿me pones los zapatos? — can you put my shoes on (for me)?

le puse el vestido rojo — I dressed her in her red dress

4) <inyección/supositorio> to give

5)

poner la mesa — to lay o set the table

pon otro cubierto para Juan — lay another place at the table for Juan

6)

a) (instalar, montar) <oficina/restaurante> to open

puso una autoescuela — he opened up a driving school

les ayudó a poner la casa — he helped them set up house o home

b) <cocina/teléfono/calefacción> to install

c) cerradura/armario to fit

pusimos parqué en el salón — we laid parquet flooring in the living room

7) ave < huevo> to lay

8) (Esp) (servir, dar)

¿qué le pongo? — what can I get you?

póngame un café, por favor — I'll have a coffee, please

¿cuántos le pongo? — how many would you like?

Sentido II

9)

a) ( contribuir)

él pone el capital y yo el trabajo — he puts up the capital and I supply the labor

pusimos 500 pesos cada uno — we put in 500 pesos each

b) ( proporcionar) autobús/tren to lay on

10) < atención> to pay; <cuidado/interés> to take

pon atención en lo que haces — pay attention to what you're doing

pon más cuidado en la presentación — take more care over the presentation

pone mucho entusiasmo en todo lo que hace — he puts a lot of enthusiasm into everything he does

poner énfasis en algo — to stress something

11)

a) ( imponer) < deberes> to give, set; <examen/problema> to set

le pusieron una multa — he was fined

b) ( oponer)

no puso inconveniente — he didn't have o raise any objections

a todo le pone peros or pegas — she finds fault with everything

c) ( adjudicar) < nota> to give

¿qué nota te puso? — what mark did he give you?

le pusieron un cero — he got nought out of ten

12) ( dar) <nombre/apodo> to give; < ejemplo> to give

¿qué título le pusiste? — what title did you give it?

le pusieron Eva — they called her Eva

le pusieron el apodo de `el cojo' — they nicknamed him `el cojo'

13) ( enviar) < telegrama> to send

14) ( escribir) to put

no sé que ponerle — I don't know what to put o say

15) (esp Esp) ( expresar por escrito) to say

allí pone que no se puede pasar — it says there that you can't go in

16) (Esp) (exhibir, dar) <obra/película>

¿ponen algo interesante en la tele? — is there anything interesting on TV?

¿qué ponen en el Royal? — what's on o what's showing at the Royal?

en el teatro ponen una obra de Casares — there's a play by Casares on at the theater

17) (RPl) ( tardar) to take

de allí a Salta pusimos tres horas — it took us three hours from there to Salta

Sentido III

18) (en estado, situación) (+ compl)

poner a alguien nervioso — to make somebody nervous

poner a alguien de mal humor — to put somebody in a bad mood

poner a alguien en evidencia — to show somebody up

poner a alguien en un aprieto — to put somebody in an awkward position

nos puso al corriente de lo sucedido — he brought us up to date on what had happened

mira cómo has puesto la alfombra! — look at the mess you've made on the carpet!

me lo estás poniendo muy difícil — you're making things very difficult for me

19) ( adoptar) cara/voz

no pongas esa cara — there's no need to look like that

puso voz de asustado — he sounded scared

20)

a) ( hacer empezar)

me pusieron a régimen — they put me on a diet

poner a alguien a + inf: puso a las hijas a trabajar he sent his daughters out to work; lo puse a hacer los deberes — I made him do his homework

b)

poner a alguien de algo: la pusieron de jefa de sección they made her head of department; lo pusieron de ángel he was given the part of an angel; siempre te pone de ejemplo — he always holds you up as an example

21) ( suponer)

pon que perdemos ese tren... — say we miss that train o if we (were to) miss that train...

pongamos (por caso) que están equivocados — suppose o let's just say they're wrong

ponerle — (esp AmL)

¿cuánto se tarda? - ponle dos horas — how long does it take? - about two hours o reckon on two hours

Sentido IV

22)

a) (conectar, encender) <televisión/calefacción> to turn on, switch on, put on; <programa/canal> to put on; < disco> to put on

puso el motor en marcha — she switched on o started the engine

nos van a poner la luz — we're going to have our electricity connected

b) (ajustar, graduar)

pon el despertador a las siete — set the alarm (clock) for seven

pon la música más alta — turn the music up

puso el reloj en hora — she put the clock right

poner el motor a punto — to tune up the engine

23) (Esp) ( al teléfono)

en seguida le pongo — I'm just putting you through o connecting you

poner a alguien con algo/alguien — to put somebody through to something/somebody

¿me pone con la extensión 24? — could you put me through to extension 24, please?
2.
vi gallina to lay
3.
1) ponerse v pron

Sentido I

2)

a) (refl) ( colocarse)

pongámonos a la sombra — let's sit (o lie etc) in the shade

ponerse de pie — to stand (up)

ponerse de rodillas — to kneel (down), get down on one's knees

ponte ahí, junto al árbol — stand over there, by the tree

se me/le puso que... — (AmS fam) I/he had a feeling that... (colloq)

se le pone cada cosa... — he gets the strangest ideas into his head

b) (Esp) ( llegar)

en una hora nos pusimos allí — we got there in one hour

3) sol to set

4) (refl) <calzado/maquillaje/alhaja> to put on

no tengo nada que ponerme — I don't have a thing to wear

me puse el collar de perlas — I wore o put on my pearl necklace

Sentido II

5) (en estado, situación) (+ compl)

se puso triste — she became sad

cuando lo vio se puso muy contenta — she was so happy when she saw it

se puso como loco — he went mad

quiero ponerme morena — I want to get a tan

ponerse cómodo — to make oneself comfortable

no te pongas así — don't get so worked up

cómo te has puesto de barro! — look at you, you're covered in mud!

la vida se está poniendo carísima — everything's getting so expensive

6)

a) ( empezar)

ponerse a + inf — to start -ing, to start + inf

se puso a llover — it started raining o started to rain

a ver si te pones a trabajar — you'd better get down to some work

b) (CS arg) ( contribuir dinero)

cuando llega la cuenta hay que ponerse — when the bill comes, everyone has to cough up (colloq)

yo me pongo con cien — I'll put in o chip in a hundred

Sentido III

7) (Esp) ( al teléfono)

¿Pepe? sí, ahora se pone — Pepe? OK, I'll just get him for you

dile a tu madre que se ponga — ask your mother to come to the phone

* * *

= affix, fit, put, set, lay, set up, lay out on, lay down, deposit, play, lay out, plant, bung + Nombe + in, get on.

Ex: Some libraries use small stickers affixed to the spines which have cartoons or ideograms indicating a special genre.

Ex: One such method requires that each book has a magnetic strip inserted into the spine and a special exit door is fitted across which an electric signal is beamed.

Ex: If you encounter an unlabeled document during charge-out, peel off one of the preprinted labels and put it in the document.

Ex: If no fines are to be charged for a particular combination of borrower and material type, set the maximum fine to zero.

Ex: By such mutual assistance, the wits and endeavours of the world may no longer be as so many scattered coals, or firebrands, which, for want of union are soon quenched, whereas, being but laid together, they would have yielded a comfortable light and heat.

Ex: A table is set up in a classroom, books are laid out on it by pupil 'shop assistants' supervised by a rota of teachers, and regular opening hours are laid down and adhered to.

Ex: A table is set up in a classroom, books are laid out on it by pupil 'shop assistants' supervised by a rota of teachers, and regular opening hours are laid down and adhered to.

Ex: A table is set up in a classroom, books are laid out on it by pupil 'shop assistants' supervised by a rota of teachers, and regular opening hours are laid down and adhered to.

Ex: The run-off paper must be thick and absorbent to cope with the thick layer of ink deposited on it by the duplicator.

Ex: In another style of lesson, the book is approached through film clips, dramatizations on TV, or played on records or tapes made commercially.

Ex: There should be plenty of space to lay out all the books attractively and for people to move about without feeling too crowded.

Ex: The article is entitled 'To everything there is a season...a time to plant and a time to pluck up that which is planted: a life-cycle analysis of education for librarianship'.

Ex: Instead of bunging it in the washing machine, clean it carefully by hand using lukewarm water.

Ex: The full-length, two-direction zipper makes it easy to get on and off, and the bottom is easy to unzip for diaper changes.

* con la mirada puesta en = in + Posesivo + sights.

* cosas + ponerse feas = things + get rough.

* costes + ponerse por las nubes = costs + spiral.

* de quita y pon = burn-'em-down-build-'em-up, removable.

* encargado de poner en práctica = implementor [implementer].

* no poner en duda = be unquestioned.

* poner a Alguien al cargo de = put + Nombre + in charge of.

* poner a Alguien al frente de = put + Nombre + in charge of.

* poner a Alguien al mando de = put + Nombre + in charge of.

* poner a Alguien al tanto de = fill + Alguien + in on.

* poner a Alguien contra las cuerdas = put + Nombre + on the spot.

* poner a Alguien en contacto con = put + Nombre + in touch with.

* poner a Alguien en el compromiso de = leave + Nombre + with the choice of.

* poner a Alguien en guardia = put + Nombre + on + Posesivo + guard.

* poner a Alguien en su sitio = cut + Nombre + down to size, knock + Nombre + off + Posesivo + pedestal, cut + Nombre + down to size.

* poner a Alguien en un aprieto = put + Nombre + on the spot.

* poner a Alguien en un apuro = put + Alguien + on the spot, put + Nombre + on the spot.

* poner a Alguien en un compromiso = put + Alguien + on the spot.

* poner a Alguien en un pedestal = put + Nombre + on a pedestal.

* poner a cargo de = put in + charge of.

* poner a disposición = keep within + reach.

* poner a disposición de = make + available to, put at + the disposal of, place + at the disposal of, bring within + reach.

* poner a la altura de las circunstancias = bring + Nombre + up to par.

* poner a la defensiva = put on + the defensive.

* poner al alcance = bring within + reach.

* poner al día = bring + Nombre + up to date, bring + Nombre + up to scratch.

* poner al día (de) = bring + Nombre + up to speed (on), get + Nombre + up to speed on.

* poner Algo a disposición = put + Nombre + within reach.

* poner Algo al alcance = put + Nombre + within reach.

* poner Algo al descubierto = bring + Nombre + to the surface.

* poner Algo a mano = put + Nombre + within reach.

* poner Algo a prueba = push + Nombre + to + Posesivo + limits.

* poner Algo en = stick + Nombre + on.

* poner Algo en Internet = put (out) + Nombre + on the web.

* poner Algo patas arriba = turn + Nombre + inside-out.

* poner Algo por delante de = put + Nombre + ahead of.

* poner Alguien al descubierto = blow + Posesivo + cover.

* poner + Alguien + frenético = make + Alguien + furious.

* poner al mismo nivel que = bring + Nombre + to a par with.

* poner al revés = upend.

* poner al tanto (de) = bring into + the swim of, bring + Nombre + up to speed (on), get + Nombre + up to speed on.

* poner al tanto sobre = give + Nombre + the lowdown on.

* poner a mal tiempo buena cara = keep + Posesivo + chin up.

* poner a + Nombre + a la cabeza de = put + Nombre + ahead in.

* poner a + Número = set to + Número.

* poner aparte = set + apart.

* poner a + Posesivo + disposición = put at + Posesivo + fingertips.

* poner a prueba = stretch, tax, try, strain, overtax, pilot, put to + the test, test, plumb + the depths of, trial, overstretch, push + the envelope, put + Nombre + to the test, try + Nombre + on, push + Nombre + to the edge.

* poner a prueba la paciencia de Alguien = test + Posesivo + patience, try + Nombre + patience.

* poner a prueba la paciencia de un santo = try + the patience of a saint.

* poner a prueba la paciencia de un santo = test + the patience of a saint.

* poner a prueba una idea = test + idea, pilot + idea.

* poner a punto = overhaul, hone, fine tune [fine-tune], tune-up.

* poner atención = lend + an ear, listen (to).

* poner a un lado = lay + Nombre + aside, set + aside.

* poner bonito = get + the rough edge of + Posesivo + tongue.

* poner carnada = bait.

* poner cebo = bait.

* poner como ejemplo = instance, cite + as an example, showcase.

* poner con chinchetas = thumbtack.

* poner delante de = lay before.

* poner de manifiesto = bring into + relief, highlight, show, state, throw into + relief, throw up, evince, illustrate, underscore, underline, emphasise [emphasize, -USA], bring to + light, make + it + clear, lay + bare, provide + insight into, reveal, flag + Nombre + up.

* poner de manifiesto las mejores cualidades de = bring out + the best in.

* poner demasiado énfasis en Algo = overemphasise [over-emphasise] [overemphasize, -USA].

* poner de patitas en la calle = give + Nombre + the boot, sack, boot (out), give + Nombre + the sack, turf out.

* poner de pie = stand + upright.

* poner de pie apoyado sobre un costado = stand on + Posesivo + side.

* poner de + Posesivo + parte = do + Posesivo + part, do + Posesivo + share, do + Posesivo + bit.

* poner de relieve = bring into + relief, throw into + relief, underscore, highlight, show, state, throw up, evince, illustrate, underline, emphasise [emphasize, -USA], flag + Nombre + up, reveal.

* poner de relieve la importancia = underscore + importance.

* poner doble acristalamiento = double glaze.

* poner el candado = padlock.

* poner el centro de atención = put + focus.

* poner el colofón final = bookend.

* poner el culo = take + Nombre + lying down.

* poner el dedo en la llaga = hit + a (raw) nerve, touch on + raw nerve, hit + the nail on the head, strike + home, strike + a nerve, touch on + a sore spot, touch + a (raw) nerve.

* poner el despertador = set + the alarm clock.

* poner el énfasis = put + focus.

* poner el grito en el cielo = be (all) up in arms, kick up + a stink, kick up + a fuss, blow + Posesivo + top, make + a row, make + a ruckus, kick up + a row, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + stack, scream + blue murder, froth at + the mouth, shout + blue murder.

* poner el matasellos a una carta = postmark.

* poner el precio = price.

* poner el sello = stamp.

* poner el sello a = place + a stamp on.

* poner el sello de = rubber stamp.

* poner empeño = strive.

* poner en adobo = marinade.

* poner en alerta = put on + standby, put on + alert, place + Nombre + on standby.

* poner en alquiler = rent out.

* poner en apuros = cast + a shadow over, put + Nombre + in difficulties.

* poner encima = top with.

* poner en circulación = circulate.

* poner en claro = clear up.

* poner en cola = queue.

* poner en cola de espera = place + in queue.

* poner en contacto = bring into + relationship, contact, provide + an interface, bring into + contact.

* poner en contenedor = containerise [containerize, -USA].

* poner en cuarentena = quarantine.

* poner en cuestión = call into + question, render + questionable.

* poner en cuestión la validez de = bring into + question the validity of, question + the validity of.

* poner en dificultades = put + Nombre + in difficulties.

* poner en duda = challenge, be flawed, question, render + suspect, unsettle, cast + doubt on, regard + with suspicion, put in + doubt, call into + question, shed + doubt, throw into + doubt, throw + doubt on.

* poner en duda la validez de = bring into + question the validity of.

* poner en duda unos principios = shake + foundations.

* poner en el haber de = credit.

* poner en entredicho = challenge, cast + doubt on, subvert, compromise, cast + aspersions on, challenge + Posesivo + assumptions, doubt, question, call into + question, impugn.

* poner en entredicho una postura = compromise + position.

* poner en escena = stage.

* poner en estado de alerta = put on + standby, put on + alert, place + Nombre + on standby.

* poner en evidencia = make + it + clear, underline, bring to + light, put + Nombre + to shame, call + Posesivo + bluff, bring to + the fore.

* poner énfasis = put + emphasis.

* poner énfasis en = lay + stress on, place + emphasis on, lay + emphasis on.

* poner en forma = buff up.

* poner en funcionamiento = activate, set in + action, set up, trip, put into + working order, put in + place, put in + place, put into + place, set in + motion.

* poner en funcionamiento un programa = implement + program(me).

* poner en garantía = pawn.

* poner en hielo = ice.

* poner en juego = tap.

* poner en la calle = evict.

* poner en la pared = pin up.

* poner en la red + Documento Impreso = webify + Documento Impreso.

* poner en libertad = release from + jail.

* poner en libertad bajo fianza = release on + bail.

* poner en libertad condicional = release on + bail.

* poner en libertad condicional, poner en libertad bajo fianza = release on + bail.

* poner en lista de espera = put + on a waiting list.

* poner en marcha = implement, set up, trip, set out on, crank up.

* poner en marcha un proyecto = mobilise + effort.

* poner en órbita = place into + orbit.

* poner en orden = tidy up, put in + order, clear up.

* poner en peligro = jeopardise [jeopardize, -USA], put into + jeopardy, imperil, put at + risk, compromise, endanger, pose + risk.

* poner en peligro la seguridad = breach + security.

* poner en peligro la vida = risk + Posesivo + life, risk + life and limb.

* poner en práctica = exercise, implement, put into + practice, put to + work, put into + effect, put into + practical effect, put in + place, put into + place, translate into + practical action, bring to + bear, deploy.

* poner en práctica una idea = put + Posesivo + idea + into practice.

* poner en práctica una normativa = carry out + policy.

* poner en práctica un arte = practise + art.

* poner en préstamo = circulate.

* poner en primer plano = foreground.

* poner en relación = bring into + relationship.

* poner en remojo = steep.

* poner en ridículo = poke + fun at.

* poner en riesgo = put at + risk.

* poner en su sitio = put in + place.

* poner en tela de juicio = throw + doubt on, contest.

* poner en tensión = put + Nombre + under pressure.

* poner entre comillas = enclose + in quotation marks.

* poner entre corchetes = bracket.

* poner entre la espada y la pared = press to + the point.

* poner entre paréntesis = bracket.

* poner entre rejas = put + Nombre + behind bars.

* poner en uso = bring into + use, take in + use.

* poner en venta = put on + sale.

* poner esfuerzo = give + effort.

* poner fin = curb, bring to + a close, draw to + a close.

* poner fin a = put + paid to, put + an end to, put + a stop to, call + a halt on, bring + an end to, bring to + an end, sound + the death knell for, kill off.

* poner fin a un embarazo = terminate + pregnancy.

* poner freno = curb.

* poner freno a = place + a curb on, clamp down on.

* poner fuera de combate = lay + Nombre + low.

* poner guiones = hyphenate.

* poner huevos = lay + eggs, oviposit.

* poner impuestos = impose + VAT.

* poner la brida = bridle.

* poner la casa al revés = turn + everything upside down.

* poner la casa patas arriba = turn + the house upside down.

* poner la dirección en un sobre = address + envelope.

* poner ladrillos = laying of bricks, lay + bricks.

* poner la fecha = date-stamp.

* poner la mesa = lay + the table.

* poner la otra mejilla = turn + the other cheek.

* poner la responsabilidad en = put + the burden on.

* poner las antenas = prick (up) + Posesivo + ears, Posesivo + antennas + go up.

* poner las bases = lay + foundation, lay + the basis for.

* poner las cartas boca arriba = lay + Posesivo + cards on the table, put + Posesivo + cards on the table.

* poner las cartas sobre la mesa = lay + Posesivo + cards on the table, put + Posesivo + cards on the table.

* poner las cosas en marcha = get + the ball rolling, set + the ball rolling, start + the ball rolling, get + things rolling, get + things going, set + the wheels in motion.

* poner las cosas en movimiento = get + the ball rolling, set + the ball rolling, start + the ball rolling, get + things rolling, get + things going, set + the wheels in motion.

* poner las cosas en su lugar = set + the record straight.

* poner las esposas = handcuff.

* poner la vida en peligro = put + Posesivo + life at risk.

* ponerle el cascabel al gato = stick + Posesivo + neck out (for), stick out + Posesivo + neck.

* ponerle la guinda = put + icing on the cake.

* ponerle la mano encima a = lay + a finger on.

* ponerle los cuernos a = cuckold.

* ponerlo de otra manera = put it + in a different way.

* poner lo pelos de punta = frighten + the living daylights out of.

* poner los ojos en blanco = roll + Posesivo + eyes.

* poner los pelos de punta = bristle, scare + the living daylights out of, frighten + Nombre + to death, make + Posesivo + hair stand on end, scare + the hell out of.

* poner los pies en alto = put + Posesivo + feet up.

* poner los pies en + Posesivo + casa = darken + Posesivo + door.

* poner los pies sobre la tierra = come down + to earth.

* poner más fuerte = crank up.

* poner mucho ahínco = try + Posesivo + heart out.

* poner mucho ahínco en = put + Posesivo + heart into.

* poner mucho empeño = try + Posesivo + heart out.

* poner mucho empeño en = put + Posesivo + heart into.

* poner mucho empeño en + Verbo = be at pains to + Infinitivo.

* poner mucho empeño por = take + (great) pains to.

* poner mucho esmero por = take + (great) pains to.

* poner negro = drive + Alguien + (a)round the bend.

* poner nervioso = rattle.

* poner nervioso a Alguien = give + Nombre + the screaming abdabs.

* poner + Nombre + a dieta = put + Nombre + on a diet.

* poner + Nombre + a + Nombre = place + Nombre + against + Nombre.

* poner objeciones = object.

* poner objeciones a = object to.

* poner obstáculos = cramp.

* poner orden = bring + order, tidying (up), create + order, clear out, clear up.

* poner orden en el caos = create + order out of chaos, create + order out of chaos.

* poner papel en la impresora = load + printer.

* poner parches = patch up, patch.

* poner patas arriba = upend.

* poner pegas = cavil (about/at), baulk [balk, -USA], quibble (about/over/with), raise + objection, find + fault with.

* poner peros = baulk [balk, -USA], cavil (about/at), quibble (about/over/with), raise + objection, find + fault with.

* poner por las nubes = praise + highly, wax + lyrical, wax + rapturous, praise + Nombre + to the skies, sing + Posesivo + praises.

* poner por los suelos = slate, slag + Nombre + off, mouth off, say + nasty things about, call + Nombre + all the names under the sun, trash, cut + Nombre + up, tear + Nombre + down, rubbish.

* poner + Posesivo + granito de arena = do + Posesivo + share, do + Posesivo + part, do + Posesivo + bit.

* poner precio a la cabeza de = declare + open season on.

* poner precio a la cabeza de Alguien = put + a price on + Posesivo + head.

* poner punto final a = put + an end to, bring + an end to, bring to + an end, close + the book on.

* poner punto y final a = put + a stop to, sound + the death knell for.

* poner reparos = cavil (about/at), baulk [balk, -USA], quibble (about/over/with), raise + objection, find + fault with.

* poner sal = salt.

* ponerse = don, pull on, wax.

* ponerse a = set about + Gerundio, get (a)round to, settle down to, get down to + Nombre.

* ponerse a cero = roll over to + zero.

* ponerse a cubierto = run for + cover.

* ponerse a dieta = go on + a diet.

* ponerse a hacer = set out to + do.

* ponerse a hacer Algo en serio = buckle down to.

* ponerse al corriente = come up to + speed.

* ponerse al corriente de = catch up with, catch up on.

* ponerse al día = catching up, come up to + speed, get + up to speed.

* ponerse al día de = get up to + speed on.

* ponerse al día de un atraso = clear + backlog.

* ponerse al día en = catch up with, catch up on.

* ponerse Algo = slip + Nombre + on.

* ponerse al rojo vivo = reach + boiling point, fire up.

* ponerse al tanto = get + up to speed, wise up.

* ponerse al tanto de = get up to + speed on.

* ponerse a malas con = run + afoul of, fall + afoul of.

* ponerse amarillo de envidia = turn + green with envy.

* ponerse a temblar con sólo pensar en = shudder at + the thought of.

* ponerse a trabajar en serio = get on with + Posesivo + work, buckle down to, pull up + Posesivo + socks, pull + (a/Posesivo) finger out.

* ponerse a trabajar por cuenta propia = strike out on + Posesivo + own.

* ponerse a tratar + Algo = get down to + Nombre.

* ponerse blanco = turn + white, whiten.

* ponerse borroso = blur.

* ponerse ciego = make + a pig of + Reflexivo, pig out (on).

* ponerse + Color = go + Color.

* ponerse colorado = get + red in the face, go + bright red.

* ponerse colorado como un tomate = go + bright red.

* ponerse como loco = go + crazy, get + (all) worked up (about), get + hot under the collar.

* ponerse como una fiera = get + Posesivo + knickers in a twist, get + Posesivo + knickers in a bundle, get + Posesivo + panties in a bundle, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + top, blow + Posesivo + stack.

* ponerse como unas castañuelas = be tickled pink, be chuffed to bits, thrill + Nombre + to bits.

* ponerse como un energúmeno = get + Posesivo + knickers in a twist, get + Posesivo + knickers in a bundle, get + Posesivo + panties in a bundle, blow + Posesivo + top, blow + a fuse, wax + indignant, throw + a wobbly, throw + a wobbler, tear + Posesivo + hair out, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + stack.

* ponerse contentísimo = be tickled pink, be chuffed to bits, thrill + Nombre + to bits.

* ponerse de acuerdo sobre = agree (on/upon).

* ponerse del lado de = side with.

* ponerse del lado de Alguien = side in + Posesivo + favour.

* ponerse de lleno a = buckle down to.

* ponerse de mil colores = go + bright red.

* ponerse de moda = come into + vogue, come into + fashion.

* ponerse de parte de = side with.

* ponerse de parte de Alguien = side in + Posesivo + favour.

* ponerse de pie = rise, stand up, get to + Posesivo + feet, rise to + Posesivo + feet.

* ponerse de punta = stand out.

* ponerse, el = donning, the.

* ponerse el cinturón = buckle up.

* ponerse en cola = queue up, line up.

* ponerse en contacto = make + contact.

* ponerse en contacto con = be in touch (with), interact (with), get in + touch with.

* ponerse en contra de = turn against.

* ponerse en cuclillas = squat (down), crouch (down).

* ponerse en el lugar de = place + Reflexivo + in the position of, put + Reflexivo + in the position of.

* ponerse en el lugar de Alguien = put + Reflexivo + in + Nombre/Posesivo + shoes, wear + Posesivo + shoes, walk in + Posesivo + shoes.

* ponerse enfermo = get + sick.

* ponerse en fila = line up.

* ponerse en forma = get + fit.

* ponerse en forma para la lucir el cuerpo en la playa = get + beach-fit.

* ponerse en lugar de Alguien = stand in + Posesivo + shoes.

* ponerse en marcha = set off, get off + the ground, swing into + action.

* ponerse en medio = get in + the way (of).

* ponerse en pie de guerra = dig up + the tomahawk, dig up + the hatchet, dig up + the war axe.

* ponerse en práctica = go into + effect.

* ponerse en ridículo = make + a spectacle of + Reflexivo.

* ponerse en tensión = tense up.

* ponerse firme = stand to + attention.

* ponerse frenético = go + berserk, go + postal, go + crazy, work up + a lather, tear + Posesivo + hair out, be furious.

* ponerse fresco con = act + fresh with.

* ponerse furioso = infuriate, get + (all) worked up (about), get + hot under the collar.

* ponerse gallito = bluster.

* ponerse hecho una fiera = go + ballistic, go + berserk, blow + Posesivo + top, go + postal, go + crazy, blow + a fuse, lose + Posesivo + temper, throw + a wobbly, throw + a wobbler, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + stack.

* ponerse hecho una furia = go + berserk, go + postal, go + crazy, lose + Posesivo + temper.

* ponerse hecho un basilisco = go + ballistic, go + berserk, go + postal, go + crazy, lose + Posesivo + temper.

* ponerse hecho un energúmeno = go + ballistic, blow + Posesivo + top, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + stack.

* ponerse histérico = go + berserk, go + postal, work up + a lather, throw + a wobbly, throw + a wobbler.

* ponerse la ropa rápidamente = slip into + Posesivo + clothes.

* ponerse las medallas = take + the credit (for).

* ponerse las orejeras = put on + blinkers.

* ponerse las pilas = buckle down to, pull up + Posesivo + socks, put + Posesivo + skates on, get + Posesivo + skates on, pull + (a/Posesivo) finger out.

* ponerse las pilas, ponerse de lleno a, ponerse a trabajar en serio = buckle down to.

* ponerse loco = go + berserk, go + postal, work up + a lather.

* ponerse manos a la obra = get down to + business, swing into + action.

* ponerse marrón = turn + brown.

* ponerse morado = make + a pig of + Reflexivo, pig out (on).

* ponerse nervioso = get + Posesivo + knickers in a bundle, get + Posesivo + panties in a bundle, be in a tizz(y), get in(to) a tizz(y), have + butterflies in + Posesivo + stomach.

* ponerse por las nubes = go + ballistic.

* ponerse rígido = stiffen.

* ponerse rojo = get + red in the face, go + bright red.

* ponerse rojo como un tomate = go + bright red.

* ponerse seriamente a = settle to.

* ponerse tenso = tense up, stress + Nombre + out.

* ponerse tibio = pig out (on).

* ponerse una tarea = set + Reflexivo + task.

* poner sobre aviso = alert to.

* poner término a = put + paid to.

* poner toda la carne en el asador = go for + broke, shoot (for) + the moon, put + all (of) + Posesivo + eggs in one basket.

* poner todo de + Posesivo + parte = give + Posesivo + best, do + Posesivo + best, give + Posesivo + utmost.

* poner todo patas arriba = turn + everything upside down.

* poner todos los huevos en una canasta = put + all (of) + Posesivo + eggs in one basket, put + all (of) + Posesivo + eggs in one basket.

* poner trabas = cramp.

* poner una bomba = plant + bomb.

* poner una demanda = face + legal action.

* poner una denuncia = file + police report.

* poner una marca de comprobación = check-mark.

* poner una nota en un sitio público = post.

* poner una reclamación = appeal.

* poner una señal = put up + a sign, put up + a notice.

* poner una señal de aviso = post + a warning, post + a warning sign.

* poner una tienda = pitch + tent.

* poner un círculo alrededor = circle.

* poner un ejemplo = take + an example, draw + example.

* poner un letrero = put up + a sign, post + a notice, put up + a notice.

* poner un pie = set + foot (inside/in/on).

* poner un poquito de picante = pep up.

* poner un precio a Algo muy alto = overprice.

* poner verde = mouth off, get + the rough edge of + Posesivo + tongue, trash, call + Nombre + all the names under the sun, say + nasty things about, slag + Nombre + off, cut + Nombre + up, tear + Nombre + down, slate, rubbish.

* poner vertical = stand + upright, upend.

* poner y quitar = get on and off.

* pongamos el caso de que = for the sake of + argument.

* pongamos, por ejemplo,... = let us say, take, for example,..., take, for instance,....

* por poner un ejemplo + Adjetivo = to take a + Adjetivo + example.

* por poner un ejemplo sobre + Nombre = to take + Nombre.

* precio + ponerse por las nubes = price + go through the roof, price + spiral out of control, price + soar through the roof.

* precios + ponerse por las nubes = prices + spiral.

* que pone la vida en peligro = life threatening.

* que pone obstáculos = obstructive.

* quita o pon = give or take.

* sin poner en duda la veracidad de Algo temporalmente = suspension of disbelief.

* sin poner en escena = unproduced.

* sin ponerlo en duda = uncritically.

* sin ponerse en duda = unquestioned.

* sólo con la ropa interior puesta = in + Posesivo + underclothes.

* sol + ponerse (por) = sun + set (on).

* volver a ponerse al día = be back on track, be on track.

* ya lo quitas, ya lo pones = burn-'em-down-build-'em-up.

* * *

poner [ E22 ]

GUIA DE BUSQUEDA

■ poner (verbo transitivo)

Sentido I

A

1 colocar

2 poner: anuncio, aviso

B agregar

C ropa, calzado etc

D ‹inyección/supositorio›

E poner la mesa

F

1 instalar, montar

2 poner: cocina, teléfono etc

3 poner: cerradura etc

G poner: huevos

H servir, dar

Sentido II

A

1 contribuir

2 proporcionar

B poner: atención, cuidado

C

1 imponer

2 oponer

3 adjudicar

D poner: nombre

E enviar

F escribir

G

1 expresar por escrito

2 impersonal

H exhibir, dar

I tardar

Sentido III

A en un estado, una situación

B poner: cara, voz, etc

C

1 hacer empezar

2 poner a alguien de algo

D suponer

Sentido IV

A

1 conectar, encender

2 ajustar, graduar

B poner al teléfono

■ poner (verbo intransitivo)

A

1 apostar

2 contribuir dinero

B poner: gallinas

C México: vulg

■ ponerse (verbo pronominal)

Sentido I

A

1 colocarse

2 llegar

B ponerse: el sol

C ponerse: calzado etc

Sentido II

A en un estado, una situación

B

1 empezar

2 esforzarse, esmerarse

3 contribuir dinero

Sentido III ponerse al teléfono

vt

Sentido I

A

1 (colocar) to put

¿dónde habré puesto las llaves? where can I have put the keys?

¿dónde vas a poner este cuadro? where are you going to put o hang this picture?

pon ese cuadro derecho put that picture straight, straighten that picture

lo pusieron en el curso avanzado he was put o placed in the advanced class

ponle la cadena a la puerta put the chain on the door

pon agua a calentar put some water on to boil

2 ‹anuncio/aviso› to place, put

pusieron un anuncio en el periódico they put o placed an advertisement in the newspaper

B (agregar) to put

¿cuándo se le pone el agua? when do you put the water in?, when do you add the water?

¿le has puesto sal a la sopa? have you put any salt in the soup?

¿le pones azúcar al café? do you take sugar in your coffee?

C ‹ropa/calzado› (+ me/te/le etc):

¿me pones los zapatos? can you put my shoes on (for me)?

le puse el vestido rojo I dressed her in her red dress

D ‹inyección/supositorio› to give

el dentista le puso una inyección the dentist gave him an injection

E

poner la mesa to lay o set the table

F

1 (instalar, montar) ‹oficina/restaurante› to open

puso un estudio junto con otra arquitecta she set up in business with another architect

consiguió permiso para poner una autoescuela he got permission to open a driving school

les ayudó a poner la casa he helped them set up house o home

pusieron la casa/oficina a todo lujo they furnished the house/fitted the office out in style

le puso un apartamento a su amante he set his mistress up in an apartment

2 ‹cocina/teléfono/calefacción› to install

van a poner cocinas de gas they are going to install o fit gas cookers

3 ‹cerradura/armario› to fit

G «ave» ‹huevos› to lay

H

( Esp) (servir, dar): ¿qué le pongo? what can I get you?

póngame un café, por favor I'll have a coffee, please

¿cuántos le pongo, señora? how many would you like, madam?

Sentido II

A

1 (contribuir):

él pone el capital y yo el trabajo he puts up the capital and I supply the labor

pusimos 500 pesos cada uno we put in 500 pesos each

que cada uno ponga lo que pueda each person should give what he or she can afford

2 (proporcionar) ‹autobús/tren› to lay on

la empresa puso la comida y la bebida food and drink was laid on by the company

B ‹atención› to pay; ‹cuidado› to take

pon más atención en lo que estás haciendo pay more attention to what you're doing

no ha puesto ningún cuidado en este trabajo she hasn't taken any care at all over this piece of work

pone mucho entusiasmo en todo lo que hace he's very enthusiastic about everything he does, he puts a lot of enthusiasm into everything he does

C

1 (imponer) ‹deberes› to give, set; ‹examen› to set

nos pusieron 20 preguntas we were given o set 20 questions

le pusieron una multa por exceso de velocidad he was fined for speeding

2

(oponer): no me puso ningún inconveniente he didn't have o raise any objections

a todo le tiene que poner peros or pegas she finds fault with everything

3 (adjudicar) ‹nota› to give

¿qué (nota) te puso en la redacción? what (mark) did he give you for your essay?

le pusieron un cero he got nought out of ten

D (dar) ‹nombre/apodo› to give

¡qué nombre más feo le pusieron! what a horrible name to give him!

le pusieron Eva they called her Eva

¿qué título le vas a poner al poema? what title are you going to give the poem?, what are you going to call the poem?

le pusieron el sobrenombre de `el cojo' they nicknamed him `el cojo'

E (enviar) ‹telegrama› to send; ‹carta› to mail ( AmE), to post ( BrE)

F (escribir) to put

no has puesto ningún acento you haven't put any of the accents in

no sé qué más ponerle I don't know what else to put o write

puso mi nombre en la lista she put my name down on the list

G ( esp Esp)

1 (expresar por escrito) to say

el periódico no pone nada sobre el robo the newspaper doesn't say anything about the robbery

2 ( impersonal):

mira a ver lo que pone en esa nota see what that note says

allí pone que no se puede pasar it says there that you can't go in

¿qué pone aquí? what does it say here?, what does this say?

H ( Esp) (exhibir, dar)

‹obra/película› ¿ponen algo interesante en la tele? is there anything interesting on TV?

¿qué ponen en el Trocadero? what's on o what's showing at the Trocadero?

en el teatro ponen una obra de Casares there's a play by Casares on at the theater

no pusieron ninguna película buena en Navidad there wasn't a single good film on over Christmas, they didn't show a single good film over Christmas

I ( RPl) (tardar) to take

el avión pone media hora de Montevideo a Buenos Aires the plane takes half an hour from Montevideo to Buenos Aires

de allí a Salta pusimos tres horas it took us three hours from there to Salta

Sentido III

A (en un estado, una situación) (+ compl):

me pones nerviosa you're making me nervous

ya la has puesto de mal humor now you've put her in a bad mood

¿por qué me pusiste en evidencia así? why did you show me up like that?

lo pusiste en un aprieto you put him in an awkward position

nos puso al corriente de lo sucedido he brought us up to date with what had happened

¡mira cómo has puesto la alfombra! look at the mess you've made on the carpet!

me estás poniendo las cosas muy difíciles you're making things very difficult for me

B (adoptar) ‹cara/voz›

no pongas esa cara there's no need to look like that

puso cara de enfado he looked annoyed

puso voz de asustado he sounded scared

C

1

(hacer empezar): el médico me puso a régimen the doctor put me on a diet

poner a algn A + INF:

tuvo que poner a las hijas a trabajar he had to send his daughters out to work

lo puso a estudiar guitarra con Rodríguez she sent him to have guitar lessons with Rodríguez

lo puso a pelar cebollas she set him to work peeling onions

2 poner a algn DE algo:

la pusieron de jefa de sección they made her head of department

lo pusieron de ángel he was given a part as an angel, he was given the part of an angel

su padre lo puso de botones en la oficina his father gave him a job as an office boy

siempre te pone de ejemplo he always holds you up as an example

D

(suponer): pon que perdemos ese tren, no podríamos volver say we miss that train o if we (were to) miss that train, then we wouldn't be able to get back

pon que es cierto ¿qué harías entonces? say o suppose o supposing it is true, then what would you do?

pongamos (por caso) que están equivocados suppose o let's just say they're wrong

ponerle ( AmL): ¿cuánto se tarda? — ponle dos horas how long does it take? — about two hours o in the region of two hours o reckon on two hours

¿cuánto nos costará? — y … pónganle alrededor de $200 how much will it cost us? — well, … you'd better reckon on about $200

Sentido IV

A

1 (conectar, encender) ‹televisión/calefacción› to turn o switch o put on; ‹programa/canal› to put on

pon un disco put on a record

puso el motor en marcha she switched on o started the engine

todavía no nos han puesto la luz we haven't had our electricity connected yet

2

(ajustar, graduar): pon el despertador a las siete set the alarm (clock) for seven

¿puedes poner la música un poco más alta? can you turn the music up a bit?

puso el reloj en hora she put the clock right, she set the clock to the right time

poner el motor a punto to tune up the engine

B

( Esp) (al teléfono): en seguida le pongo I'm just putting you through o connecting you

poner a algn CON algn/algo to put sb THROUGH TO sb/sth

¿me puede poner con el director, por favor? could you put me through to o could I speak to the director, please?

¿me pone con la extensión 24? could you put me through to o can I have extension 24, please?

■ poner

vi

A

1 ( Jueg) (apostar) to put in

2 (contribuir dinero) to contribute

¿vas a poner para el regalo de Pilar? are you going to give something o contribute toward(s) Pilar's present?

B «gallina» to lay

C ( Méx vulg) (copular) to score (sl)

■ ponerse

v pron

Sentido I

A

1 ( refl)

(colocarse): pongámonos un rato a la sombra let's sit ( o lie etc) in the shade for a while

ponerse de pie to stand up, stand

ponerse de rodillas to kneel, kneel down, get down on one's knees

ponte ahí, junto al árbol stand over there, by the tree

ponérsele a algn algo ( AmL fam): se le puso que tenía que escalar la montaña he got it into his head that he had to climb the mountain

a ese viejo se le pone cada cosa that old man gets the strangest ideas into his head

2

( Esp) (llegar): en diez minutos nos ponemos allí we can be there in ten minutes

B «sol» to set

C ( refl) ‹calzado/maquillaje/alhaja› to put on

ponte el abrigo put your coat on

no tengo nada que ponerme I don't have a thing to wear

mi hermano siempre se pone mi ropa my brother is always borrowing my clothes

ponte un poco de sombra de ojos put on a little eyeshadow

me puse el collar de perlas I wore o put on my pearl necklace

Sentido II

A (en un estado, una situación) (+ compl):

me puse furiosa I got very angry

cuando lo vio se puso muy contenta she was so happy when she saw it

adelante, pónganse cómodos come in, make yourselves comfortable

no te pongas así, que no es para tanto don't get so worked up, it's not that bad

¡mira cómo te has puesto de barro! just look at you, you're covered in mud!

no te imaginas cómo se puso, hecha una fiera you wouldn't believe the way she reacted, she went absolutely wild

la vida se está poniendo carísima everything's getting so expensive

B

1 (empezar) ponerse A + INF to start -ING

se va a poner a llover de un momento a otro it's going to start raining o to start to rain any minute

a ver si te pones a trabajar you'd better start working

se puso a llorar sin motivo aparente she started crying o to cry for no apparent reason

2 ( fam) (esforzarse, esmerarse) to try, make an effort

si te pones lo acabas hoy mismo if you make an effort o if you try o if you put your mind to it, you'll finish it today

3

(CS arg) (contribuir dinero): cuando se casaron el viejo se puso con $5.000 when they got married, her old man shelled out $5,000 ( colloq)

cuando llega la cuenta hay que ponerse when the check comes, everyone has to cough up ( colloq)

yo me pongo con cien I'll put in o chip in a hundred ( colloq)

Sentido III

( Esp) (al teléfono): ¿Pepe? sí, ahora se pone Pepe? OK, I'll just get him for you

dile a tu madre que se ponga tell your mother I want to speak to her, ask your mother to come to the phone

* * *

poner ( conjugate poner) verbo transitivo
1
a) ( colocar) to put;

◊ ponlo en el suelo put it on the floor;

ponle el collar al perro put the dog's collar on;
poner una bomba to plant a bomb
b) ‹anuncio/aviso› to place, put

c) ‹ ropa› (+ me/te/le etc):

◊ le puse el sombrero I put his hat on (for him)

2 ( agregar) to put
3 ‹inyección/supositorio› to give
4
◊ poner la mesa to lay o set the table

5 (instalar, montar)
a) ‹oficina/restaurante› to open

b) ‹cocina/teléfono/calefacción› to install

c) ‹cerradura/armario› to fit

6 [ ave] ‹ huevo› to lay
7 (Esp) (servir, dar):
◊ póngame un café, por favor I'll have a coffee, please;

¿cuántos le pongo? how many would you like?
1 ‹ dinero› ( contribuir) to put in;
◊ pusimos 500 pesos cada uno we put in 500 pesos each

2 ‹ atención› to pay;
‹cuidado/interés› to take;
◊ pon más cuidado en la presentación take more care over the presentation

3
a) ( imponer) ‹ deberes› to give, set;

‹examen/problema› to set;
◊ le pusieron una multa he was fined

b) ( oponer) ‹ inconvenientes› to raise;

◊ me pusieron problemas para entrar they made it difficult for me to get in

c) ( adjudicar) ‹ nota› to give

4 ( dar) ‹nombre/apodo› to give;
‹ ejemplo› to give;
◊ le pusieron Eva they called her Eva

5 ( enviar) ‹ telegrama› to send
6 ( escribir) ‹dedicatoria/líneas› to write
7 (Esp) (exhibir, dar) ‹ película› to show;
◊ ¿ponen algo interesante en la tele? is there anything interesting on TV?;

¿qué ponen en el Royal? what's on o what's showing at the Royal?
1
a) (conectar, encender) ‹televisión/calefacción› to turn on, switch on, put on;

‹programa/canal› to put on;
‹cinta/disco/música› to put on;
◊ puso el motor en marcha she switched on o started the engine

b) (ajustar, graduar) ‹ despertador› to set;

◊ pon la música más alta turn the music up;

puso el reloj en hora she put the clock right
2 (Esp) ( al teléfono): poner a algn con algo/algn to put sb through to sth/sb
(en estado, situación) (+ compl):
◊ poner a algn nervioso to make sb nervous;

poner a algn en un aprieto to put sb in an awkward position
vi [ ave] to lay
ponerse verbo pronominal
1 ( refl) ( colocarse):
◊ pongámonos ahí let's stand (o sit etc) there;

ponerse de pie to stand (up);
ponerse de rodillas to kneel (down), get down on one's knees
2 [ sol] to set
3 ( refl) ‹calzado/maquillaje/alhaja› to put on;
◊ no tengo nada que ponerme I don't have a thing to wear

1 (en estado, situación) (+ compl):
◊ ponerse enfermo to get sick;

se puso triste she became sad;
cuando lo vio se puso muy contenta she was so happy when she saw it;
se puso como loco he went mad;
ponerse cómodo to make oneself comfortable
2 ( empezar) ponerse a + inf to start -ing, to start + inf;
◊ se puso a llover it started raining, it started to rain

(Esp):
◊ ponerse al teléfono to come to the phone

poner verbo transitivo
1 (en un lugar, una situación) to put: me puso en un aprieto, he put me in a tight corner
(seguido de adjetivo) to make: me pone contento, he makes me happy
2 (hacer funcionar) to turn o switch on
3 (un fax, telegrama) to send
poner una conferencia, to make a long-distance call
4 (una multa, un castigo) to impose
5 (abrir un negocio) to set up
6 (vestir) to put on
7 (exponer) tienes que poner la planta al sol/a la sombra, you have to put the plant in the sun/shade
8 (aportar) yo puse mil pesetas, I contributed a thousand pesetas
9 (conjeturar, imaginar) to suppose: pongamos que..., supposing (that)...
10 (estar escrito) lo pone aquí, it's written here
no pone nada de eso, it doesn't say anything about that
11 TV Cine to put on, show
12 Tel ponme con él, put me through to him
13 (un nombre) le pondremos Tadeo, we are going to call him Tadeo
ya le puso título a la novela, he has already given the novel a title
♦ Locuciones: poner a alguien a caldo, to pull sb to pieces
poner a cien, to make sb nervous: me pone a cien cuando habla de ese modo, when he talks that way I get nervous
poner en duda, to call into question: los inversores pusieron su competencia en duda, the investors questioned his competence
poner a alguien en evidencia, to show sb up
poner en evidencia, to show up: la situación pone en evidencia la falta de justicia del sistema, the situation exposes the system's unfairness
poner a alguien en su sitio, to put sb in his place
' poner' also found in these entries:
Spanish:
activar
- alinear
- alta
- alto
- altura
- antecedente
- antena
- arreglar
- arrinconar
- aunar
- bandeja
- brete
- cabeza
- calzar
- caldo
- calle
- cara
- cargar
- carta
- caso
- cien
- codificar
- comprometer
- confiar
- coto
- crecer
- cuenco
- cuestión
- dejar
- denuncia
- depositar
- descomponer
- descubierta
- descubierto
- desesperar
- diente
- dirigir
- discutir
- distribuir
- enchufar
- enderezar
- enervar
- enfermar
- enfrentar
- enmascarar
- entregar
- entregarse
- escenificar
- escobilla
- esmerarse
English:
acquaint
- action
- apply
- arm
- arrange
- aside
- best
- blur
- bond
- box
- bracket
- bundle
- bung
- cap
- cast
- cheek
- claim
- code
- collect
- compromise
- connect
- cork
- crack
- cross
- crown
- curb
- date
- dip
- discomfit
- dishwasher
- egg
- end
- endanger
- excite
- face
- fault
- feature
- fetter
- fill in
- fit
- fluster
- follow up
- forewarn
- free
- gather
- get
- glaze
- go
- gown
- grin

* * *

poner

♦ vt

1. [situar, agregar, meter] to put;

me pusieron en la última fila I was put in the back row;

ponle un poco más de sal put some more salt in it, add a bit of salt to it;

pon los juguetes en el armario put the toys (away) in the cupboard;

¿dónde habré puesto la calculadora? where can I have put o left the calculator?;

poner un anuncio en el periódico to put an advert in the paper;

poner un póster en la pared to put a poster up on the wall;

poner una inyección a alguien to give sb an injection;

hubo que ponerle un bozal al perro we had to put a muzzle on the dog, we had to muzzle the dog

2. [ropa, zapatos, maquillaje]
poner algo a alguien to put sth on sb;

ponle este pañal al bebé put this Br nappy o US diaper on the baby

3. [servir]
¿qué le pongo? what can I get you?, what would you like?;

póngame una cerveza, por favor I'd like o I'll have a beer, please;

¿cuánto le pongo? how much would you like?;

póngame un kilo give me a kilo

4. [contribuir, aportar] to put in;

poner dinero en el negocio to put money into the business;

poner algo de mi/tu/ etc[m5]. parte to do my/your/ etc bit;

poner mucho empeño en (hacer) algo to put a lot of effort into (doing) sth;

pon atención en lo que digo pay attention to what I'm saying;

hay que poner más cuidado con o [m5] en la ortografía you have to take more care over your spelling

5. [hacer estar de cierta manera]
poner a alguien en un aprieto/de mal humor to put sb in a difficult position/in a bad mood;

le has puesto colorado/nervioso you've made him blush/feel nervous;

ponérselo fácil/difícil a alguien to make things easy/difficult for sb;

lo puso todo perdido she made a real mess;

el profesor nos puso a hacer cuentas the teacher gave us some sums to do;

llegó y nos puso a todos a trabajar she arrived and set us all to work;

pon la sopa a calentar warm the soup up;

me pusieron de aprendiz de camarero they had me work as a trainee waiter;

poner cara de tonto/inocente to put on a stupid/an innocent face

6. [calificar]
poner a alguien de algo to call sb sth;

me pusieron de mentiroso they called me a liar;

poner bien algo/a alguien to praise sth/sb;

poner mal algo/a alguien to criticize sth/sb

7. [oponer]
poner obstáculos a algo to hinder sth;

poner pegas a algo to raise objections to sth

8. [asignar] [precio] to fix, to settle on;
[multa] to give; [deberes, examen, tarea] to give, to set;
le pusieron (de nombre) Mario they called him Mario;

me han puesto (en el turno) de noche I've been assigned to the night shift, they've put me on the night shift;

le pusieron un cinco en el examen he got five out of ten in the exam

9. [comunicar] [telegrama, fax, giro postal] to send;
[conferencia] to make; Esp
¿me pones con él? can you put me through to him?;
Esp
no cuelgue, ahora le pongo don't hang up, I'll put you through in a second

10. [conectar, hacer funcionar] [televisión, radio] to switch o put on;
[despertador] to set; [instalación, gas] to put in; [música, cinta, disco] to put on;
pon la lavadora put the washing machine on;

pon el telediario put the news on;

puse el despertador a las seis/el reloj en hora I set my alarm clock for six o'clock/my watch to the right time;

¿te han puesto ya el teléfono? are you on the phone yet?, have they connected your phone yet?;

ponlo más alto, que no se oye turn it up, I can't hear it

11. [en el cine, el teatro, la televisión] to show;

anoche pusieron un documental muy interesante last night they showed a very interesting documentary;

¿qué ponen en la tele/en el Rialto? what's on the TV/on at the Rialto?;

en el Rialto ponen una de Stallone there's a Stallone movie on at the Rialto

12. [montar] to set up;

poner la casa to set up home;

poner un negocio to start a business;

ha puesto una tienda she has opened a shop;

han puesto una cocina nueva they've had a new Br cooker o US stove put in;

hemos puesto moqueta en el salón we've had a carpet fitted in the living-room;

poner la mesa to lay the table;

pusieron la tienda (de campaña) en un prado they pitched their tent o put their tent up in a meadow

13. [decorar] to do up;

han puesto su casa con mucho lujo they've done up their house in real style

14. [suponer] to suppose;

pongamos que sucedió así (let's) suppose that's what happened;

pon que necesitemos cinco días suppose we need five days;

poniendo que todo salga bien assuming everything goes according to plan;

¿cuándo estará listo? – ponle que en dos días when will it be ready? – reckon on it taking two days

15. Esp [decir] to say;

¿qué pone ahí? what does it say there?

16. [escribir] to put;

¿qué pusiste en la segunda pregunta? what did you put for the second question?

17. [huevo] to lay

18. RP [demorar] to take;

el tren pone media hora en llegar allá the train takes half an hour to get there

19. Fam [excitar]
esa actriz me pone that actress totally does it for me

♦ vi
[gallina, aves] to lay (eggs)
♦ v impersonal
Am Fam [parecer]
se me pone que… it seems to me that…

♦ See also the pronominal verb ponerse

* * *

poner

<part puesto> v/t

1 put;

poner en escena stage;

poner en marcha set in motion;

pongamos que let’s suppose o assume that

2 ropa put on

3 ( añadir) put in

4 RAD, TV turn on, switch on

5 la mesa set

6 ( escribir) put down

7 en periódico, libro etc say;

la crítica puso muy bien su última película the critics gave his last film very good reviews

8 negocio set up

9 telegrama send

10 huevos lay

11 AUTO marcha put the car in, move into

12 dinero deposit

13

:

poner a alguien furioso make s.o. angry;

ponerle a alguien con alguien TELEC put s.o. through to s.o.;

ponerle una multa a alguien fine s.o.

* * *

poner {60} vt

1) colocar: to put, to place

pon el libro en la mesa: put the book on the table

2) agregar, añadir: to put in, to add

3) : to put on (clothes)

4) contribuir: to contribute

5) escribir: to put in writing

no le puso su nombre: he didn't put his name on it

6) imponer: to set, to impose

7) exponer: to put, to expose

lo puso en peligro: she put him in danger

8) : to prepare, to arrange

poner la mesa: to set the table

9) : to name

le pusimos Ana: we called her Ana

10) establecer: to set up, to establish

puso un restaurante: he opened up a restaurant

11) instalar: to install, to put in

12) (with an adjective or adverb) : to make

siempre lo pones de mal humor: you always put him in a bad mood

13) : to turn on, to switch on

14) suponer: to suppose

pongamos que no viene: supposing he doesn't come

15) : to lay (eggs)

16)

poner a : to start (someone doing something)

lo puse a trabajar: I put him to work

17)

poner de : to place as

la pusieron de directora: they made her director

18)

poner en : to put in (a state or condition)

poner en duda: to call into question

poner vi

1) : to contribute

2) : to lay eggs

♦ See also the reflexive verb ponerse

* * *

poner vb

1. (colocar) to put [pt. & pp. put]

he puesto los libros en la estantería I've put the books on the shelf

2. (ropa, etc) to put on

ponle el abrigo al niño put the baby's coat on

3. (añadir) to put

¿le has puesto sal a las patatas? have you put any salt on the potatoes?

¿te pones azúcar? do you take sugar?

4. (escribir) to write [pt. wrote; pp. written] / to put

hay que poner la dirección en el sobre you have to write the address on the envelope

5. (programar) to set [pt. & pp. set]

he puesto el despertador a las siete I've set the alarm clock for seven

6. (encender) to put on / to turn on / to switch on

pon la tele turn the TV on

no pongas la radio muy alta don't put the radio on too loud

pon otro disco put another record on

7. (establecer) to open

han puesto una tienda de ordenadores they've opened a computer shop

8. (enviar) to send [pt. & pp. sent]

voy a poner un fax I'm going to send a fax

9. (comunicar) to put through

¿me pones con Asunción, por favor? can you put me through to Asunción, please?

10. (decir) to say [pt. & pp. said]

en el periódico pone que la película está muy bien it says in the newspaper that the film is very good

11. (proyectar) to be on

¿qué ponen en el Renoir? what's on at the Renoir?

esta noche no ponen nada interesante en la tele there's nothing interesting on TV tonight

12. (dar un nombre) to call

le han puesto Paula they've called her Paula

13. (imponer) to give [pt. gave; pp. given]

nos ponen muchos deberes they give us a lot of homework

le han puesto una multa he was fined

me han puesto un 8 I got 8 out of 10

14. (servir) to give

¿qué te pongo? what can I get you?

me puso una tapa de aceitunas he gave me some olives

¿me pone un kilo de tomates? can I have a kilo of tomatoes, please?

15. (aportar) to supply [pt. & pp. supplied] / to put in

yo pongo el pastel y tú traes el champán I'll supply the cake and you bring the champagne

pusimos mil pesetas cada uno we each put in a thousand pesetas

16. (suponer) to suppose / to say [pt. & pp. said]

pongamos por caso... suppose... / let's say...

poner cara de sorpresa to look surprised

poner huevos to lay eggs [pt. & pp. laid]

poner nervioso a alguien to get on somebody's nerves

Spanish-English dictionary > poner

15 bien

bien [bjɛ̃]

━━━━━━━━━

1. adverb

2. invariable adjective

3. masculine noun

4. compounds

━━━━━━━━━

1. <

   a. ( = de façon satisfaisante) well

• nous avons bien travaillé aujourd'hui we've done some good work today

• cette porte ne ferme pas bien this door doesn't shut properly

• la télé ne marche pas bien the TV isn't working properly

• il s'habille bien he dresses well

• il parle bien l'anglais he speaks good English

• il a bien pris mes remarques he took my remarks quite well

• il s'y est bien pris he went about it the right way

• si je me rappelle bien if I remember rightly

• ni bien ni mal so-so (inf)

• pour bien faire il faudrait partir maintenant we really ought to leave now

► aller bien to be well

• comment vas-tu ? -- très bien merci how are you? -- fine, thanks

   b. ( = selon la morale, la raison) [se conduire, agir] well

• il pensait bien faire he thought he was doing the right thing

• vous avez bien fait you did the right thing

• il a bien fait de partir he was quite right to go

• faire bien les choses to do things properly

• vous faites bien de me le dire ! you did well to tell me!

• ça commence à bien faire ! (inf) this is getting beyond a joke!

   c. ( = sans difficulté) [supporter, se rappeler] well

• on comprend très bien pourquoi you can easily understand why

• il peut très bien le faire he's perfectly capable of doing it

   d. (exprimant le degré) ( = très) very ; ( = beaucoup) very much ; ( = trop) rather

• bien mieux much better

• bien souvent quite often

• nous sommes bien contents de vous voir we're very glad to see you

• bien plus heureux much happier

• bien plus cher much more expensive

• nous avons bien ri we had a good laugh

• les enfants se sont bien amusés the children had a great time

• elle est bien jeune pour se marier she is very young to be getting married

• il me paraît bien sûr de lui he seems to be very sure of himself to me

   e. ( = effectivement) definitely

• j'avais bien dit que je ne viendrais pas I definitely said that I wouldn't come

• je trouve bien que c'est un peu cher mais tant pis yes, it is rather expensive but never mind

• c'est bien à ton frère que je pensais yes, it was your brother I was thinking of

• c'est bien mon manteau ? this is my coat, isn't it?

• il s'agit bien de ça ! as if that's the point!

• voilà bien les femmes ! that's women for you!

   f. ( = correctement) écoute-moi bien listen to me carefully

• regardez bien ce qu'il va faire watch what he does carefully

• dis-lui bien que... make sure you tell him that...

• mets-toi bien en face stand directly opposite

• percez un trou bien au milieu drill a hole right in the centre

• tiens-toi bien droit stand quite straight

• c'est bien compris ? is that quite clear?

• il arrivera bien à se débrouiller he'll manage all right

• j'espère bien ! I should hope so!

• où peut-il bien être ? where on earth can he be?

• bien à vous (dans une lettre) yours

   g. ( = malgré tout) il fallait bien que ça se fasse it just had to be done

• il pourrait bien venir nous voir de temps en temps ! he could at least come and see us now and then!

   h. ( = volontiers) (après un verbe au conditionnel) je mangerais bien un morceau I'd like a bite to eat

• j'irais bien mais j'ai cours I'd like to go but I've got a class

• je voudrais bien t'y voir ! I'd like to see you try!

• je te verrais bien en jaune I think you'd look good in yellow

   i. ( = au moins) at least

• il y a bien trois jours que je ne l'ai pas vu I haven't seen him for at least three days

   j. (locutions)

► bien du, bien de la, bien des a lot of

• elle a eu bien du mal à le trouver she had a lot of difficulty finding it

• ils ont eu bien de la chance they had a lot of luck

• je connais bien des gens qui auraient protesté I know a lot of people who would have protested► bien que although

• bien que je ne puisse pas venir although I can't come► bien sûr of course

• bien sûr qu'il viendra ! of course he'll come!

2. <

   a. ( = satisfaisant) good

• elle est très bien comme secrétaire she's a very good secretary

• ce serait bien s'il venait it would be good if he came

► bien ! (approbation) good! ; (pour changer de sujet, par exaspération) all right!

   b. (travail scolaire) good

• assez bien quite good

• très bien very good

   c. ( = en bonne forme) well

• je me sens bien I feel well

• je ne me sens pas bien I don't feel well

• tu n'es pas bien ? are you feeling OK?

   d. ( = beau) [femme] pretty ; [homme] good-looking ; [chose] nice

• elle était très bien quand elle était jeune she was very pretty when she was young

• il est bien, ce nouveau canapé the new sofa's nice

   e. ( = à l'aise) on est bien à l'ombre it's nice in the shade

• on est bien ici it's nice here

• je suis bien dans ce fauteuil I'm very comfortable in this chair

• laisse-le, il est bien où il est ! leave him alone - he's fine where he is!

• vous voilà bien ! now you've done it!

   f. ( = convenable) nice ; (moralement) right

• c'est pas bien de dire ça it's not nice to say that

• ce n'est pas bien de faire ça it's not nice to do that

• c'est un type bien (inf) he's a good guy (inf)

• des gens bien posh (inf) people

   g. ( = en bons termes) être bien avec qn to get on well with sb

3. <

   a. ( = ce qui est bon) good

• faire le bien to do good

• le bien public the public good

• c'est pour ton bien ! it's for your own good!

► faire du bien

• faire du bien à qn to do sb good

• ce massage m'a fait du bien the massage did me good

• ça fait du bien de se confier it's good to talk

• ses paroles m'ont fait du bien what he said made me feel better► dire du bien

• dire du bien de qn to speak well of sb

• on dit beaucoup de bien de ce restaurant this restaurant has a very good name► en bien

• il a changé en bien he has changed for the better

• parler en bien de qn to speak well of sb

   b. ( = possession) possession ; ( = argent) fortune ; ( = terre) estate

• biens goods

• les biens de ce monde material possessions

4. <

► biens de consommation consumer goods

► biens d'équipement capital goods

► biens immobiliers real estate

► biens meubles, biens mobiliers movable property

* * *
bjɛ̃
1.

adjectif invariable

1) ( convenable)

être bien dans un rôle — to be good in a part

être bien de sa personne — to be good-looking

il n'y a rien de bien ici — there's nothing of interest here

voilà qui est bien — that's good

ce n'est pas bien de mentir — it's not nice to lie

ce serait bien — it would be nice

ça fait bien d'aller à l'opéra — (colloq) it's the done thing to go to the opera

les roses font bien — the roses look nice

2) ( en bonne santé) well

ne pas se sentir bien — not to feel well

t'es pas bien! — (colloq) you're out of your mind! (colloq)

3) ( à l'aise)

je suis bien dans ces bottes — these boots are comfortable

on est bien au soleil! — isn't it nice in the sun!

je me trouve bien ici — I like it here

nous voilà bien! — iron we' re in a fine mess!

4) (colloq) ( de qualité)

un quartier bien — a nice district

des gens bien — respectable people

un type bien — a gentleman

2.

adverbe

1) ( correctement) gén well; [fonctionner] properly; [interpréter] correctly

bien payé — well paid

bien joué! — fig well done!

aller bien — [personne] to be well; [affaires] to go well

ça s'est bien passé — it went well

la voiture ne marche pas bien — the car isn't running properly

ni bien ni mal — so-so

parler (très) bien le chinois — to speak (very) good Chinese

il travaille bien — ( élève) his work is good; ( artisan) he does a good job

il est bien remis — ( malade) he's made a good recovery

bien se tenir à table — to have good table manners

bien employer son temps — to make good use of one's time

j'ai cru bien faire — I thought I was doing the right thing

il fait bien de partir — he's right to leave

c'est bien fait pour elle! — it serves her right!

tu ferais bien d'y aller — it would be a good idea for you to go there

bien m'en a pris de refuser — it's a good thing I refused

2) ( complètement) [arroser, décongeler, laver, mélanger, propre, cuit] thoroughly; [remplir, sécher, sec, fondu] completely; [lire, écouter, regarder] carefully

bien à droite — well over to the right

bien devant — right at the front

bien profiter d'une situation — to exploit a situation to the full

3) ( agréablement) [présenté, situé] well; [s'habiller] well, smartly; [décoré, meublé] tastefully; [logé, installé, vivre] comfortably

femme bien faite — shapely woman

aller bien à quelqu'un — [couleur, style] to suit somebody

se mettre bien avec quelqu'un — to get on good terms with somebody

bien prendre une remarque — to take a remark in good part

4) ( hautement) [aimable, triste] very; [apprécier, craindre] very much; [simple, vrai, certain, évident] quite

il s'est bien mal comporté — he behaved really badly

il y a bien longtemps — a very long time ago

merci bien — thank you very much

tu as bien raison — you're quite right

c'est bien dommage — it's a real pity

bien rire — to have a good laugh

c'est bien promis? — is that a promise?

c'est bien compris? — is that clear?

bien au contraire — on the contrary

c'est bien joli tout ça, mais — that's all very well, but

bien mieux/moins/pire — much ou far better/less/worse

bien trop laid/tard — much too ugly/late

bien plus riche/cher — much ou far richer/more expensive

bien plus, il la vole! — not only that, he also takes her money

bien sûr — of course

bien entendu or évidemment — naturally

bien souvent — quite often

5) ( volontiers)

j'irais bien à Bali — I wouldn't mind going to Bali

je veux bien t'aider — I don't mind helping you

j'aimerais bien essayer — I would love to try

je le vois bien habiter à Paris — I can just imagine him living in Paris

6) ( malgré tout)

il faut bien le faire — it has to be done

il faudra bien s'y habituer — we'll just have to get used to it

il finira bien par se calmer — he'll calm down eventually

7) ( pour souligner)

ça prouve/montre bien que — it just goes to prove/show that

j'espère bien que — I do hope that

je sais/crois bien que — I know/think that

insiste bien — make sure you insist

on verra bien — well, we'll see

sache bien que je n'accepterai jamais — let me tell you that I will never accept

je m'en doutais bien! — I thought as much!

je t'avais bien dit de ne pas le manger! — I told you not to eat it!

il le fait bien lui, pourquoi pas moi? — if he can do it, why can't I?

veux-tu bien faire ce que je te dis! — will you do as I tell you!

tu peux très bien le faire toi-même — you can easily do it yourself

il se pourrait bien qu'il pleuve — it might well rain

que peut-il bien faire à Paris? — what on earth can he be doing in Paris?

8) ( réellement) definitely

c'est bien lui/mon sac — it's definitely him/my bag, it's him/my bag all right (colloq)

c'est bien ce qu'il a dit — that's exactly what he said

il ne s'agit pas d'une erreur, mais bien de fraude — it's not a mistake, it's fraud

c'est bien ici qu'on vend les billets? — this is where you get tickets, isn't it?

tu as bien pris les clés? — are you sure you've got the keys?

est-ce bien nécessaire? — is it really necessary?

c'est bien de lui! — it's just like him!

voilà bien la politique! — that's politics for you!

c'est bien le moment! — iron great timing!

c'est bien le moment de partir! — iron what a time to leave!

9) ( au moins) at least

elle a bien 40 ans — she's at least 40, she's a good 40 years old

10) ( beaucoup)

il y a bien des années — a good many years ago

bien des fois — often, many a time

bien des gens — lots of people

il s'est donné bien du mal — he's gone to a lot or a great deal of trouble

mon fils me donne bien du souci — my son is a great worry to me

avoir bien de la chance — to be very lucky

je te souhaite bien du plaisir! — iron I wish you joy!

3.

nom masculin

1) ( avantage) good

pour le bien du pays — for the good of the country

pour le bien de tous — for the general good

pour ton bien — for your own good

ce serait un bien — it would be a good thing

sacrifier son propre bien à celui d'autrui — to put others first

le bien et le mal — good and evil

faire le bien — to do good

ça fait du bien aux enfants — it's good for the children

ça leur fait du bien — it does them good

mon repos m'a fait le plus grand bien — my rest did me a world of good

grand bien vous fasse! — iron much good may it do you!

vouloir le bien de quelqu'un — to have somebody's best interests at heart

vouloir du bien à quelqu'un — to wish somebody well

dire du bien de quelqu'un — to speak well of somebody

on dit le plus grand bien du musée — people speak very highly of the museum

on a dit le plus grand bien de toi — a lot of nice things were said about you

parler en bien de quelqu'un — to speak favourably [BrE] of somebody

2) ( possession) possession

perdre tous ses biens dans un incendie — to lose all one's possessions in a fire

les biens de ce monde — material possessions

hériter des biens paternels — to inherit one's father's estate

dilapider son bien — to squander one's fortune

des biens considérables — substantial assets

la santé est le plus précieux des biens — you can't put a price on good health

4.

exclamation

bien! — good!

5.

bien que locution conjonctive although

bien qu'il le sache — although he knows

Phrasal Verbs:

- biens de consommation

- biens d'équipement

- biens d'équipement ménager

- biens fonciers

- biens immobiliers

- biens mobiliers

- biens personnels

- biens publics

••

tout est bien qui finit bien — Proverbe all's well that ends well Proverbe

* * *
bjɛ̃
1. nm

1) (= avantage)

faire du bien à qn — to do sb good

il n'y a pas de mal à se faire du bien — there's nothing wrong with doing oneself a bit of good

Ses vacances lui ont fait beaucoup de bien. — His holiday has done him a lot of good.

ça fait du bien de faire — it does you good to do

dire du bien de — to speak highly of

Jean m'a dit beaucoup de bien de toi. — Jean told me a lot of good things about you., Jean spoke very highly of you to me.

c'est pour son bien — it's for his own good

changer en bien — to change for the better

le bien public — the public good

vouloir du bien à qn (= vouloir aider) — to have sb's best interests at heart

un ami qui vous veut du bien — a well-wisher

2) (= possession) possession, property, (= patrimoine) property

son bien le plus précieux — his most treasured possession

avoir du bien — to have property

bien immobilier — property

3) (moral)

le bien — good

faire le bien — to do good

le bien et le mal — good and evil

distinguer le bien du mal — to tell good from evil

2. biens nmpl

les biens et services — goods and services

3. adv

1) (= de façon satisfaisante) well

Elle travaille bien. — She works well.

aller bien; se porter bien — to be well

croyant bien faire, je... — thinking I was doing the right thing, I...

faire bien de... — to do well to...

Tu ferais bien de faire attention. — You'd do well to pay attention.

2) (concession)

vouloir bien; Je veux bien le faire. — I'm quite willing to do it.

il faut bien le faire — it has to be done

peut-être bien — it could well be

on verra bien — we'll see

il y a bien 2 ans — at least 2 years ago

Il semble bien que... — It really seems that...

Paul est bien venu, n'est-ce pas? — Paul HAS come, hasn't he?

Où peut-il bien être passé? — Where on earth can he have got to?

3) (valeur intensive) quite

bien jeune — quite young

bien assez — quite enough

bien mieux — much better

J'espère bien y aller. — I very much hope to go.

bien du temps — quite some time

bien des gens — quite a number of people

aimer bien — to like

4) (autres locutions)

bien fait!; C'est bien fait pour toi! — It serves you right!

C'est bien fait pour elle! — It serves her right!

C'est bien fait pour lui! — It serves him right!

bien sûr!; bien entendu! — certainly!, of course!

si bien que — with the result that

4. excl

right!, OK!, fine!

eh bien! — well!

5. adj inv

1) (= en bonne forme)

je me sens bien — I feel fine, I feel well

je ne me sens pas bien — I don't feel well

je suis bien — I'm fine

je ne suis pas bien — I don't feel well

2) (= à l'aise)

On est bien dans ce fauteuil. — This chair is very comfortable.

3) (= à son avantage)

Tu es bien dans cette robe. — You look nice in that dress.

4) (= satisfaisant) good

Ce restaurant est vraiment bien. — This restaurant is really good.

Elle est bien, cette maison. — It's a nice house.

Elle est bien, cette secrétaire. — She's a good secretary.

c'est très bien comme ça — that's fine

Ce n'est pas si bien que ça. — It's not as good as all that., It's not all that great.

C'est bien? — Is that all right?

5) (moralement)

ce n'est pas bien de... — it's not right to...

Ce n'est pas bien de dire du mal des gens. — It's not right to say nasty things about people.

Elle est bien, cette femme. — She's a nice woman.

des gens bien — respectable people

6) (= en bons termes)

être bien avec qn — to be on good terms with sb

* * *

bien

A adj inv

1 ( convenable) être bien dans un rôle to be good in a part; être bien de sa personne to be good-looking; il n'y a rien de bien ici there's nothing of interest here; voilà qui est bien that's good; ce n'est pas bien de mentir it's not nice to lie; ce serait bien si on pouvait nager it would be nice if we could swim; ça fait bien d'aller à l'opéra○ it's the done thing to go to the opera; les roses font bien sur la terrasse the roses look nice ou good on the terrace; tout est bien qui finit bien all's well that ends well;

2 ( en bonne santé) well; ne pas se sentir bien not to feel well; non, mais, t'es pas bien○! you're out of your mind○!;

3 ( à l'aise) comfortable; je suis bien dans ces bottes these boots are comfortable; on est bien sur cette chaise! what a comfortable chair!; on est bien au soleil! isn't it nice in the sun!; je me trouve bien ici I like it here; suis mes conseils, tu t'en trouveras bien take my advice, it'll serve you in good stead; nous voilà bien! iron we're in a fine mess!;

4 ○( de qualité) un quartier bien a nice district; des gens bien respectable people; un type bien a gentleman; un film bien a good film.

B adv

1 ( correctement) [équipé, fait, géré, s'exprimer, dormir, choisir, se souvenir, danser] well; [fonctionner] properly; [libeller, diagnostiquer, interpréter] correctly; bien payé well paid; bien joué! lit well played!; fig well done!; aller bien [personne] to be well; [affaires] to go well; ça s'est bien passé it went well; la voiture ne marche pas bien the car isn't running properly ou right; ni bien ni mal so-so; parler (très) bien le chinois to speak (very) good Chinese, to speak Chinese (very) well; il travaille bien ( élève) his work is good; ( artisan) he does a good job; un travail bien fait a good job; il est bien remis ( malade) he's made a good recovery; bien se tenir à table to have good table manners; bien employer son temps to make good use of one's time; j'ai cru bien faire I thought I was doing the right thing; il fait bien de partir he's right to leave; c'est bien fait pour elle! it serves her right!; tu ferais bien d'y aller it would be a good idea for you to go there; pour bien faire, il faudrait acheter une lampe the thing to do would be to buy a lamp; bien m'en a pris de refuser it's a good thing I refused;

2 ( complètement) [arroser, décongeler, laver, mélanger, propre, cuit] thoroughly; [remplir, sécher, sec, fondu] completely; [lire, examiner, écouter, regarder] carefully; marche bien à droite keep well over to the right; mets-toi bien dans le coin/devant stand right in the corner/at the front; bien profiter d'une situation to exploit a situation to the full;

3 ( agréablement) [présenté, situé] well; [s'habiller] well, smartly; [décoré, meublé] tastefully; [logé, installé, vivre] comfortably; femme bien faite shapely woman; aller bien ensemble to go well together; aller bien à qn [couleur, style] to suit sb; se mettre bien avec qn to get on good terms with sb; bien prendre une remarque to take a remark in good part;

4 ( hautement) [aimable, triste] very; [apprécier, craindre] very much; [simple, vrai, certain, évident] quite; il s'est bien mal comporté he behaved very ou really badly; il y a bien longtemps de ça that was a very long time ago; c'est bien loin pour nous it's rather far for us; merci bien thank you very much; tu as bien raison you're quite ou absolutely right; c'est bien dommage it's a great ou real pity; bien rire/s'amuser/se reposer to have a good laugh/time/rest; tu as l'air bien pensif you're looking very pensive; c'est bien promis? is that a promise?; c'est bien compris? is that clear?; bien au contraire on the contrary; c'est bien beau ou joli tout ça, mais that's all very well, but; bien mieux/ moins/pire much ou far better/less/worse; bien trop laid/tard much too ugly/late; bien plus riche/cher much ou far richer/more expensive; bien plus, il la vole! not only that, he also takes her money; bien sûr of course; bien entendu or évidemment naturally; bien souvent quite often;

5 ( volontiers) j'irais bien à Bali I wouldn't mind going to Bali; j'en prendrais bien un autre I wouldn't mind another; je veux bien t'aider I don't mind helping you; j'aimerais bien essayer I would love to try; je te dirais bien de rester/venir, mais I would ask you to stay/come but; je verrais bien un arbre sur la pelouse I think a tree would look nice on the lawn; je le vois bien habiter à Paris I can just imagine him living in Paris;

6 ( malgré tout) il faut bien le faire/que ça finisse it has to be done/to come to an end; il faudra bien s'y habituer we'll just have to get used to it; elle sera bien obligée de payer she'll just have to pay; tu aurais bien pu me le dire you could at least have told me; il finira bien par se calmer he'll calm down eventually;

7 ( pour souligner) ça prouve/montre bien que it just goes to prove/show that; j'espère bien que I do hope that; je vois/comprends bien I do see/understand; je sais/crois bien que I know/think that; insiste bien make sure you insist; dis-le lui bien make sure you tell him/her; on verra bien well, we'll see; sache bien que je n'accepterai jamais let me tell you that I will never accept; crois bien que je n'hésiterais pas! you can be sure ou I can assure you that I would not hesitate!; je m'en doutais bien! I thought as much!; je t'avais bien dit de ne pas le manger! I told you not to eat it!; il le fait bien lui, pourquoi pas moi? if he can do it, why can't I?; veux-tu bien faire ce que je te dis! will you do as I tell you!; tu peux très bien le faire toi-même you can easily do it yourself; il se pourrait bien qu'il pleuve it might well rain; que peut-il bien faire à Paris? what on earth can he be doing in Paris?;

8 ( réellement) definitely; c'est bien lui/mon sac it's definitely him/my bag, it's him/my bag all right○; j'ai vérifié: il est bien parti I checked, he's definitely gone ou he's gone all right○; c'est bien ce qu'il a dit/vu that's definitely ou exactly what he said/saw; et c'est bien lui qui conduisait? and it was definitely him driving?; il ne s'agit pas d'une erreur, mais bien de fraude it's not a mistake, it's fraud; c'est bien mardi aujourd'hui? today is Tuesday, isn't it?; c'est bien ici qu'on vend les billets? this is where you get tickets, isn't it?; tu as bien pris les clés? are you sure you've got the keys?; est-ce bien nécessaire? is it really necessary?; s'agit-il bien d'un suicide? was it really suicide?; c'est bien de lui! it's just like him!; voilà bien la politique! that's politics for you!; c'est bien le moment! iron great timing!; c'est bien le moment de partir! iron what a time to leave!;

9 ( au moins) at least; elle a bien 40 ans she's at least 40, she's a good 40 years old; ça pèse bien dix kilos it weighs at least ten kilos, it weighs a good ten kilos; ça vaut bien le double it's worth at least twice as much;

10 ( beaucoup) c'était il y a bien des années that was a good many years ago; bien des fois often, many a time; bien des gens lots of people; il s'est donné bien du mal he's gone to a lot or a great deal of trouble; il s'en faut bien! far from it!; mon fils me donne bien du souci my son is a great worry to me; avoir bien de la chance to be very lucky; je te souhaite bien du plaisir! iron I wish you joy!

C nm

1 ( avantage) good; pour le bien du pays for the good of the country; pour le bien de tous for the general good; c'est pour ton bien it's for your own good; ce serait un bien it would be a good thing; sacrifier son propre bien à celui d'autrui to put others first; le bien et le mal good and evil; faire le bien to do good; il a fait beaucoup de bien autour de lui he has done a lot of good; ça fait du bien aux enfants/plantes it's good for the children /plants; ça fait/ça leur fait du bien it does you/them good; mon repos m'a fait le plus grand bien my rest did me a world of good; grand bien vous fasse! iron much good may it do you!; vouloir le bien de qn to have sb's best interests at heart; vouloir du bien à qn to wish sb well; ‘un ami qui vous veut du bien’ ( dans une lettre anonyme) ‘from a well-wisher’, ‘one who has your best interests at heart’; dire du bien de qn to speak well of sb; on dit le plus grand bien du maire/musée people speak very highly of the mayor/museum; on a dit le plus grand bien de toi a lot of nice things were said about you; parler en bien de qn to speak favourably^GB of sb; ⇒ ennemi, honneur;

2 ( possession) possession; (maison, terres) property; ( domaine) bien(s) estate; ( ensemble des possessions) bien(s) property ¢; ( patrimoine) bien(s) fortune; ( avoirs) biens assets; perdre tous ses bien s dans un incendie to lose all one's possessions in a fire; ce livre est mon bien le plus précieux this book is my most precious possession; les biens de ce monde material possessions; un petit bien en Corse a small property in Corsica; hériter des biens paternels to inherit one's father's property ou estate; dilapider son bien to squander one's fortune; avoir du bien (maisons, terres) to own property; ( argent) to be wealthy; des biens considérables substantial assets; la santé/liberté est le plus précieux des biens you can't put a price on good health/freedom; ⇒ abondance, acquis.

D excl

1 ( approbatif) bien! voyons le reste good! let's see the rest;

2 ( impatient) bien! bien! j'arrive! all right! all right! ou OK! OK○! I'm coming!

E bien que loc conj although, though; bien qu'il le sache although he knows; bien qu'elle vive maintenant en Floride, je la vois régulièrement although she lives in Florida, I see her regularly; il est venu travailler bien qu'il soit grippé he came in to work, although he had flu; bien que très différentes en apparence, les deux œuvres ont des points communs although very different in appearance, the two works have common features; il joue un rôle important bien que discret he plays an important role, albeit a discreet one; ⇒ aussi, ou, si.

Composés

biens de consommation consumer goods; biens durables consumer durables; biens d'équipement capital goods; biens d'équipement ménager household goods; biens fonciers land ¢; biens immeubles immovables; biens immeubles par destination fixtures; biens immobiliers real estate ¢; biens mobiliers personal property ¢; biens personnels private property ¢; biens propres separate estate (sg); détenir qch en bien s propres to hold sth as separate estate; biens publics public property ¢; biens sociaux corporate assets.

[bjɛ̃] adverbe

1. [de façon satisfaisante] well

tout allait bien everything was going well ou fine

il cuisine bien he's a good cook

la pièce finit bien the play has a happy ending

la vis tient bien the screw is secure ou is in tight

il gagne bien sa vie he earns a good living

ils vivent bien they have a comfortable life

faire bien to look good

bien prendre quelque chose to take something well

il s'y est bien pris he tackled it well

il s'y est bien pris pour interviewer le ministre he did a good job of interviewing the minister

vivre bien quelque chose to have a positive experience of something

tiens-toi bien!

a. [à la rambarde] hold on tight!

b. [sur la chaise] sit properly!

c. [à table] behave yourself!

tu tombes bien! you've come at (just) the right time!

2. [du point de vue de la santé]

aller ou se porter bien to feel well ou fine

il se porte plutôt bien! (humoristique) he doesn't look as if he's starving!

3. [conformément à la raison, à la loi, à la morale] well, decently

bien agir envers quelqu'un to do the proper ou right ou correct thing by somebody

tu as bien fait you did the right thing, you did right

tu fais bien de ne plus les voir you're right not to see them any more

tu fais bien de me le rappeler thank you for reminding me, it's a good thing you reminded me (of it)

tu ferais bien de partir plus tôt you'd do well to leave earlier

pour bien faire, nous devrions partir avant 9 h ideally, we should leave before 9

il faudrait lui acheter un cadeau pour bien faire we really ought to buy her a present

4. [sans malentendu] right, correctly

ai-je bien entendu ce que tu viens de dire? did I hear you right?

5. [avec soin]

écoute-moi bien listen (to me) carefully

as-tu bien vérifié? did you check properly?

fais bien ce que l'on te dit do exactly ou just as you're told

mélangez bien stir well

soigne-toi bien take good care of yourself

6. (suivi d'un adjectif) [très] really, very

c'est bien agréable it's really ou very nice

tu es bien sûr? are you quite certain ou sure?

bois un thé bien chaud have a nice hot cup of tea

(suivi d'un adverbe)

c'était il y a bien longtemps that was a very long time ago

embrasse-le bien fort give him a big hug

bien souvent (very) often

bien avant/après well before/after

bien trop tôt far ou much too early

7. (suivi d'un verbe) [beaucoup]

on a bien ri we had a good laugh, we laughed a lot

8. [véritablement]

j'ai bien cru que... I really thought that...

il a bien failli se noyer he very nearly drowned

sans bien se rendre compte de ce qu'il faisait without being fully aware of ou without fully realizing what he was doing

9. [pour renforcer, insister]

qui peut bien téléphoner à cette heure-ci? who could that be ringing at this hour?

où peut-il bien être? where on earth is he?

je sais bien que tu dis la vérité I know very well that you're telling the truth

veux-tu bien te taire? will you please be quiet?

ce n'est pas lui, mais bien son associé que j'ai eu au téléphone it wasn't him, but rather his partner I spoke to on the phone

c'est bien ça that's it ou right

c'est bien ce que je disais/pensais that's just what I was saying/thinking

c'est bien le moment d'en parler! (ironique) it's hardly the right time to talk about it!

j'ai pourtant bien entendu frapper I'm sure I heard a knock at the door

je le vois bien médecin I can (quite) see him as a doctor

tu vas lui dire? — je pense bien! are you going to tell him? — you bet I am!

je vais me plaindre — je comprends ou pense bien! I'm going to complain — I should think so too!

il ne m'aidera pas, tu penses bien! he won't help me, you can be sure of that!

c'est bien de lui, ça! that's typical of him!, that's just like him!

10. [volontiers]

j'irais bien avec toi I'd really like to go with you

je te dirais bien quelque chose, mais je suis poli I could say something rude but I won't

je boirais bien quelque chose I could do with ou I wouldn't mind a drink

11. [au moins] at least

12. [exprimant la supposition, l'éventualité]

tu verras bien you'll see

ils pourraient bien refuser they might well refuse

ça se pourrait bien it's perfectly possible

13. [pourtant]

mais il fallait bien le lui dire! but he had to be told (all the same)!

il faut bien le faire it's got to be done

14. [suivi d'un nom]

bien de, bien des quite a lot of

j'ai eu bien du souci I've had a lot to worry about

elle a bien du courage! isn't she brave!, she's got a great deal of courage!

bien des fois... more than once...

bien des gens lots of ou quite a lot of ou quite a few people

15. [dans la correspondance]

bien à toi love

bien à vous yours

————————

[bjɛ̃] adjectif invariable

1. [qui donne satisfaction] good

c'est bien de s'amuser mais il faut aussi travailler it's all right to have fun but you have to work too

je recule? — non, vous êtes bien là (familier) shall I move back? — no, you're all right ou OK ou fine like that

qu'est-ce qu'il est bien dans son dernier film! (familier) he's great ou really good in his new film!

ÉDUCATION [sur un devoir] good

2. [esthétique - personne] good-looking, attractive ; [ - chose] nice, lovely

tu es très bien en jupe

a. [cela te sied] you look very nice in a skirt

b. [c'est acceptable pour l'occasion] a skirt is perfectly all right

il est bien de sa personne he's a good-looking man

3. [convenable - personne] decent, nice

c'est bien [conduite, action]: ce serait bien de lui envoyer un peu d'argent it'd be a good idea to send her some money

ils se sont séparés et c'est bien comme ça they've split up and it's better that way

ce n'est pas bien de tirer la langue it's naughty ou it's not nice to stick out your tongue

ce n'est pas bien de tricher you shouldn't cheat

4. [en forme] well

vous ne vous sentez pas bien?

a. aren't you feeling well?

b. [mentalement] are you crazy?

il n'est pas bien, celui-là! (familier) he's got a problem, he has!

me/te/nous voilà bien! NOW I'm/you're/we're in a fine mess!

5. [à l'aise]

on est bien ici it's nice here

on est vraiment bien dans ce fauteuil this armchair is really comfortable

je suis bien avec toi I like being with you

6. [en bons termes]

être bien avec quelqu'un to be well in with somebody

ils sont bien ensemble they're happy together

se mettre bien avec quelqu'un to get in with somebody, to get into somebody's good books

————————

[bjɛ̃] nom masculin

1. PHILOSOPHIE & RELIGION

le bien good

faire le bien to do good

2. [ce qui est agréable, avantageux]

c'est pour ton bien que je dis ça I'm saying this for your own good ou benefit

c'est ton bien que je veux I only want what's best for you

le bien commun ou général the common good

c'est pour le bien de tous/de l'entreprise it's for the common good/the good of the firm

pour le bien public in the public interest

vouloir du bien à quelqu'un to wish somebody well

dire/penser du bien de to speak/to think well of

on ne m'a dit que du bien de votre cuisine I've heard the most flattering things about your cooking

faire du bien: continue à me masser, ça fait du bien carry on massaging me, it's doing me good

cela fait du bien de se dégourdir les jambes it's nice to be able to stretch your legs

je me suis cogné l'orteil, ça fait pas du bien! (familier) I bashed my toe, it's quite painful!

faire du bien ou le plus grand bien à quelqu'un [médicament, repos] to do somebody good, to benefit somebody

le dentiste ne m'a pas fait du bien! the dentist really hurt me!

la séparation leur fera le plus grand bien being apart will do them a lot ou a world of good

grand bien te/lui fasse! (ironique) much good may it do you/him!

bien m'en a pris it was just as well I did it

ça fait du bien par où ça passe! (familier) aah, I feel better for that!

3. [bienfait] good ou positive thing, benefit

cette décision a été un bien pour tout le monde the decision was a good thing for all ou everyone concerned

4. [propriété personnelle] possession, (piece) ou item of property

[argent] fortune

mon bien t'appartient what's mine is yours

ils ont un petit bien en Ardèche (familier) they have a bit of land in the Ardèche

la jeunesse est un bien précieux youth is a precious asset

tous mes biens all my worldly goods, all I'm worth

avoir du bien au soleil (familier) to be well-off ou rich

5. DROIT & ÉCONOMIE

bien de consommation courante consumer good

biens de consommation durables consumer durables

biens d'équipement capital equipment ou goods

biens privés/publics private/public property

————————

[bjɛ̃] interjection

1. [indiquant une transition] OK, right (then)

2. [marquant l'approbation]

je n'irai pas! — bien, n'en parlons plus! I won't go! — very well ou all right (then), let's drop the subject!

fort bien fine

bien, bien, on y va all right, all right ou OK, OK, let's go

bien entendu locution adverbiale

of course

bien entendu que locution conjonctive

of course

bien entendu que j'aimerais y aller of course I'd like to go

————————

bien que locution conjonctive

despite the fact that, although, though

bien que malade, il a tenu à y aller although he was ill, he insisted on going

————————

bien sûr locution adverbiale

of course

————————

bien sûr que locution conjonctive

of course

bien sûr qu'elle n'avait rien compris! of course she hadn't understood a thing!

Dictionnaire Français-Anglais > bien

16 prendre

prendre [pʀɑ̃dʀ]

━━━━━━━━━

1. transitive verb

2. intransitive verb

3. reflexive verb

━━━━━━━━━

➭ TABLE 58

━━━━━━━━━━━━━━━━━

► Lorsque prendre fait partie d'une locution comme prendre en photo, prendre en charge, reportez-vous aussi à l'autre mot.

━━━━━━━━━━━━━━━━━

1. <

   a. to take ( dans out of)

• il l'a pris dans le tiroir he took it out of the drawer

• il prit un journal sur la table he took a newspaper off the table

• il a pris le bleu he took the blue one

• prendre qn par le bras to take sb by the arm

• c'est toujours ça de pris that's something at least

• c'est à prendre ou à laisser take it or leave it

• avec lui, il faut en prendre et en laisser you can't believe half of what he says

• je prends (dans un jeu) I'll answer

• tiens, prends ce marteau here, use this hammer

• si tu sors, prends ton parapluie if you go out, take your umbrella

• j'ai pris l'avion/le train de 4 heures I caught the 4 o'clock plane/train

• je prends quelques jours à Noël I'm taking a few days off at Christmas

• cela me prend tout mon temps it takes up all my time

• la réparation a pris des heures the repair took hours

• il prend une commission sur la vente he takes a commission on the sale

• il a pris sur son temps pour venir m'aider he gave up some of his time to help me

• je prends du 38 I take a size 38

   b. ( = aller chercher) [+ chose] to get ; [+ personne] to pick up ; ( = emmener) to take

• passer prendre qn à son bureau to pick sb up at his office

• je passerai les prendre chez toi I'll come and get them from your place

   c. ( = s'emparer de, surprendre) [+ poisson, voleur] to catch

• se faire prendre [voleur] to be caught

• il fut pris d'un doute he suddenly had a doubt

• qu'est-ce qui te prend ? (inf) what's the matter with you?

• ça te prend souvent ? (inf) are you often like this?

• je vous y prends ! caught you!

• si je t'y prends don't let me catch you doing that

• prendre qn sur le fait to catch sb in the act

   d. ( = duper) to take in

• on ne m'y prendra plus I won't be had a second time (inf)

   e. ( = manger, boire) [+ aliment, boisson] to have ; [+ médicament] to take

• prenez-vous du sucre ? do you take sugar?

• est-ce que vous prendrez du café ? would you like some coffee?

• à prendre avant les repas to be taken before meals

• il n'a rien pris depuis hier he hasn't eaten anything since yesterday

   f. ( = acheter) [+ billet, essence] to get ; ( = réserver) [+ couchette, place] to book

• peux-tu me prendre du pain ? can you get me some bread?

   g. ( = accepter) [+ client, locataire] to take ; [+ passager] to pick up

• l'école ne prend plus de pensionnaires the school no longer takes boarders

   h. ( = noter) [+ renseignement, adresse, nom, rendez-vous] to write down ; [+ mesures, température, empreintes] to take

• prendre des notes to take notes

   i. ( = adopter) [+ air, ton] to put on ; [+ décision, risque, mesure] to take

• il prit un ton menaçant his voice took on a threatening tone

   j. ( = acquérir) prendre de l'autorité to gain authority

• cela prend un sens particulier it takes on a particular meaning

   k. ( = faire payer) to charge

• ce spécialiste prend très cher this specialist charges very high fees

   l. ( = subir) (inf) [+ coup, choc] to get

• il a pris la porte en pleine figure the door hit him right in the face

• qu'est-ce qu'on a pris ! (reproches) we really got it in the neck! (inf) ; (averse) we got drenched!

• il a pris pour les autres he took the rap (inf)

   m. ( = réagir à) [+ nouvelle] to take

• si vous le prenez ainsi if that's how you want it

• il a bien pris la chose he took it well

• il l'a bien pris he took it well

• il a mal pris la chose he took it badly

• il l'a mal pris he took it badly

• il a mal pris ce que je lui ai dit he took exception to what I said to him

• prendre qch avec bonne humeur to take sth in good part

• prendre les choses comme elles sont to take things as they come

• prendre la vie comme elle vient to take life as it comes

   n. ( = manier) [+ personne] to handle ; [+ problème] to deal with

• elle sait le prendre she knows how to handle him

   o. (locutions)

► prendre qn/qch pour ( = considérer comme) to take sb/sth for ; ( = utiliser comme) to take sb/sth as

• pour qui me prenez-vous ? what do you take me for?

• prendre qch pour prétexte to take sth as a pretext

• prendre qch pour cible to make sth a target► prendre sur soi ( = se maîtriser) to grin and bear it ; ( = assumer) to take responsibility

• savoir prendre sur soi to keep a grip on o.s.

• prendre sur soi de faire qch to take it upon o.s. to do sth► à tout prendre on the whole

2. <

   a. ( = durcir) [ciment, pâte, crème] to set

   b. ( = réussir) [mouvement, mode] to catch on

• le lilas a bien pris the lilac's doing really well

• avec moi, ça ne prend pas (inf) it doesn't work with me (inf)

   c. ( = commencer à brûler) [feu] to take ; (accidentellement) to start ; [allumette] to light ; [bois] to catch fire

• le feu ne veut pas prendre the fire won't burn

   d. ( = passer) to go

• prendre par les petites rues to keep to the side streets

3. <

► se prendre

   a. ( = se considérer)

il se prend pour un intellectuel he thinks he's an intellectual

• pour qui se prend-il ? who does he think he is?

• se prendre au sérieux to take o.s. seriously

   b. ( = accrocher, coincer) to catch

• mon manteau s'est pris dans la porte my coat got caught in the door

   c. (locutions)

► s'en prendre à ( = passer sa colère sur) to take it out on ; ( = blâmer) to put the blame on ; ( = attaquer) to attack

• tu ne peux t'en prendre qu'à toi you've only got yourself to blame► s'y prendre to go about it

• il ne sait pas s'y prendre he doesn't know how to go about it

• je ne sais pas comment tu t'y prends I don't know how you manage it

• il faut s'y prendre à l'avance you have to do it in advance

• il s'y est mal pris he went about it the wrong way

• savoir s'y prendre avec qn to handle sb the right way

• il sait s'y prendre avec les enfants he really knows how to deal with children

* * *
pʀɑ̃dʀ
1.

verbe transitif

1) ( saisir) to take

prendre un vase sur l'étagère/dans le placard — to take a vase off the shelf/out of the cupboard

2) (se donner, acquérir)

prendre un accent — ( involontairement) to pick up an accent; ( volontairement) to put on an accent

prendre une habitude — to develop ou pick up a habit

prendre une voix grave — to adopt a solemn tone

prendre un rôle — to assume a role

3) ( dérober) to take

on m'a pris tous mes bijoux — I had all my jewellery GB ou jewelry US stolen

la guerre leur a pris deux fils — they lost two sons in the war

4) ( apporter) to bring

je n'ai pas pris assez d'argent — I haven't brought enough money

5) ( emporter) to take

j'ai pris ton parapluie — I took your umbrella

6) ( retirer)

prendre de l'argent au distributeur — to get some money out of the cash dispenser

prendre de l'eau au puits — to get water from the well

prendre quelques livres à la bibliothèque — to get a few books out of the library

7) ( consommer) to have [boisson, aliment, repas]; to take [médicament, drogue]

je vais prendre du poisson — I'll have fish

aller prendre un café/une bière — to go for a coffee/a beer

je prends des calmants depuis la guerre — I've been on tranquillizers [BrE] since the war

je ne prends jamais d'alcool — I never touch alcohol

8) ( s'accorder) to take

prendre un congé — to take some time off

je vais prendre mon mercredi — (colloq) I'm going to take Wednesday off

9) ( choisir) to take [objet]; to choose [sujet, question]

j'ai pris la question sur Zola — I chose the question on Zola

prendre quelqu'un pour époux/épouse — to take somebody to be one's husband/wife

10) ( faire payer) to charge

elle prend combien de l'heure? — how much does she charge an hour?

il prend 15% au passage — (colloq) he takes a cut of 15%

11) ( nécessiter) to take [temps]; ( user) to take up [espace, temps]

mes enfants me prennent tout mon temps — my children take up all my time

12) (acheter, réserver, louer) to get [aliments, essence, place]

prendre une chambre en ville — to get a room in town

13) ( embaucher) ( durablement) to take [somebody] on [employé, assistant, apprenti]; ( pour une mission) to engage [personne]

ils ne m'ont pas pris — they didn't take me on

prendre quelqu'un comme nourrice — to take somebody on as a nanny

prendre un avocat/guide — to engage a lawyer/guide

14) ( accueillir) to take

ils ont pris la petite chez eux — they took the little girl in

prendre un client — [taxi] to pick up a customer

15) ( ramasser au passage) to pick up [personne, pain, clé, journal, ticket]

prendre les enfants à l'école — to collect the children from school

16) ( emmener) to take [personne]

je peux te prendre — ( en voiture) I can give you a lift

17) ( attraper) to catch [personne, animal]

elle s'est fait prendre en train de voler — she got caught stealing

prendre un papillon avec ses doigts — to pick up a butterfly

je vous y prends! — (colloq) caught you!

on ne m'y prendra plus! — (colloq) ( à faire) you won't catch me doing that again!; ( à croire) I won't be taken in (colloq) again!

je ne me suis pas laissé prendre — ( tromper) I wasn't going to be taken in (colloq)

18) (colloq) ( assaillir)

qu'est-ce qui te prend? — what's the matter with you?

ça te/leur prend souvent? — are you/they often like this?

19) ( captiver) to involve [spectateur, lecteur]

être pris par un livre/film — to get involved in a book/film

20) ( subir) to get [gifle, coup de soleil, décharge, contravention]; to catch [rhume]

j'ai pris le marteau sur le pied — the hammer hit me on the foot

21) ( utiliser) to take [autobus, métro, train, ferry, autoroute]

22) ( envisager) to take

prenons par exemple Nina — take Nina, for example

à tout prendre — all in all

23) ( considérer) to take

ne le prends pas mal — don't take it the wrong way

pour qui me prends-tu? — ( grossière erreur) what do you take me for?; ( manque de respect) who do you think you're talking to?

excusez-moi, je vous ai pris pour quelqu'un d'autre — I'm sorry, I thought you were someone else

24) ( traiter) to handle

il est très gentil quand on sait le prendre — he's very nice when you know how to handle him

25) ( mesurer) to take [mensurations, température, tension, pouls]

26) ( noter) to take down

je vais prendre votre adresse — let me just take down your address

27) ( apprendre)

prendre que — to get the idea (that)

où a-t-il pris qu'ils allaient divorcer? — where did he get the idea they were going to get divorced?

28) ( accepter) to take

il faut prendre les gens comme ils sont — you must take people as you find them

29) ( endosser) to take over [direction, pouvoir]; to assume [contrôle, poste]

je prends ça sur moi — I'll see to it

prendre sur soi de faire — to take it upon oneself to do, to undertake to do

30) ( accumuler) to put on [poids]; to gain [avance]

prendre des forces — to build up one's strength

31) ( contracter) to take on [bail]; to take [emploi]

32) ( défier) to take [somebody] on [concurrent]

je prends le gagnant — I'll take on the winner

33) ( conquérir) Armée to take, to seize [ville, forteresse]; to capture [navire, tank]; Jeux to take [pièce, carte]

2.

verbe intransitif

1) ( aller)

prendre à gauche/vers le nord — to go left/north

prenez tout droit — keep straight on

prendre par le littoral — to follow the coast

2) ( s'enflammer) [feu, bois, mèche] to catch; [incendie] to break out

3) ( se solidifier) [gelée, flan, glace, ciment, plâtre, colle] to set; [blancs d'œufs] to stiffen; [mayonnaise] to thicken

4) ( réussir) [grève, innovation] to be a success; [idée, mode] to catch on; [teinture, bouture, vaccination, greffe] to take; [leçon] to sink in

5) ( prélever)

prendre sur son temps libre pour traduire un roman — to translate a novel in one's spare time

6) ( se contraindre)

j'ai pris sur moi pour les écouter — I made myself listen to them

j'ai pris sur moi pour ne pas les insulter — I kept myself from insulting them

7) (colloq) ( être cru)

ça ne prend pas! — it won't wash (colloq) ou work!

8) (colloq) ( subir)

c'est toujours moi qui prends! — I'm always the one who gets it in the neck! (colloq)

il en a pris pour 20 ans — he got 20 years

3.

se prendre verbe pronominal

1) (devoir être saisi, consommé, mesuré)

un marteau se prend par le manche — you hold a hammer by the handle

en Chine le thé se prend sans sucre — in China they don't put sugar in their tea

la vitamine C se prend de préférence le matin — vitamin C is best taken in the morning

2) ( pouvoir être acquis)

les mauvaises habitudes se prennent vite — bad habits are easily picked up

3) ( se tenir l'un l'autre)

se prendre par la taille — to hold each other around the waist

4) ( se coincer)

se prendre les doigts dans la porte — to catch one's fingers in the door

mon écharpe s'est prise dans les rayons — my scarf got caught in the spokes

5) (colloq) ( recevoir)

il s'est pris une gifle — he got a slap in the face

je me suis pris une averse — I got caught in a shower

6) ( commencer)

se prendre à faire — to find oneself doing

se prendre de sympathie pour quelqu'un — to take to somebody

7) ( se considérer)

elle se prend pour un génie — she thinks she's a genius

8)

s'en prendre à — ( par des reproches ou des critiques) to attack [personne, presse, parti]; ( pour passer sa colère) to take it out on [personne]; ( agresser verbalement ou physiquement) to go for [personne]; ( blâmer) to blame [personne, groupe, institution]

il ne pourra s'en prendre qu'à lui-même — he will have only himself to blame

9) ( se comporter)

savoir s'y prendre avec — to have a way with [enfants, femmes, vieux]; to know how to handle [employés, élèves]

10) ( agir)

il faut s'y prendre à l'avance pour avoir des places — you have to book ahead to get seats

tu t'y es pris trop tard — you left it too late

il s'y est pris à plusieurs fois — he tried several times

regarde comment elle s'y prend — look how she's doing it

elle s'y prend bien/mal — she goes about it the right/wrong way

••

c'est à prendre ou à laisser — take it or leave it

tel est pris qui croyait prendre — the tables are turned

* * *
pʀɑ̃dʀ
1. vt

1) (= saisir) to take

Prends tes affaires et va-t'en! — Take your things and go!

prendre qch à qn — to take sth from sb

Il m'a pris mon stylo! — He took my pen!

2) (= se procurer) to get

J'ai pris du lait en rentrant. — I got some milk on the way home.

J'ai pris des places pour le concert. — I got some tickets for the concert.

3) (= aller chercher) to get, to fetch Grande-Bretagne, [passager] to pick up

passer prendre — to pick up, to go and fetch

Je passerai te prendre. — I'll come and pick you up., I'll come and fetch you.

Je dois passer prendre Richard. — I have to pick Richard up., I have to go and fetch Richard.

4) [train, bus] to take

Nous avons pris le train de huit heures. — We took the eight o'clock train.

Je prends toujours le train pour aller à Paris. — I always go to Paris by train., I always take the train when I go to Paris.

5) (= prélever) [pourcentage, argent] to take off

6) (= acquérir) [du poids] to put on, to gain

prendre de la valeur — to gain in value

prendre goût à qch — to develop a taste for sth, to acquire a taste for sth

7) (= adopter) [voix, ton] to put on

8) (= attraper) [malfaiteur, poisson] to catch

tel est pris qui croyait prendre — it's a case of the biter bit

9) [personnel] to take on, [locataire] to take in

10) (= s'y prendre avec) [enfant, problème] to handle

11) (autres locutions)

prendre qn pour — to take sb for

prendre qn en sympathie — to get to like sb

prendre qn en horreur — to get to loathe sb

prendre sur soi de faire qch — to take it upon o.s. to do sth

à tout prendre — all things considered

prendre sa source [rivière] — to rise, to have its source

prendre qn à partie — to take sb to task

être pris à partie par qn (= interpellé par qn) — to be taken to task by sb

être violemment pris à partie par qn (= molesté par qn) — to be violently set upon by sb

2. vi

1) [liquide, ciment] to set

2) [greffe, vaccin] to take

3) [ruse] to be successful

4) [feu] to go, [incendie] to start, [allumette] to light

5) (= se diriger)

prendre à gauche — to turn left

Prenez à gauche en arrivant au rond-point. — Turn left at the roundabout.

6) * (= être preneur)

je prends — count me in

* * *

prendre verb table: prendre

A vtr

1 ( saisir) to take; prendre un vase sur l'étagère/dans le placard to take a vase off the shelf/out of the cupboard; prendre le bras de son mari to take one's husband's arm; prendre qn par la taille ( des deux mains) to take sb by the waist; ( d'un bras) to put one's arm around sb's waist; puis-je prendre votre manteau? may I take your coat?; prenez donc une chaise do have ou take a seat; ⇒ clique, courage, jambe;

2 (se donner, acquérir) prendre un air/une expression to put on an air/an expression; prendre le nom de son mari to take one's husband's name; prendre une identité to assume an identity; prendre un accent ( involontairement) to pick up an accent; ( volontairement) to put on an accent; prendre une habitude to develop ou pick up a habit; prendre une voix grave to adopt a solemn tone; prendre un rôle to assume a role; ta remarque prend tout son sens you comment begins to make sense; prendre une nuance to take on a particular nuance;

3 ( dérober) to take; prendre de l'argent dans la caisse/à ses parents to take money from the till GB ou cash register/from one's parents; on m'a pris tous mes bijoux I had all my jewellery GB ou jewelry US stolen; il m'a pris ma petite amie he stole my girlfriend; la guerre leur a pris deux fils they lost two sons in the war; la guerre leur a pris tout ce qui leur était cher the war robbed them of all they held most dear;

4 ( apporter) to bring; n'oublie pas de prendre des bottes don't forget to bring boots; je n'ai pas pris assez d'argent I haven't brought enough money;

5 ( emporter) to take; j'ai pris ton parapluie I took your umbrella; ne prends rien sans demander don't take anything without asking; prends ton écharpe, il fait froid take your scarf, it's cold;

6 ( retirer) prendre de l'argent au distributeur to get some money out of the cash dispenser; prendre de l'eau au puits to get water from the well; prendre quelques livres à la bibliothèque to get a few books out of the library;

7 ( consommer) to have [boisson, aliment, repas]; to take [médicament, drogue]; vous prendrez bien quelque chose/un peu de gâteau? won't you have something to eat or drink/some cake?; je vais prendre du poisson I'll have fish; mais tu n'as rien pris! you've hardly taken any!; aller prendre un café/une bière to go for a coffee/a beer; je prends des calmants depuis la guerre I've been on tranquillizers^GB since the war; le médecin me fait prendre des antibiotiques the doctor has put me on antibiotics; je ne prends jamais d'alcool/de drogue I never touch alcohol/take drugs;

8 ( s'accorder) to take; prendre un congé to take a vacation; je vais prendre mon mercredi○ I'm going to take Wednesday off; ⇒ temps;

9 ( choisir) to take [objet]; to choose [sujet, question]; prendre la rouge/le moins cher des deux/la chambre double to take the red one/the cheaper one/the double room; j'ai pris la question sur Zola I chose the question on Zola; la romancière a pris comme sujet une histoire vraie the writer based her novel on a true story; prendre qn pour époux/épouse to take sb to be one's husband/wife;

10 ( faire payer) to charge; elle prend combien de l'heure/pour une coupe? how much does she charge an hour/for a cut?; on m'a pris très cher I was charged a lot; il prend 15% au passage he takes a cut of 15%;

11 ( nécessiter) to take [temps]; ( user) to take up [espace, temps]; le voyage m'a pris moins de deux heures the trip took me less than two hours; tes livres prennent trop de place your books take up too much room; mes enfants me prennent tout mon temps/toute mon énergie my children take up all my time/all my energy;

12 (acheter, réserver, louer) to get [aliments, essence, place]; prends aussi du jambon get some ham too; j'ai pris deux places pour ce soir I've got two tickets for tonight; prendre une chambre en ville to get a room in town; j'en prendrai un kilo I'll have a kilo;

13 ( embaucher) ( durablement) to take [sb] on [employé, assistant, apprenti]; ( pour une mission) to engage [personne]; ils ne m'ont pas pris they didn't take me on; prendre qn comme nourrice to take sb on as a nanny; prendre un avocat/guide to engage a lawyer/guide; être pris chez or par Hachette to get a job with Hachette; prendre une maîtresse to take a mistress;

14 ( accueillir) to take; ils ont pris la petite chez eux they took the little girl in; l'école n'a pas voulu la prendre the school wouldn't take her; ce train ne prend pas de voyageurs this train doesn't take passengers; prendre un client [taxi] to pick up a customer; [prostituée] to pick up a client; [coiffeur] to take a customer; prendre un patient [médecin] to see a patient; prendre un nouveau patient [médecin, dentiste] to take on a new patient; prendre un élève [professeur] to take on a student;

15 ( ramasser au passage) to pick up [personne, pain, clé, journal, ticket]; je passe te prendre à midi I'll come and pick you up at 12; prendre un auto-stoppeur to pick up a hitchhiker; prendre les enfants à l'école to collect the children from school;

16 ( emmener) to take [personne]; je prends les enfants cet après-midi I'll take the children this afternoon; je peux te prendre ( en voiture) I can give you a lift;

17 ( attraper) to catch [personne, animal]; elle s'est fait prendre en train de voler she got caught stealing; prendre un papillon avec ses doigts to pick up a butterfly; prendre un papillon entre ses mains to cup a butterfly in one's hands; je vous y prends○! caught you!; on ne m'y prendra plus○! I won't be taken in○ again!; se laisser prendre par un attrape-nigauds/une histoire to fall for a trick/a story; je ne me suis pas laissé prendre ( tromper) I wasn't going to be taken in○; se laisser prendre dans une bagarre to get drawn into a fight; se faire prendre par l'ennemi to be captured by the enemy; prendre un poisson to catch a fish; ⇒ flagrant, sac, taureau, vinaigre;

18 ( assaillir) une douleur le prit he felt a sudden pain; qu'est-ce qui te prend○? what's the matter with you?; ça te/leur prend souvent○? are you/they often like this? ça te prend souvent de gueuler○ comme ça? do you often yell○ like that?;

19 ( captiver) to involve [spectateur, lecteur]; être pris par un livre/film to be involved in a book/film;

20 ( subir) to get [gifle, coup de soleil, décharge, contravention]; to catch [rhume]; j'ai pris le marteau sur le pied the hammer hit me on the foot; qu'est-ce qu'ils ont pris○! (coups, défaite) what a beating○ they got!; ( reproches) what a telling-off○ they got!; prendre une quinte de toux to have a coughing fit;

21 Transp ( utiliser) to take [autobus, métro, train, ferry, autoroute]; prendre le train/la voiture/l'avion to take the train/the car/the plane; prendre le or un taxi to take a taxi; il a pris l'avion pour aller à Bruxelles he went to Brussels by air; je ne prends plus la voiture pour aller à Paris I've given up driving to Paris; s'il fait beau, je prendrai la bicyclette if the weather's nice, I'll cycle; en général je prends mon vélo pour aller travailler I usually cycle to work;

22 ( envisager) to take; prenons par exemple Nina take Nina, for example; si je prends une langue comme le chinois/un pays comme la Chine if we take a language like Chinese/a country like China; à tout prendre all in all;

23 ( considérer) to take; ne le prends pas mal don't take it the wrong way; il a plutôt bien pris ta remarque he took your comment rather well; il me prend pour un imbécile he takes me for a fool; pour qui me prends-tu? ( grossière erreur) what do you take me for?; ( manque de respect) who do you think you're talking to?; tu me prends pour ton esclave? I'm not your slave, you know!; excusez-moi, je vous ai pris pour quelqu'un d'autre I'm sorry, I thought you were someone else; ⇒ argent, canard, vessie;

24 ( traiter) to handle; il est très gentil quand on sait le prendre he's very nice when you know how to handle him; savoir prendre son enfant to know how to handle one's child; on ne sait jamais par où la prendre○ you never know how to handle her;

25 ( mesurer) to take [mensurations, température, tension, pouls]; je vais prendre votre pointure let me measure your foot;

26 ( noter) to take down; je vais prendre votre adresse let me just take down your address; il s'est enfui mais j'ai pris le numéro de sa voiture he drove off but I took down his registration GB ou license US number;

27 ( apprendre) prendre que to get the idea (that); où a-t-il pris qu'ils allaient divorcer? where did he get the idea they were going to get divorced?;

28 ( accepter) to take; prendre les cartes de crédit to take credit cards; il a refusé de prendre l'argent he refused to take the money; il faut prendre les gens comme ils sont you must take people as you find them; prendre les choses comme elles sont to take things as they come; à 1 500, je prends, mais pas plus at 1,500, I'll take it, but that's my best offer;

29 ( endosser) to take over [direction, pouvoir]; to assume [contrôle, poste]; je prends ça sur moi I'll see to it; prendre sur soi de faire to take it upon oneself to do, to undertake to do; elle a pris sur elle de leur parler/de leur cacher la vérité she took it upon herself to talk to them/to hide the truth from them; je prends sur moi tes dépenses I'll cover your expenses;

30 ( accumuler) to put on [poids]; to gain [avance]; prendre trois minutes (d'avance) to gain three minutes; prendre des forces to build up one's strength;

31 ( contracter) to take on [bail]; to take [emploi];

32 ( défier) to take [sb] on [concurrent]; je prends le gagnant/le perdant I'll take on the winner/the loser;

33 ( conquérir) Mil to take, to seize [ville, forteresse]; to capture [navire, tank]; Jeux to take [pièce, carte];

34 ( posséder sexuellement) to take [femme].

B vi

1 ( aller) prendre à gauche/vers le nord to go left/north; prenez tout droit keep straight on; prendre à travers champs to strike out GB ou head off across the fields; prendre au plus court to take the shortest route; prendre par le littoral to follow the coast;

2 ( s'enflammer) [feu, bois, mèche] to catch; [incendie] to break out;

3 ( se solidifier) [gelée, flan, glace, ciment, plâtre, colle] to set; [blancs d'œufs] to stiffen; [mayonnaise] to thicken;

4 ( réussir) [grève, innovation] to be a success; [idée, mode] to catch on; [teinture, bouture, vaccination, greffe] to take; [leçon] to sink in;

5 ( prélever) prendre sur ses économies pour entretenir un neveu to draw on one's savings to support a nephew; prendre sur son temps libre pour traduire un roman to translate a novel in one's spare time;

6 ( se contraindre) prendre sur soi to take a hold on oneself; prendre sur soi pour faire to make oneself do; prendre sur soi pour ne pas faire to keep oneself from doing; j'ai pris sur moi pour les écouter I made myself listen to them; j'ai pris sur moi pour ne pas les insulter I kept myself from insulting them;

7 ○( être cru) ça ne prend pas! it won't wash○ ou work!; ton explication ne prendra pas avec moi that explanation won't wash with me○;

8 ○( subir) prendre pour qn to take the rap○ for sb; c'est toujours moi qui prends! I'm always the one who gets it in the neck○!; tu vas prendre! you'll catch it○!; il en a pris pour 20 ans he got 20 years.

C se prendre vpr

1 (devoir être saisi, consommé, mesuré) un marteau se prend par le manche you hold a hammer by the handle; les pâtes ne se prennent pas avec les doigts you don't eat pasta with your fingers; en Chine le thé se prend sans sucre in China they don't put sugar in their tea; la vitamine C se prend de préférence le matin vitamin C is best taken in the morning; la température se prend le matin your temperature should be taken in the morning;

2 (pouvoir être acquis, conquis, utilisé, attrapé) les mauvaises habitudes se prennent vite bad habits are easily picked up; le roi ne se prend jamais ( aux échecs) the king can't be taken; un avion ne se prend pas sans réservation you can't take a plane without making reservation;

3 ( s'attraper) se prendre le pied gauche avec la main droite to take one's left foot in one's right hand; certains singes se prennent aux arbres avec leur queue some monkeys can swing from trees by their tails;

4 ( se tenir l'un l'autre) se prendre par la taille to hold each other around the waist;

5 ( se coincer) se prendre les doigts dans la porte to catch one's fingers in the door; mon écharpe s'est prise dans les rayons my scarf got caught in the spokes;

6 ○( recevoir) il s'est pris quinze jours de prison/une gifle he got two weeks in prison/a smack in the face; tu vas te prendre l'étagère sur la tête the shelf is going to come down on your head; je me suis pris une averse I got caught in a shower;

7 ( commencer) se prendre à faire to find oneself doing; elle s'est prise à aimer she found herself falling in love; se prendre de sympathie pour qn to take to sb;

8 ( se considérer) elle se prend pour un génie she thinks she's a genius; il se prend pour James Dean he fancies himself as James Dean; pour qui est-ce que tu te prends? who do you think you are?; ⇒ Dieu;

9 ( agresser) s'en prendre à qn ( par des reproches ou des coups) to set about sb; ( pour passer sa colère) to take it out on sb; s'en prendre à qch ( habituellement) to carry on about sth; ( à l'occasion) to lay into sth;

10 ( se comporter) savoir s'y prendre avec to have a way with [enfants, femmes, vieux]; to know how to handle [employés, élèves];

11 ( agir) il faut s'y prendre à l'avance pour avoir des places you have to book ahead to get seats; tu t'y es pris trop tard you left it too late (pour faire to do); il s'y est pris à plusieurs fois he tried several times; ils s'y sont pris à trois contre lui it was three against one; on s'y est pris à trois pour faire it took the three of us to do; regarde comment elle s'y prend look how she's doing it; elle s'y prend bien/mal she sets ou goes about it the right/wrong way; j'aime bien ta façon de t'y prendre I like the way you go about it; comment vas-tu t'y prendre? how will you go about it?; comment vas-tu t'y prendre pour les convaincre? how will you go about convincing them?

Idiomes

c'est toujours ça de pris○ that's something at least; il y a à prendre et à laisser it's like the curate's egg; c'est à prendre ou à laisser take it or leave it; tel est pris qui croyait prendre the tables are turned; bien m'en a pris○ it was a good job○; mal m'en a pris○ it was a mistake.

[prɑ̃dr] verbe transitif

A.[SAISIR, ACQUÉRIR]

1. [saisir] to take

la chatte prend ses chatons par la peau du cou the cat picks up her kittens by the scruff of the neck

prends la casserole par le manche pick the pan up by the handle

il prit son manteau à la patère he took his coat off the hook

prends le livre qui se trouve sur la table take the book on the table

prendre quelque chose des mains de quelqu'un to take something off somebody

[saisir et garder] to take (hold of), to hold

prendre sa tête entre ses mains to hold one's head in one's hands

prenez cette médaille qui vous est offerte par tous vos collègues accept this medal as a gift from all your colleagues

prendre un siège to take a seat, to sit down

2. [emporter - lunettes, document, en-cas] to take

tu as pris tes papiers (avec toi)? have you got your papers (with you)?

inutile de prendre un parapluie there's no need to take ou no need for an umbrella

quand prendrez-vous le colis? when will you collect the parcel?

[emmener] to take (along)

(passer) prendre quelqu'un: je suis passé la prendre chez elle à midi I picked her up at ou collected her from her home at midday

prendre quelqu'un en voiture to give somebody a lift

3. [trouver] to get

où as-tu pris ce couteau? where did you get that knife (from)?

où as-tu pris cette idée/cette citation/ces manières? where did you get that idea/this quotation/those manners?

4. [se procurer]

prendre des renseignements to get some information

5. [acheter - nourriture, billet de loterie] to get, to buy ; [ - abonnement, assurance] to take out (separable)

[réserver - chambre d'hôtel, place de spectacle] to book

j'ai pris des artichauts pour ce soir I've got ou bought some artichokes for tonight

je vais vous prendre un petit poulet aujourd'hui I'll have ou take a small chicken today

6. [demander - argent] to charge

je prends une commission de 3 % I take a 3% commission

mon coiffeur ne prend pas cher (familier) my hairdresser isn't too expensive ou doesn't charge too much

je prends 30 euros de l'heure I charge 30 euros per hour

elle l'a réparé sans rien nous prendre she fixed it free of charge ou without charging us (anything) for it

7. [retirer]

les impôts sont pris à la source tax is deducted at source

prendre de l'argent sur son compte to withdraw money from one's account, to take money out of one's account

B.[AVOIR RECOURS À, SE SERVIR DE]

1. [utiliser - outil] to use

prends un marteau, ce sera plus facile use a hammer, you'll find it's easier

[emprunter] to take, to borrow

je peux prendre ta voiture? can I take ou borrow your car?

2. [consommer - nourriture] to eat ; [ - boisson] to drink, to have ; [ - médicament] to take ; [ - sucre] to take

je ne prends jamais de somnifères I never take sleeping pills

nous en discuterons en prenant le café we'll discuss it over a cup of coffee

qu'est-ce que tu prends? what would you like to drink, what will it be?

je prendrais bien une bière I could do with a beer

si on allait prendre un verre? how about (going for) a drink?

à prendre matin, midi et soir to be taken three times a day

tu lui as fait prendre ses médicaments? did you make sure he took his medicine?

[comme ingrédient] to take

prendre 50 g de beurre et 200 g de farine take 50 g of butter and 200 g of flour

3. [se déplacer en] to take, to go ou to travel by (inseparable)

prendre l'avion to take the plane, to fly

prendre le bateau to take the boat, to sail, to go by boat

prendre le bus/le train to take the bus/train, to go by bus/train

prendre un taxi to take a taxi

je ne prends jamais la voiture I never use the car

4. [monter dans - bus, train] to catch, to get on (inseparable)

5. [louer]

on a pris une chambre dans un petit hôtel we took a room in a small hotel

j'ai pris un petit studio I rented a little studio flat

6. [suivre - voie] to take

prends la première à droite take the first (on the) right

prenez la direction de Lille follow the signs for Lille

j'ai pris un sens interdit I drove ou went down a one-way street

C.[PRENDRE POSSESSION DE, CONTRÔLER]

1. [retenir par la force - fugitif] to capture ; [ - prisonnier] to take ; [ - animal] to catch

MILITAIRE [ville, position] to take

prendre quelqu'un en otage to take somebody hostage

2. [voler] to take

il a tout pris dans la maison he took everything in the house

prendre une citation dans un livre [sans permission] to lift ou to poach a quotation from a book

prendre quelque chose à quelqu'un: combien vous a-t-on pris? how much was taken ou stolen from you?

elle m'a pris mon tour she took my turn

elle m'a pris mon idée/petit ami she stole my idea/boyfriend

3. [occuper - temps] to take (up), to require (soutenu) ; [ - place] to take (up)

pousse-toi, tu prends toute la place move up, you're taking up all the space

ça (m')a pris deux heures it took (me) two hours

ça prend du temps de chercher un appartement it takes time to find a flat, flat-hunting is time-consuming

4. [envahir - suj: malaise, rage] to come over (inseparable) ; [ - suj: peur] to seize, to take hold of

quand ses quintes de toux le prennent when he has a bout of coughing

l'envie le ou lui prit d'aller nager he felt like going for a swim

qu'est-ce qui te prend? what's wrong with ou what's the matter with ou what's come over you?

qu'est-ce qui le ou lui prend de ne pas répondre? why on earth isn't he answering?

ça te prend souvent? (familier & humoristique) are you often like this?

quand ça le ou lui prend, il casse tout (familier) when he gets into this state, he just smashes everything in sight

(tournure impersonnelle)

il me prend parfois le désir de tout abandonner I sometimes feel like giving it all up

il est rentré chez lui et bien/mal lui en a pris he went home and it was just as well he did/, but he'd have done better to stay where he was

prendre la tête à quelqu'un (très familier) : ça me prend la tête it's a real hassle

arrête de me prendre la tête stop being such a pain

5. [surprendre - voleur, tricheur] to catch

si tu veux le voir, il faut le prendre au saut du lit if you want to see him, you must catch him as he gets up

prendre quelqu'un à faire quelque chose to catch somebody doing something

je t'y prends, petit galopin! caught ou got you, you little rascal!

6. JEUX [pion, dame] to take

demain, je te prends aux échecs (familier) tomorrow I'll take you on at ou play you at chess

(en usage absolu) CARTES

je prends I'll try it

j'ai pris à cœur I went hearts

7. SPORT

prendre le service de quelqu'un to break somebody's service

il est venu prendre la deuxième place

a. [pendant la course] he moved into second place

b. [à l'arrivée] he came in second

D.[ADMETTRE, RECEVOIR]

1. [recevoir]

le docteur ne pourra pas vous prendre avant demain the doctor won't be able to see you before tomorrow

après 22 heures, nous ne prenons plus de clients after 10 pm, we don't let anymore customers in

2. [cours] to take

3. [accueillir - pensionnaire] to take in (separable) ; [ - passager] to take

[admettre par règlement] to take, to allow

[engager - employé, candidat] to take on (separable)

nous ne prenons pas les cartes de crédit/les bagages en cabine we don't take credit cards/cabin baggage

prendre un comptable to take on ou to hire an accountant

prendre quelqu'un comme stagiaire to take somebody on as a trainee

4. [acquérir, gagner]

prendre de l'avance/du retard to be earlier/later than scheduled

j'ai pris trois centimètres de tour de taille I've put on three centimetres round the waist

quand le gâteau commence à prendre une jolie couleur dorée when the cake starts to take on a nice golden colour

le projet commence à prendre forme ou tournure the project's starting to take shape

[terminaison] to take

le a prend un accent circonflexe there's a circumflex on the a

5. [subir] to get

prendre un coup de soleil to get sunburnt

prendre froid ou (vieilli) du mal to catch ou to get a cold

j'ai pris la tuile en plein sur la tête the tile hit me right on the head

c'est elle qui a tout pris

a. (familier) [coups, reproches] she got the worst ou took the brunt of it

b. [éclaboussures] she got most ou the worst of it

qu'est-ce qu'on a pris! (familier) , on a pris quelque chose! (familier)

a. [averse] we got soaked ou drenched!

b. [réprimande] we got a real dressing down!

c. [critique] we got panned!

d. [défaite] we got thrashed!

(en usage absolu)

c'est toujours les mêmes qui prennent! (familier) they always pick on the same ones, it's always the same ones who get it in the neck!

il en a pris pour 15 ans (familier) he got 15 years, he got put away for 15 years

E.[CONSIDÉRER DE TELLE MANIÈRE]

1. [accepter] to take

il a essayé de le prendre avec le sourire ou en souriant he tried to pass it off with a smile

bien/mal prendre quelque chose to take something well/badly

[interpréter]

ne prends pas ça pour toi [ne te sens pas visé] don't take it personally

prendre quelque chose en bien/en mal to take something as a compliment/badly

elle a pris mon silence pour de la désapprobation she took my silence as a criticism

2. [considérer] to take, to consider

prenons un exemple let's take ou consider an example

prendre quelqu'un/quelque chose en: prendre quelqu'un en amitié to grow fond of somebody

prendre quelqu'un en pitié to take pity on somebody

prendre quelque chose/quelqu'un pour

a. [par méprise] to mistake something/somebody for

b. [volontairement] to take something/somebody for, to consider something/somebody to be

on me prend souvent pour ma sœur I'm often mistaken for my sister

pour qui me prenez-vous? what do you take me for?, who do you think I am?

elle va me prendre pour un idiot she'll think I'm a fool

prendre quelque chose/quelqu'un comme to take something/somebody as

à tout prendre all in all, by and large, all things considered

3. [traiter - quelqu'un] to handle, to deal with (inseparable)

prendre quelqu'un par la douceur to use gentle persuasion on somebody

prendre l'ennemi de front/à revers MILITAIRE (figuré) to tackle the enemy head on/from the rear

F.[ENREGISTRER]

1. [consigner - notes] to take ou to write down (separable) ; [ - empreintes, mesures, température, tension] to take

2. PHOTOGRAPHIE

prendre quelque chose/quelqu'un (en photo) to take a picture ou photo ou photograph of something/somebody

G.[DÉCIDER DE, ADOPTER]

1. [s'octroyer - vacances] to take, to have ; [ - bain, douche] to have, to take

prendre un jour de congé to take ou to have the day off

prendre le temps de faire quelque chose to take the time to do something

prendre son temps to take one's time

prendre un amant to take a lover

tu n'as pas le droit! — je le prends! you've no right! — that's what you think!

2. [s'engager dans - mesure, risque] to take

prendre une décision

a. [généralement] to make a decision

b. [après avoir hésité] to make up one's mind, to come to a decision

prendre la décision de to make up one's mind to, to decide to

prendre l'initiative de quelque chose to initiate something

prendre l'initiative de faire quelque chose to take the initiative in doing something, to take it upon oneself to do something

prendre de bonnes résolutions pour l'avenir to resolve to do better in the future

prendre la résolution de to resolve to

3. [choisir - sujet d'examen, cadeau] to take, to choose, to have

j'ai pris le docteur Valiet comme médecin I chose Dr Valiet to be ou as my GP

qu'est-ce qu'on lui prend comme glace? which ice cream shall we get him?

ils n'ont pris que les 20 premiers they only took ou selected the top 20

c'est à prendre ou à laisser (you can) take it or leave it

il y a à prendre et à laisser dans son livre his book is a bit of a curate's egg (UK) ou is good in parts

4. [se charger de - poste] to take, to accept

prendre ses fonctions to start work

j'ai un appel pour toi, tu le prends? I've got a call for you, will you take it?

5. [adopter - air] to put on (separable), to assume ; [ - ton] to assume

————————

[prɑ̃dr] verbe intransitif

1. [se fixer durablement - végétal] to take (root) ; [ - bouture, greffe, vaccin] to take ; [ - mode, slogan] to catch on

la peinture ne prend pas sur le plastique the plastic won't take the paint

ça ne prendra pas avec elle [mensonge] it won't work with her, she won't be taken in

2. [durcir - crème, ciment, colle] to set ; [ - lac, étang] to freeze (over) ; [ - mayonnaise] to thicken

3. [passer]

prends à gauche [tourne à gauche] turn left

tu peux prendre par Le Mans you can go via Le Mans

prendre à travers bois/champs to cut through the woods/fields

4. [commencer] to start, to get going

je n'arrive pas à faire prendre le feu/les brindilles I can't get the fire going/the twigs to catch

5. MUSIQUE & THÉÂTRE

prenons avant la sixième mesure/à la scène 2 let's take it from just before bar six/from scene 2

————————

prendre sur verbe plus préposition

1. [entamer] to use (some of)

je ne prendrai pas sur mon week-end pour finir le travail! I'm not going to give up ou to sacrifice part of my weekend to finish the job!

2. (locution)

prendre sur soi to grin and bear it

prendre sur soi de faire quelque chose to take (it) upon oneself to do something

————————

se prendre verbe pronominal (emploi passif)

ces cachets se prennent avant les repas the tablets should be taken before meals

————————

se prendre verbe pronominal (emploi réciproque)

ils se sont pris pour époux they were united in matrimony

————————

se prendre verbe pronominal intransitif

to get caught ou trapped

le foulard s'est pris dans la portière the scarf got caught ou shut in the door

————————

se prendre verbe pronominal transitif

1. [se coincer]

attention, tu vas te prendre les doigts dans la charnière! careful, you'll trap your fingers ou get your fingers caught in the hinge!

se prendre les pieds dans quelque chose to trip over something

2. (familier) [choisir]

prends-toi un gâteau get yourself a cake

————————

se prendre à verbe pronominal plus préposition

1. [se laisser aller à]

se prendre à faire quelque chose to find oneself starting to do something

se prendre à rêver to find oneself dreaming

2. (locution)

s'y prendre: comment pourrions-nous nous y prendre? how could we go about it?

tu t'y prends un peu tard pour t'inscrire! you've left it a bit late to enrol!

il faut s'y prendre deux mois à l'avance pour avoir des places you have to book two months in advance to be sure of getting seats

elle s'y est prise à trois fois pour faire démarrer la tondeuse she made three attempts before the lawn mower would start

s'y prendre bien/mal: s'y prendre bien/mal avec quelqu'un to handle somebody the right/wrong way

elle s'y prend bien ou sait s'y prendre avec les enfants she's good with children

je n'arrive pas à repasser le col — c'est parce que tu t'y prends mal I can't iron the collar properly — that's because you're going about it the wrong way ou doing it wrong

————————

se prendre de verbe pronominal plus préposition

se prendre d'amitié pour quelqu'un to grow fond of somebody, to feel a growing affection for somebody

————————

se prendre pour verbe pronominal plus préposition

il ne se prend pas pour rien ou pour n'importe qui he thinks he's God's gift to humanity

tu te prends pour qui pour me parler sur ce ton? who do you think you are, talking to me like that?

————————

s'en prendre à verbe pronominal plus préposition

s'en prendre à quelqu'un/quelque chose

a. [l'attaquer] to attack somebody/something

b. [le rendre responsable] to put the blame on somebody/something

pourquoi faut-il toujours que tu t'en prennes à moi? why do you always take it out on me?

ne t'en prends qu'à toi-même you've only (got) yourself to blame

Dictionnaire Français-Anglais > prendre

17 querer

m.

love.

v.

1 to want.

quiero una bicicleta I want a bicycle

¿quieren ustedes algo más? would you like anything else?

haz lo que quieras do what you want o like, do as you please o like

querer que alguien haga algo to want somebody to do something

quiero que lo hagas tú I want you to do it

queremos que las cosas te vayan bien we want things to go well for you

quisiera hacerlo, pero… I'd like to do it, but…

¡qué quieres que haga! what am I supposed to do?

qué quieres que te diga, a mí me parece caro to be honest, it seems expensive to me, what can I say? it seems expensive to me

ven cuando quieras come whenever you like o want

no me voy porque no quiero I'm not going because I don't want to

queriendo on purpose

sin querer accidentally

querer decir to mean

¿qué quieres decir con eso? what do you mean by that?

querer es poder where there's a will there's a way

Quiero paz I want peace.

Quiero un taxi I need a taxi.

2 to love.

te quiero I love you

Yo quiero a mi esposo I love my husband.

3 to want to, to be willing to, to desire to, to have a desire to.

Quiero estudiar I want to study.

* * *

QUERER

CONJUGACIÓN

Present Indicative

quiero, quieres, quiere, queremos, queréis, quieren.

Past Indicative

quise, quisiste, quiso, quisimos, quisisteis, quisieron.

Future Indicative

querré, querrás, querrá, querremos, querréis, querrán.

Conditional

querría, querrías, querría, querríamos, querríais, querrían.

Present Subjunctive

quiera, quieras, quiera, queramos, queráis, quieran.

Imperfect Subjunctive

quisiera, quisieras, quisiera, quisiéramos, quisierais, quisieran;

quisiese, quisieses, quisiese, quisiésemos, quisieseis, quisiesen.

Future Subjunctive

quisiere, quisieres, quisiere, quisiéremos, quisiereis, quisieren.

Imperative

quiere (tú), quiera (él/Vd.), queramos (nos.), quered (vos.), quieran (ellos/Vds.).

* * *

verb

1) to want

2) love

3) like

•

- querer decir

* * *
Para la expresión querer decir, ver la otra entrada.
1. VERBO TRANSITIVO

1) [a una persona] (=amar) to love; (=apreciar) to like

¡te quiero! — I love you!

quiero mucho a mis abuelos — I love my grandparents very much

no estoy enamorado, pero la quiero mucho — I'm not in love with her, but I'm very fond of her

la quiero con locura — I'm madly in love with her

me quiere... no me quiere — [deshojando una margarita] she loves me... she loves me not

en la oficina lo quieren mucho — he is well liked at the office

• querer [bien] a algn — to want the best for sb

• [hacerse] querer por algn — to endear o.s. to sb

• querer [mal] a algn — to wish sb ill

- ¡por lo que más quieras!

- querer a algn como a la niña de sus ojos

la quiere como a la niña de sus ojos — she's the apple of his eye, he dotes on her

2) (=desear)

a) [+ objeto] to want

¿cuál quieres? — which one do you want?

¿qué más quieres? — (lit) what else do you want?; iró what more do you want?

hace lo que quiere — she does what she wants {o} as she pleases

se lo di, pero no lo quiso — I gave it to him, but he didn't want (to take) it

¡lo que quieras! — as you wish!, have it your own way!

¿quieres un café? — would you like some coffee?

• querer [pelea] — to be looking for trouble

• [todo] lo que tú quieras, será muy feo y todo lo que tú quieras, pero es muy buena persona — he may be ugly and all that, but he's a very nice person

b) + infin to want

querer hacer algo — to want to do sth

quiere ser ingeniero — he wants to be an engineer

lleva días que no quiere comer — she's been off her food for several days

¿qué quieres comer hoy? — what would you like for dinner today?

no quiso pagar — he refused to pay, he wouldn't pay

ha querido quedarse en casa — he preferred to stay at home

c)

• querer [que] algn haga algo — to want sb to do sth

no quiero que vayas — I don't want you to go

el destino quiso que volvieran a verse — fate decreed that they should see each other again

la tradición quiere que... — tradition has it that...

este quiere que le rompan la cabeza — * this guy is asking to get his head kicked in *

¿quieres que me crea que tú solo te has bebido todo el whisky? — are you asking me to believe that you drank all the whisky by yourself?

• ¿qué quieres que te [diga]? — what can I say?

• ¿qué quieres que le [haga]?, si se va por ahí sin hacer caso, ¿qué quieres que le haga? — if he goes off without taking any notice, what am I supposed to do {o} what can I do about it?

si estudio y no apruebo, ¿qué quieres que le haga? — if I study and still don't pass, what can I do?

• ¡[qué más] quisiera yo! — if only I could!

¿qué más quisiera yo que ver juntos a mis hijos? — what more could I wish for {o} want than to see my children together?

3) (=tener intención de)
+ infin
no quería hacerte daño — I didn't mean to hurt you

al querer abrir la botella, saltó el tapón — the cork exploded while she was trying to open the bottle

quiso hacerlo pero no pudo — he tried to do it but he couldn't

4) [pidiendo algo]

quería dos kilos de patatas, por favor — I'd like two kilos of potatoes, please, could I have two kilos of potatoes, please?

¿quieres darme tu nueva dirección? — would {o} could you give me your new address?

¿querría participar en nuestra oferta? — would you like to take advantage of our offer?

¿cuánto quieren por el coche? — what are they asking for the car?, how much do they want for the car?

5) (=requerir)

¿para qué me querrá? — I wonder what he wants me for?, what can he want me for?

el traje quiere un sombrero ancho — that dress needs a big hat to go with it

6) [uso impersonal]

quería amanecer — dawn was about to break

quiere llover — it looks like rain

2. VERBO INTRANSITIVO

1) (=desear)

¿quieres? — [ofreciendo algo] do you want some?, would you like some?

lo hago porque quiero — I do it because I want to

-¿quieres casarte conmigo? -sí, quiero — "will you marry me?" - "yes, I will"

-¿puedes enviar tú el correo? -como usted quiera — "could you take the post?" - "as you wish"

mientras el jefe no quiera, no hay nada que hacer — as long as the boss is opposed, there's nothing to be done {o} nothing we can do about it

• ven [cuando] quieras — come whenever you like

como quiere —

¡está como quiere! — Esp ** she's a bit of all right! **

tiene tanto dinero que vive como quiere — he's so rich he can live as he pleases

- quiera o no

quieras o no, eso cambiará nuestras vidas — whether you like it or not, that's going to change our lives

con el cambio de trabajo, quieras que no, se ha animado un poco — you may agree or disagree, but the fact is he's perked up a bit since he changed jobs

- querer es poder

2) (=tener intención)

lo hizo queriendo — he did it deliberately {o} on purpose

lo hizo sin querer — he didn't mean to do it, he did it inadvertently

3)

como quiera que — = comoquiera

donde quiera que — = dondequiera

3.

See:

quererse

4.

SUSTANTIVO MASCULINO

cosas del querer — affairs of the heart

dimitieron por culpa de algún querer — they resigned because of love affairs

tener querer a — to be fond of

* * *
I
masculino love

las penas del querer — the pangs of love
II 1.
verbo transitivo

Sentido I

1) ( amar) to love

se hace querer — she/he endears herself/himself to people

sus alumnos lo quieren mucho — his pupils are very fond of him

me quiere, no me quiere — ( al deshojar una margarita) she loves me, she loves me not

por lo que más quieras! — for pity's sake!, for God's sake!

querer bien a alguien — to be fond of somebody

querer mal a alguien — to have it in for somebody (colloq)

quien bien te quiere te hará llorar — sometimes you have to be cruel to be kind

Sentido II

2)

a) (expresando deseo, intención, voluntad)

quiero una casa más grande — I want a bigger house

no sabe lo que quiere — she doesn't know what she wants

quisiera una cerveza/habitación doble — I'd like a beer/double room

haz lo que quieras — do as you like

¿qué más quieres? — what more do you want?

hazlo cuando/como quieras — do it whenever/however you like

quiera o no quiera — whether she/he likes it or not

iba a hacerlo pero él no quiso — I was going to do it but he didn't want me to

será muy listo y todo lo que tú quieras, pero... — he may be very smart and all that, but...

tráemelo mañana ¿quieres? — bring it tomorrow, will you?

no quiero — I don't want to

querer + INF — to want to + inf

quiero ir — I want to go

quisiera reservar una mesa — I'd like to book a table

quisiera poder ayudarte — I wish I could help you

ya quisiera yo estar en su lugar! — I'd change places with him any day!

no quiso comer nada — she wouldn't eat anything

querer QUE alguien+ SUBJ — to want somebody to + inf

quiero que estudies más — I want you to study harder

¿y qué querías que hiciera? — so what did you expect me to do o what was I supposed to do?

qué quieres que te diga...! — quite honestly o frankly...

qué quieres que (le) haga! — what can you do?

querer es poder — where there's a will there's a way

b) ( al ofrecer algo)

¿quieres un café/algo de beber? — would you like o (less frml) do you want a coffee/something to drink?

c) ( introduciendo un ruego)

querer + INF: ¿quieres pasarme el pan? could you pass me the bread, please?; ¿querrías hacerme un favor? would you mind doing me a favor?; ¿te quieres callar? — be quiet, will you?

3) (en locs)

como quiera que — ( de cualquier manera que) however

como quiera que haya sido... — whatever happened o it doesn't matter what happened...

como quiera que se mire — whichever way you look at it

cuando quiera que — whenever

donde quiera que — wherever

queriendo: lo hizo queriendo she/he did it on purpose o deliberately; sin querer accidentally; perdona, fue sin querer sorry, it was an accident o I didn't mean to; querer decir to mean; ¿qué quieres decir con eso? what do you mean by that?; está como quiere! — (Esp, Méx fam) (es muy guapo, guapa) he's/she's hot stuff! (colloq); ( tiene mucha suerte) some people have got it made (colloq)

4) ( como precio)

querer algo POR algo: ¿cuánto quieres por el coche? — how much do you want o are you asking for the car?

5) ( referido a cosas inanimadas)

el coche no quiere arrancar — the car won't start

el destino así lo quiso — it was destined to be

parece que quiere llover — it looks as if it's going to rain
2.
quererse v pron (recípr)

se quieren mucho — they love each other very much

se quieren como hermanos — they're so close, they're like brothers

* * *

= want, be after, wanna [want to].

Nota: Contracción de want to usada en el lenguaje coloquial.

Ex. On other occasions a user wants every document or piece of information on a topic traced, and then high recall must be sought, to the detriment of precision.

Ex. Silas H Berry told his colleagues at the New York Library Club: 'It is so hard to get a reader to tell what he is really after'.

Ex. When McCall finished his book by saying, 'It makes me wanna holler and throw up my hands,' he almost described my reaction perfectly.

----

* ¡Dios no lo quiera! = God forbid.

* cuantas veces se quiera = any number of times.

* cuantos + Nombre + se quiera = any number of + Nombre.

* dos no se pelean si uno no quiere = it takes two to tangle, it takes two to tango, it takes two to make a quarrel.

* enterarse de lo que Uno quiere decir = get + Posesivo + drift.

* esto no quiere decir que = this is not to say that.

* expresar lo que Uno quiere decir = make + Posesivo + point.

* hacer lo que Uno quiera = get away with + murder.

* hacerse querer = endear.

* ¡No, por lo que más quieras! = Not on your life!.

* no querer saber más nada de = drop + Nombre + like a hot potato, drop + Nombre + like a hot brick.

* no querer saber nada de = want + nothing to do with.

* no querer tener nada que ver con = want + nothing to do with.

* no queriendo + Infinitivo = unwilling to + Infinitivo.

* ¡Por lo que más quieras! = for God's sake.

* que quiere(n) = of + Posesivo + choosing, of + Posesivo + choice.

* queramos o no = like it or not, like them or not.

* querer decir = mean.

* querer el oro y el moro = have + Posesivo + cake and eat it.

* querer es poder = where there's a will there's a way.

* quererlo todo = have + Posesivo + cake and eat it.

* querer tenerlo todo = have + Posesivo + cake and eat it.

* querer tetas y sopas = have + Posesivo + cake and eat it.

* quien algo quiere algo le cuesta = no pain, no gain.

* quien quiera peces que se moje el culo = you cannot make an omelette without breaking eggs.

* quiera Dios que = God willing.

* si Dios quiere = God willing.

* siempre querer más = enough + be + not/never + enough.

* sin querer = involuntarily, unwilling, by accident, accidentally, unintentionally, unwantedly.

* sin querer + Infinitivo = unwilling to + Infinitivo.

* sin quererlo = unwantedly.

* si se quiere que + Nombre + sea = if + Nombre + be + to be.

* * *
I
masculino love

las penas del querer — the pangs of love
II 1.
verbo transitivo

Sentido I

1) ( amar) to love

se hace querer — she/he endears herself/himself to people

sus alumnos lo quieren mucho — his pupils are very fond of him

me quiere, no me quiere — ( al deshojar una margarita) she loves me, she loves me not

por lo que más quieras! — for pity's sake!, for God's sake!

querer bien a alguien — to be fond of somebody

querer mal a alguien — to have it in for somebody (colloq)

quien bien te quiere te hará llorar — sometimes you have to be cruel to be kind

Sentido II

2)

a) (expresando deseo, intención, voluntad)

quiero una casa más grande — I want a bigger house

no sabe lo que quiere — she doesn't know what she wants

quisiera una cerveza/habitación doble — I'd like a beer/double room

haz lo que quieras — do as you like

¿qué más quieres? — what more do you want?

hazlo cuando/como quieras — do it whenever/however you like

quiera o no quiera — whether she/he likes it or not

iba a hacerlo pero él no quiso — I was going to do it but he didn't want me to

será muy listo y todo lo que tú quieras, pero... — he may be very smart and all that, but...

tráemelo mañana ¿quieres? — bring it tomorrow, will you?

no quiero — I don't want to

querer + INF — to want to + inf

quiero ir — I want to go

quisiera reservar una mesa — I'd like to book a table

quisiera poder ayudarte — I wish I could help you

ya quisiera yo estar en su lugar! — I'd change places with him any day!

no quiso comer nada — she wouldn't eat anything

querer QUE alguien+ SUBJ — to want somebody to + inf

quiero que estudies más — I want you to study harder

¿y qué querías que hiciera? — so what did you expect me to do o what was I supposed to do?

qué quieres que te diga...! — quite honestly o frankly...

qué quieres que (le) haga! — what can you do?

querer es poder — where there's a will there's a way

b) ( al ofrecer algo)

¿quieres un café/algo de beber? — would you like o (less frml) do you want a coffee/something to drink?

c) ( introduciendo un ruego)

querer + INF: ¿quieres pasarme el pan? could you pass me the bread, please?; ¿querrías hacerme un favor? would you mind doing me a favor?; ¿te quieres callar? — be quiet, will you?

3) (en locs)

como quiera que — ( de cualquier manera que) however

como quiera que haya sido... — whatever happened o it doesn't matter what happened...

como quiera que se mire — whichever way you look at it

cuando quiera que — whenever

donde quiera que — wherever

queriendo: lo hizo queriendo she/he did it on purpose o deliberately; sin querer accidentally; perdona, fue sin querer sorry, it was an accident o I didn't mean to; querer decir to mean; ¿qué quieres decir con eso? what do you mean by that?; está como quiere! — (Esp, Méx fam) (es muy guapo, guapa) he's/she's hot stuff! (colloq); ( tiene mucha suerte) some people have got it made (colloq)

4) ( como precio)

querer algo POR algo: ¿cuánto quieres por el coche? — how much do you want o are you asking for the car?

5) ( referido a cosas inanimadas)

el coche no quiere arrancar — the car won't start

el destino así lo quiso — it was destined to be

parece que quiere llover — it looks as if it's going to rain
2.
quererse v pron (recípr)

se quieren mucho — they love each other very much

se quieren como hermanos — they're so close, they're like brothers

* * *

= want, be after, wanna [want to].

Nota: Contracción de want to usada en el lenguaje coloquial.

Ex: On other occasions a user wants every document or piece of information on a topic traced, and then high recall must be sought, to the detriment of precision.

Ex: Silas H Berry told his colleagues at the New York Library Club: 'It is so hard to get a reader to tell what he is really after'.

Ex: When McCall finished his book by saying, 'It makes me wanna holler and throw up my hands,' he almost described my reaction perfectly.

* ¡Dios no lo quiera! = God forbid.

* cuantas veces se quiera = any number of times.

* cuantos + Nombre + se quiera = any number of + Nombre.

* dos no se pelean si uno no quiere = it takes two to tangle, it takes two to tango, it takes two to make a quarrel.

* enterarse de lo que Uno quiere decir = get + Posesivo + drift.

* esto no quiere decir que = this is not to say that.

* expresar lo que Uno quiere decir = make + Posesivo + point.

* hacer lo que Uno quiera = get away with + murder.

* hacerse querer = endear.

* ¡No, por lo que más quieras! = Not on your life!.

* no querer saber más nada de = drop + Nombre + like a hot potato, drop + Nombre + like a hot brick.

* no querer saber nada de = want + nothing to do with.

* no querer tener nada que ver con = want + nothing to do with.

* no queriendo + Infinitivo = unwilling to + Infinitivo.

* ¡Por lo que más quieras! = for God's sake.

* que quiere(n) = of + Posesivo + choosing, of + Posesivo + choice.

* queramos o no = like it or not, like them or not.

* querer decir = mean.

* querer el oro y el moro = have + Posesivo + cake and eat it.

* querer es poder = where there's a will there's a way.

* quererlo todo = have + Posesivo + cake and eat it.

* querer tenerlo todo = have + Posesivo + cake and eat it.

* querer tetas y sopas = have + Posesivo + cake and eat it.

* quien algo quiere algo le cuesta = no pain, no gain.

* quien quiera peces que se moje el culo = you cannot make an omelette without breaking eggs.

* quiera Dios que = God willing.

* si Dios quiere = God willing.

* siempre querer más = enough + be + not/never + enough.

* sin querer = involuntarily, unwilling, by accident, accidentally, unintentionally, unwantedly.

* sin querer + Infinitivo = unwilling to + Infinitivo.

* sin quererlo = unwantedly.

* si se quiere que + Nombre + sea = if + Nombre + be + to be.

* * *

querer¹

masculine

love

sufre por culpa de un querer he is suffering because of an unhappy love affair

las penas del querer the pangs of love

¡niña de mi querer! my dear child!

querer² [ E24 ]

vt

A (amar) to love

me gusta, pero no lo quiero I like him, but I don't love him o I'm not in love with him

quiere mucho a sus sobrinos/su país he loves his nephews/his country very much

quiere con locura a su nieta she absolutely dotes on her granddaughter

es una persona que se hace querer he's the sort of person who endears himself to you

sus alumnos lo quieren mucho his pupils are very fond of him, he's well liked by his pupils

me quiere, no me quiere (al deshojar una margarita) she loves me, she loves me not

¡por lo que más quieras! ¡no me abandones! for pity's sake o for God's sake! don't leave me!

¡Antonio, por lo que más quieras! ¡baja el volumen! Antonio, turn the volume down, for heaven's sake o for goodness sake!

querer bien a algn to be fond of sb, care about sb

querer mal a algn to have it in for sb ( colloq)

quien bien te quiere te hará llorar sometimes you have to be cruel to be kind

B

1

(expresando deseo, intención, voluntad): quiere un tren para su cumpleaños he wants a train for his birthday

¿que querían, chicas? can I help you, girls?, what can I do for you, girls?

quería un kilo de uvas I'd like a kilo of grapes

quisiera una habitación doble I'd like a double room

no sabe lo que quiere she doesn't know what she wants

haz lo que quieras do as you like, do as you please

¿qué más quieres? what more do you want?

¿cuándo/cómo lo podemos hacer? — cuando/como tú quieras when/how can we do it? — whenever/however you like o any time/any way you like

¿nos vemos a las siete? — como quieras shall we meet at seven? — if you like

quiera o no quiera, tendrá que hacerlo he'll have to do it, whether he likes it or not

iba a llamar al médico pero él no quiso I was going to call the doctor but he wouldn't let me o he said no

¿quieres por esposo a Diego Sosa Díaz? — sí, quiero will/do you take Diego Sosa Díaz to be your lawfully wedded husband? — I will/do

¿qué querrán esta vez? I wonder what they want this time

será muy listo y todo lo que tú quieras, pero es insoportable he may be very smart and all that, but personally I can't stand him

tráemelo mañana ¿quieres? bring it tomorrow, will you?

dejemos esto para otro día ¿quieres? let's leave this for another day, shall we o can we?

querer + INF to want to + INF

¿quiere usted hacer algún comentario? do you want to o ( frml) do you wish to make any comment?

no sé si querrá hacerlo I don't know if she'll want to do it o if she'll do it

hacía tiempo que quería decírselo I'd been meaning/wanting to tell him for some time

quisiera reservar una mesa para dos I'd like to book a table for two

quisiera poder ayudarte I wish I could help you

¡ya quisiera yo estar en su lugar! I'd change places with him any day!

no creo que quiera prestártelo I don't think she'll (be willing to) lend it to you

cuando se quiera dar cuenta será demasiado tarde by the time he realizes it'll be too late

nosotros nos fuimos temprano pero él quiso quedarse we left early but he stayed/decided to stay/ wanted to stay/chose to stay

no quiso escuchar razones he wouldn't listen to reason

no quiso comer nada she wouldn't eat anything, she refused to eat anything

quería hacerlo sola pero no habría podido she wanted to do it on her own but she wouldn't have been able to

quiso hacerlo sola pero no pudo she tried to do it on her own but she couldn't

querer QUE algn/algo + SUBJ to want sb/sth to + INF

quisiera que alguien me explicara por qué could someone please explain why?

¿qué quieres que traiga? what do you want o what would you like me to bring?

¿por qué lo dejaste entrar? — ¿qué querías que hiciera? why did you let him in? — what did you expect me to do o what was I supposed to do?

quiso que nos quedáramos a cenar y no tuvimos más remedio she insisted we stay for dinner and we couldn't say no o we couldn't refuse

¿tú quieres que acabemos en la cárcel? do you want us to end up in jail?, are you trying to get us put in jail?

la etiqueta quiere que uno lleve sombrero etiquette requires one to wear a hat

su teoría quiere que … his theory has it that …

querer es poder where there's a will there's a way

2 ( en locs):

como quiera que (de cualquier manera que) however;

(ya que, como) ( liter) since

como quiera que haya sido, creo que deberías disculparte whatever happened o it doesn't matter what happened, I still think you should apologize

cuando quiera que whenever

donde quiera que wherever

¡qué quieres que te diga …! quite honestly o frankly …

¡qué quieres que (le) haga! what can you do?

ya sé que no debería fumar, pero no puedo dejarlo ¡qué quieres que le haga! I know I shouldn't smoke but well, what can you do? I can't give up

quieras que no ( fam): quieras que no, ha ido mejorando desde que fue al curandero believe it or not, she's been getting better ever since she went to see that faith healer

la decisión, quieras que no, nos va a afectar a todos whether we like it or not, the decision is going to affect us all, there's no getting away from the fact that the decision is going to affect us all

quieras que no, yo he notado la diferencia I have to say o admit that it's made a difference

el quiero y no puedo: con ese quiero y no puedo inspiran hasta lástima it's rather pathetic how they're always trying to be something they aren't

¡está como quiere! (Esp, Méx fam); (es muy guapo, guapa) he's/she's hot stuff! ( colloq), he's/she's a bit of all right! ( BrE colloq); (tiene mucha suerte) some people have got it made ( colloq)

3

(al ofrecer algo): ¿quieres algo de beber? would you like o ( less frml) do you want something to drink?

4 (introduciendo un pedido) querer + INF:

¿quieres pasarme el pan? could you pass me the bread, please?

¿querrías hacerme un favor? would you mind doing me a favor?

¿te quieres callar? will you be quiet?, be quiet, will you?

¿quieres hacerme el favor de no interrumpirme? would you please stop interrupting me?

¿quieres decirme qué has hecho con mi abrigo? would you mind telling me what you've done with my coat?

5 (como precio) querer algo POR algo:

¿cuánto quieres por el coche? how much do you want o are you asking for the car?

6

queriendo/sin querer: estoy segura de que lo hizo queriendo I'm sure he did it on purpose o deliberately

perdona, fue sin querer sorry, it was an accident o I didn't mean to

no te pongas así, lo hizo sin querer don't be like that, he didn't do it deliberately o on purpose

7

querer decir to mean

¿qué quiere decir `democracia'? what does `democracy' mean?

¿qué quieres decir con eso? what do you mean by that?

8

(referido a cosas inanimadas): el coche no quiere arrancar the car won't start

el destino quiso que se volvieran a encontrar they were destined to meet again

parece que quiere llover/nevar it looks as if it's going to rain/snow, it looks like rain/snow

hace horas que quiere salir el sol the sun's been trying to break through for hours

■ quererse

v pron

( recípr):

se quieren como hermanos they're like brothers

hombre, si se quieren ¿por qué no han de casarse? well, if they love each other, why shouldn't they get married?

* * *

querer ( conjugate querer) verbo transitivo ( amar) to love;
◊ te querré siempre I'll always love you;

sus alumnos lo quieren mucho his pupils are very fond of him;
¡por lo que más quieras! for pity's sake!, for God's sake!
1
a) (expresando deseo, intención, voluntad):

◊ no sabe lo que quiere she doesn't know what she wants;

quisiera una habitación doble I'd like a double room;
¿qué más quieres? what more do you want?;
hazlo cuando/como quieras do it whenever/however you like;
iba a hacerlo pero él no quiso I was going to do it but he didn't want me to;
tráemelo mañana ¿quieres? bring it tomorrow, will you?;
no quiero I don't want to;
quiero ir I want to go;
quisiera reservar una mesa I'd like to book a table;
quisiera poder ayudarte I wish I could help you;
no quiso comer nada she wouldn't eat anything;
quiero que estudies más I want you to study harder;
¡qué quieres que te diga …! quite honestly o frankly …;
el destino así lo quiso it was destined to be;
querer es poder where there's a will there's a way
b) ( al ofrecer algo):

◊ ¿quieres un café? would you like a coffee?;

( menos formal) do you want a coffee?
c) ( introduciendo un pedido):

◊ ¿querrías hacerme un favor? could you do me a favor?;

¿te quieres callar? be quiet, will you?
2 ( en locs)
◊ cuando quiera que whenever;

donde quiera que wherever;
queriendo ( adrede) on purpose, deliberately;
sin querer accidentally;
fue sin querer it was an accident;
querer decir to mean;
¿qué quieres decir con eso? what do you mean by that?
3 ( como precio):
◊ ¿cuánto quieres por el coche? how much do you want o are you asking for the car?

quererse verbo pronominal ( recípr):
◊ se quieren mucho they love each other very much

querer
I verbo transitivo
1 (a alguien) to love
2 (algo) to want, wish ➣ Ver nota en want
3 (intención, ruego, ofrecimiento) to like: ¿quieres otra taza de té?, would you like another cup of tea?
¿quieres callarte?, will you shut up?
II sustantivo masculino love, affection
♦ Locuciones: quieras o no, tendrás que oírme, you'll have to listen to me, whether you want to or not
querer decir, to mean
ser algo un quiero y no puedo, to try to make people think that one is more affluent than one actually is
como quiera que, since: como quiera que no pueden vernos, no saben qué aspecto tenemos, since they can't see us, they don't know what we look like
sin querer, unintentionally, by accident

' querer' also found in these entries:
Spanish:
adorar
- berrido
- decir
- desabrocharse
- desear
- significar
- gustar
- ofrecer
- pisar
- pisotón
- querré
- quiera
- quise
- sin
English:
accident
- accidentally
- attached
- blurt out
- cherish
- chew
- clear
- delete
- endear
- fancy
- feel
- hand
- like
- love
- mean
- mistake
- off
- please
- slip out
- truck
- unintentionally
- unwittingly
- want
- will
- wish
- aim
- care
- denial
- inadvertently
- intend
- unwilling
- way

* * *

querer

♦ vt

1. [amar] to love;

te quiero I love you;

lo quiero como a un hermano I love him like a brother;

es muy querida por todo el mundo she is much loved by everyone;

me quiere, no me quiere [deshojando margarita] she loves me, she loves me not;

¡por lo que más quieras, cállate! for heaven's sake shut up!;

querer bien a alguien to care a lot about sb;

querer mal a alguien to wish sb ill;

Prov

quien bien te quiere te hará llorar you have to be cruel to be kind

2. [desear] to want;

quiero una bicicleta I want a bicycle;

dime lo que quieres tell me what you want;

lo único que quiero o [m5] todo lo que quiero es un poco de comprensión all I want o all I ask for is a little understanding;

¿qué es lo que quieres ahora? [con tono de enojo] what do you want now?, what is it now?;

haz lo que quieras do what you want o like, do as you please o like;

querer hacer algo to want to do sth;

quiere explicártelo, te lo quiere explicar she wants to explain it to you;

no quiso ayudarnos she didn't want to help us;

era muy tarde pero tú querías quedarte it was very late, but you insisted on staying o would stay o you wanted to stay;

quisiera informarme o [m5] que me informaran sobre vuelos a Nueva York I'd like some information about flights to New York;

quisiera hacerlo, pero… I'd like to do it, but…;

¡eso quisiera yo saber! that's what I want to know!;

¡ya quisieran muchos tener tu suerte! a lot of people would be very grateful to be as lucky as you!;

el maldito clavo no quiere salir the damn nail won't o refuses to come out;

querer que alguien haga algo to want sb to do sth;

quiero que lo hagas tú I want you to do it;

querer que pase algo to want sth to happen;

queremos que las cosas te vayan bien we want things to go well for you;

el azar quiso que nos volviéramos a ver fate decreed that we should see each other again;

como quien no quiere la cosa as if it were nothing;

qué quieres que te diga, a mí me parece caro to be honest, it seems expensive to me, what can I say? it seems expensive to me;

¡qué quieres que haga! what am I supposed to do?;

alto, guapo y todo lo que tú quieras, pero no me gusta sure, he's tall, handsome and all that, but I don't find him attractive;

Prov

el que algo quiere, algo le cuesta no pain, no gain

3. [en preguntas, ofrecimientos, ruegos] [con amabilidad]
¿quieren ustedes algo más/algo de postre? would you like anything else/anything for dessert?;

¿quieres un pitillo? do you want a cigarette?;

¿quiere decirle a su amigo que pase? could you tell your friend to come in, please?;

¿querrías explicarme qué ha pasado aquí? would you mind explaining what happened here?;

¿quieres por esposo a Francisco? do you take Francisco to be your lawfully wedded husband?

4. [pedir]
querer algo (por) to want sth (for);

¿cuánto quieres por la casa? how much do you want for the house?

5. Irónico [dar motivos para]
tú lo que quieres es que te pegue you're asking for a smack;

¿quieres que te atropelle el tren o qué? do you want to get run over by a train or something?

6. [en naipes] [aceptar apuesta]
quiero tus cinco mil I'll see your five thousand

♦ vi

to want;

ven cuando quieras come whenever you like o want;

cuando quieras [estoy listo] ready when you are;

no me voy porque no quiero I'm not going because I don't want to;

si quieres, lo dejamos we can forget about it if you like;

quieras o no, quieras que no (whether you) like it or not;

pásame el martillo, ¿quieres? pass me the hammer, would you?;

déjame en paz, ¿quieres? leave me alone, will you?;
Fam
le pedí que lo dejara, pero que si quieres I asked him to stop, but would he?;

queriendo on purpose;

ha sido queriendo he did it on purpose;

hacer algo sin querer to do sth accidentally;

lo siento, ha sido sin querer sorry, it was an accident;

querer decir to mean;

¿qué quieres decir con eso? what do you mean by that?;

¿sabes lo que quiere decir “procrastination”? do you know what “procrastination” means?;

“NB” quiere decir “nota bene” “NB” stands for “nota bene”;

Comp
Fam
está como quiere [es guapísimo] he's gorgeous;
[en una situación ideal] he's got it made;
Prov

querer es poder where there's a will there's a way

♦ v impersonal
[haber atisbos de]
parece que quiere llover it looks like rain

♦ nm
[amor] love;
las cosas del querer matters of the heart

♦ See also the pronominal verb quererse

* * *

querer

1 v/t

1 ( desear) want;

quisiera … I would like …;

quieras que no … like it or not …;

sin querer unintentionally

2 ( amar) love;

querer bien a alguien be fond of s.o.;

querer mal a alguien not care for s.o.;

por lo que más quieras for pity’s sake, for the love of God

3 ( esperar)

:

¡qué más quieres! what more do you want o expect!;

¿qué quieres que (le) haga? what do you expect me to do?

4

:

querer decir mean;

quiere decir it means;

¡que si quieres! irón no way!

5

:

como quiera que however

querer

2 m love

* * *

querer {64} vt

1) desear: to want, to desire

quiere ser profesor: he wants to be a teacher

¿cuánto quieres por esta computadora?: how much do you want for this computer?

2) : to love, to like, to be fond of

te quiero: I love you

3) (indicating a request)

¿quieres pasarme la leche?: please pass the milk

4)

querer decir : to mean

5)

sin querer : unintentionally

querer vi

: like, want

si quieras: if you like

querer nm

: love, affection

* * *

querer vb

1. (desear) to want

quiero volver a casa I want to go home

quería una manzana he wanted an apple

quieren que vayas en seguida they want you to go immediately

En inglés I want resulta demasiado directo si queremos pedir algo con educación. En estos casos se suele decir I'd like con please

I'd like a kilo of potatoes, please quiero un kilo de patatas

Para pedir que alguien haga algo, se dice could you o would you con please

could you pass me the salt, please? ¿quieres acercarme la sal?

would you please be quiet? ¿quieres callarte?

could you close the door, please? cierra la puerta, ¿quieres?

2. (amar) to love

quiero mucho a mis padres I love my parents very much

como quieras as you wish

haz lo que quieras do what you like

sin querer accidentally

lo hice sin querer I didn't mean to do it / it was an accident

querer decir to mean [pt. & pp. meant]

¿qué quiere decir "chance"? what does "chance" mean?

¿qué quieres decir con eso? what do you mean by that?

quieras o no whether you like it or not

Spanish-English dictionary > querer

18 tanto

1. adj so much

tanti pl so many

tanti saluti best wishes

tante grazie thank you so much, many thanks

2. pron much

tanti pl many

3. adv ( così) so

con verbi so much

di tanto in tanto from time to time

tanto quanto as much as

è da tanto ( tempo) che non lo vedo I haven't seen him for a long time

tanto per cambiare for a change

* * *

tanto agg.indef.

1 ( così grande, tale) so much; such; pl. so many: a che serve tanta carta?, what's the use of so much paper?; te l'ho detto tante volte!, I've told you so many times!; ha tanto lavoro da non avere mai un momento di riposo, he has so much work that he never gets a minute's peace; c'era ( così) tanta gente che non si poteva entrare, there were so many people that you couldn't get in; hanno tanto denaro da potersi concedere ogni lusso, they have so much money that they can afford any luxury they want; ho tanti libri che non so dove metterli, I have so many books that I don't know where to put them; non so come tu possa leggere in mezzo a tanto rumore, I don't know how you can read with so much noise; si commosse di fronte a tanta manifestazione d'affetto, he was touched by such a show of affection // ha ancora tanta strada da fare!, he still has a long way to go! // è passato tanto tempo!, it was so long ago! // tanto ospite va trattato con i guanti, such a guest must be treated with kid gloves

2 ( molto) much; pl. many (gener. in frasi negative o interrogative); a lot of, lots of, a great (o a good) deal of, a great (o a large) quantity of, plenty of: non abbiamo tanto tempo da perdere, we haven't got much time to spare; con lui ci vuole tanta pazienza, you need a lot of (o a good deal of) patience with him (o you must be very patient with him); trenta sigarette al giorno sono tante, thirty cigarettes a day are a lot; ha tanti meriti, he has plenty of good points // c'è ancora tanta strada?, is it still a long way? // tante grazie!, many thanks (o thanks a lot)! // tanti saluti, my best regards ∙ Per ulteriori esempi → molto agg.indef.

3 ( in espressioni ellittiche): è tanto che non lo vedo, I haven't seen him for a long time; c'è tanto di qui alla stazione?, is it far from here to the station?; ho speso tanto, I spent a lot; ne guadagna tanti, he earns so much money; non ci vuole tanto a capirlo, it doesn't take much to understand it; giungere a tanto, to go so far; non lo credevo da tanto, I didn't think he was so clever // gliene ha dette tante ( ma tante)!, he gave him a right (o such a) dressing-down!

4 (in frasi comparative e nei compar. di uguaglianza, spesso in corr. con quanto) as much; pl. as many; ( in frasi negative) as (o so) much; pl. as (o so) many: ho tanto denaro quanto lui, I have as much money as he has; non ho tanto lavoro quanto ne hai tu, I haven't got so (o as) much work to do as you; a noi spettano tanti giorni di ferie quanti ( ne spettano) a loro, we get as many days off as they do; non ci sono tanti turisti quanti ( ce n'erano) lo scorso anno, there aren't as (o so) many tourists as there were last year; occorrono tanti moduli quanti sono i candidati, as many forms are needed as the number of candidates // quanti più sono i concorrenti tante meno saranno le probabilità di vincere, the more the competitors the less chance there'll be of winning

5 ( con valore di altrettanto): si comportano come tanti scolaretti, they behave like so many schoolchildren; tante parole tanti errori, there are as many mistakes as (there are) words; tanti soldi guadagna, tanti ne spende, he spends as much as he earns

6 ogni tanti, ogni tante, every so many: ogni tante settimane, every so many weeks; ogni tanti chilometri occorre cambiare l'olio al motore, the engine needs an oil change every so many kilometres.

tanto avv.

1 ( così, talmente) (con agg. e avv.) so: è tanto gentile!, he's so kind!; stavamo tanto bene!, we were so well off!; andava tanto forte!, he was driving so fast!; è tanto pallido che sembra malato, he's so pale that he looks ill; non è tanto sciocco da non capirlo!, he isn't so stupid as not to understand it!

2 ( con verbi) such a lot; so (much): perché ti preoccupi tanto?, why do you worry so much?; ha fatto tanto per lui!, he's done so much (o such a lot) for him!; ha tanto sofferto!, he's suffered so much!; ci siamo dati tanto da fare per niente, we went to (such) a lot of trouble for nothing; non pensavo che si sarebbe offeso tanto, I didn't think he would be so offended; lavora tanto da non potersi permettere un giorno di riposo, he has so much work (to do) that he can't afford to have a day off // alto tanto, lungo tanto, ( accompagnato col gesto) as high as this, as long as this

3 (in frasi comparative, in corr. con quanto) (con agg. e avv.) as; ( in frasi negative) so (o as); ( con verbi) as much; ( in frasi negative) so (o as) much: è tanto gentile quanto sua sorella, he is as kind as his sister; non è tanto famoso quanto suo padre, he isn't so (o as) famous as his father; non è tanto onesto quanto sembra, he isn't as honest as he looks; studia tanto volentieri l'inglese quanto la matematica, he enjoys studying English as much as (he does) maths; la mia macchina non va tanto forte quanto la tua, my car isn't as fast as yours; lavora tanto quanto i suoi collaboratori, he works as hard as his assistants; non studia (tanto) quanto dovrebbe, he doesn't study as hard as he should; l'ho fatto non tanto per lui quanto per suo padre, I didn't do it so much for him as for his father // quanto più... tanto più, tanto meno → più avv. nel sign. 3 // tanto... quanto, tanto... che, tanto... come, (sia... sia) both... and: tanto io quanto mio fratello, both my brother and I; vorrei vendere tanto questa casa come quella di campagna, I would like to sell both this house and the one in the country; tanto lui che suo padre lavorano nella stessa ditta, both he and his father work for the same firm

4 ( molto) (con agg. e avv.) so; ( con verbi) so (very) much: gli era tanto affezionata, she was so fond of him; mi ha risposto tanto gentilmente, he answered me so kindly; l'ho cercato tanto, I searched so hard for it; sono tanto stanco, I'm so (very) tired // scusami tanto, so sorry // vorrei tanto venire anch'io, I wish I could come too (o I'd love to come too) ∙ In questo significato cfr. anche molto avv.

5 ( con valore temporale) (for) a long time; (for) long; so long: ti ho aspettato tanto, I waited for you (for) a long time; non starò via tanto, I won't be away (so) long; starai fuori tanto?, will you be out long? // ci fermeremo un paio di giorni, a dir tanto, we'll stay a couple of days at the most // ogni tanto, di tanto in tanto, every now and then (o from time to time): viene a trovarci di tanto in tanto, he comes to see us every now and then (o from time to time o occasionally) // una volta ogni tanto, once in a while (o once in a blue moon)

6 ( con valore moltiplicativo) as much: due, tre volte tanto, two, three times as much

7 ( soltanto) just: tanto per cambiare, just for a change; l'ho fatto tanto per accontentarlo, I did it just to please him // ( per) una volta tanto, just once in a while

8 ( comunque) in any case: non prendertela, tanto le cose non cambiano, don't get upset, it won't change anything in any case.

◆ FRASEOLOGIA: tanto meglio, tanto peggio, so much the better, the worse // tanto meno, even less (o least of all): nessuno dovrebbe lamentarsi, tanto meno lui, no one has any cause to complain, least of all him; se tu non vai, tanto meno andrò io, if you don't go, neither will I // tanto più che..., all the more that... // tant'è, tanto vale, varrebbe che..., one might as well...: lo devi fare, tanto vale che tu lo faccia subito, you have to do it, so you might as well do it at once; tanto varrebbe che andassi, I might as well go; tanto valeva che andassi, I might just as well have gone // né tanto né quanto, ( affatto) at all: non m'interessa né tanto né quanto, I'm not at all interested // se fa tanto di negare..., if he so much as dares to deny it...; se faccio tanto di voltare lo sguardo..., if I so much as look the other way... // tanto che → finché.

tanto pron.indef.

1 (molto, parecchio) → molto

2 (in frasi comparative, in corr. con quanto) as much; pl. as many; ( in frasi negative) as (o so) much; as (o so) many: comprane tanto quanto basta, buy as much as is necessary; prendine pure tanti quanti te ne occorrono, take as many as you need; ho tanti libri ma non tanti quanti ne hai tu, I have a lot of books, but not as (o so) many as you have

3 ( con riferimento a una quantità indeterminata) so much: spendiamo in tutto 500 euro al mese, tanto per l'affitto, tanto per il riscaldamento, we spend 500 euros a month in all, so much on rent and so much on heating; ti dò 600 euro, tanti per..., tanti per..., I'll give you 600 euros, so much for... and so much for... // l'ho pagato settanta euro e tanti, I paid seventy euros odd for it // nell'anno 1400 e tanti, in 1400 or thereabouts // se tanto mi dà tanto, (fig.) this is the result

◆ pron.dimostr. ( ciò) that: questo è ciò che avevo da dirti, e tanto basta, this is what I had to tell you, and that's that // tanto di guadagnato, ( meglio così) so much the better

◆ s.m.invar.

1 ( quantitativo) so much: ne vorrei tanto così, ( accompagnato col gesto) I would like so much; è più alto di tanto così, he's so much taller; la gonna andrebbe accorciata di tanto ( così), the skirt needs shortening so much // con tanto di pelliccia di visone, complete with mink coat; con tanto di naso, absolutely flabbergasted; guardare (qlco.) con tanto d'occhi, to look wide-eyed (at sthg.)

2 un tanto, so much: un tanto al mese, so much a month; costa un tanto al chilo, it costs so much per kilo; un tanto per cento sulle vendite, so much per cent on the proceeds of sales; un tanto al pezzo, so much an item; mi hanno promesso un tanto per il mio lavoro, I was promised a certain sum of money for my work // guadagna quel tanto che basta per vivere, he earns just enough to make ends meet.

* * *
['tanto] tanto (-a)
1. agg indef

1) (molto: quantità) a lot of, much, (numero) a lot of, many, (così tanto: quantità) so much, such a lot of, (numero) so many, such a lot of

ogni tanti chilometri/giorni — every so many kilometres/days

tante persone, tante opinioni diverse — there are as many different opinions as there are people

c'è ancora tanta strada da fare! — there's still a long way to go!

tante volte — so many times, so often

2) (rafforzativo) such

l'ha detto con tanta gentilezza — he said it with such kindness o so kindly

ho aspettato per tanto tempo — I waited so long o for such a long time

3)

tanto... quanto... — (quantità) as much... as..., (numero) as many... as...

ho tanta pazienza quanta ne hai tu — I am as patient as you are, I have as much patience as you (have)

ha tanti amici quanti nemici — he has as many friends as he has enemies

ho tanti libri quanti ne ha lui — I have as many books as him o as he has

2. pron indef

1) (molto) much, a lot, (così tanto) so much, such a lot

(plurale) tanti(e) — (molti) many, a lot, (così tanti) so many, such a lot

è una ragazza come tante — she's like any other girl

è solo uno dei tanti che... — he's just one of the many who...

credevo ce ne fosse tanto — I thought there was (such) a lot, I thought there was plenty

se cerchi un bicchiere, lassù ce ne sono tanti — if you are looking for a glass there are a lot o lots up there

tanti credono sia semplice farlo — many people believe it is easy to do

2)

(altrettanto) tanto quanto — as much as

(plurale) tanti quanti — as many as

tempo? ne ho tanto quanto basta — time? I have as much as I need

3)

(con valore indeterminato) riceve un tanto al mese — he receives so much a month

costa un tanto al metro — it costs so much per o a metre

della somma che ho a disposizione tanto andrà per il vitto, tanto per l'alloggio — of the money I've got so much will go on food and so much on accommodation

nell'anno millecinquecento e tanti — in the year fifteen hundred and something

4)

(fraseologia) me ne ha dette tante! — he gave me a real mouthful!

di tanto in tanto — every so often, (every) now and again

è rimasto con tanto di naso — he was left feeling disappointed

tanto di guadagnato! — so much the better!

tanto meglio così! — so much the better!

se tanto mi dà tanto — oh well, if that's the case...

guardare qc con tanto d'occhi — to gaze wide-eyed at sth

ogni tanto — every so often, (every) now and then

ascoltava con tanto d'orecchi — he was all ears

tanto vale che... — you may o might as well...

3. avv

1) (così, in questo modo: con verbo) so much, such a lot, (con avverbio, aggettivo) so, (così a lungo) so long

tanto... che... — so... (that)...

è tanto bello che sembra finto — it's so beautiful (that) it seems unreal

tanto... da... — so... as...

saresti tanto gentile da prendermi una tazza? — would you be so kind as to get me a cup?

è stato tanto idiota da crederci — he was stupid enough to believe it

non lavorare tanto! — don't work so hard!

perché piangeva tanto? — why was she crying so (much)?

stanno tanto bene insieme! — they go so well together!

2)

(nei comparativi) tanto... quanto... — as... as...

è tanto gentile quanto discreto — he is as kind as he is discreet

non è poi tanto difficile quanto sembra — it is not as difficult as it seems after all

mi piace non tanto per l'aspetto quanto per il suo carattere — I like her not so much for her looks as for her personality

conosco tanto Carlo quanto suo padre — I know both Carlo and his father

3) (molto) very

un'ora a dir tanto — an hour at the most

non ci vuole tanto a capirlo — it doesn't take much to understand it

non è poi tanto giovane — he is not all that young after all

l'ho visto tanto giù — he seemed o looked very down to me

scusami tanto — I'm very sorry, do excuse me

sono tanto tanto contento di vederti — I'm so very happy to see you

vengo tanto volentieri — I'd love to come

4) (a lungo) (for) long

starai via tanto? — will you be away (for) long?

non stare fuori tanto — don't stay out for long

5) (solamente) just

tanto per cambiare (anche) iro — just for a change

parla tanto per parlare — he talks just for the sake of talking

tanto per ridere — just for a laugh

una volta tanto — just for once

6)

(con valore moltiplicativo) due volte tanto — twice as much

tre volte tanto — three times as much

7)

tanto più insisti tanto più non mollerà — the more you insist the more stubborn he'll be

tanto più lo vedo tanto meno mi piace — the more I see him the less I like him

4. cong

after all

lo farò, tanto non mi costa niente — I'll do it, after all it won't cost me anything

fanne a meno, tanto a me non importa — do without then, I don't care

tanto è inutile — in any case it's useless

* * *
['tanto] 1.
aggettivo indefinito

1) (un gran numero di) many, a lot of

- e volte — many times

- i libri — a lot of o a large number of o many books

- i anni fa — many years ago

2) (una gran quantità di)

avere -i soldi — to have lots o plenty of o a great deal of money

non ho -i soldi — I don't have much money

c'è ancora tanto tempo — there's still plenty of time

tanto tempo fa — a long time ago

fare -a strada — to go a long way

- e grazie! — thank you very much!

- i saluti — best regards

3) (molto, intenso)

con -a cura, pazienza — with much o great care, patience

ho -a fame, paura — I'm very hungry, scared

la tua visita mi ha fatto tanto piacere — your visit really pleased me

4) (con valore consecutivo)

c'era (così) tanto traffico che sono arrivato in ritardo — there was so much traffic (that) I arrived late

5) (in comparativi di uguaglianza)

non ho tanto denaro quanto te — I haven't got as much money as you (have)

6) (tot)

ogni -i anni — every so many years

7) (altrettanto)

-e teste, -e opinioni — there are as many opinions as there are people
2.
pronome indefinito

1) (grande quantità, molto) much, a lot

ho tanto da fare — I've got a lot of things to do

ha ancora tanto da imparare — he still has a lot to learn

non ci vuole tanto a capirlo — it doesn't take much understanding

mi ha insegnato tanto! — he taught me so much o so many things!

10.000 euro sono -i — 10,000 euros is a lot of money

2) (gran numero)

- i dei luoghi che abbiamo visitato — many of the places we visited

3) (molte persone)

- i (di loro) sono pensionati — many (of them) are pensioners

siamo in -i — there are many of us

4) (quantità specifica)

è tanto così più alto di te — he's this much taller than you

5) (molto tempo)

è tanto che aspetti? — have you been waiting long?

non ci metterò tanto — I won't be long

è da tanto che non ci vediamo — it's been so long since we last met

6) (molta distanza)

non c'è tanto da qui alla stazione — it's not very far from here to the station

7) (una gran cosa)

è già tanto se non ci sbatte fuori — we'll be lucky if he doesn't throw us out

è già tanto che sia venuta — it's already saying a lot that she came

8) tanto quanto

aggiungi tanto brodo quanto basta per coprire la carne — add enough broth to cover the meat

9) tanto... quanto

lo dico non tanto per me quanto per te — I'm not saying it for my benefit but for yours

10) a dir tanto at the outmost

prenderà la sufficienza, a dir tanto — he'll get a pass, if he's lucky

a dir tanto ci vorranno ancora due ore — it will take another two hours at the outmost
3.
avverbio

1) (con un verbo)

lavorare, parlare tanto — to work, talk much o a lot

l'Austria non mi attira tanto — Austria doesn't really appeal me

perché te la prendi tanto? — why do you care so much?

senza pensarci tanto — without thinking so much about it

2) (con un avverbio)

sto tanto bene qui — I feel so good in here

tanto lontano da qui — so far away from here

tanto rapidamente — very quickly

così tanto — so much

3) (con un aggettivo)

tanto amato, chiacchierato — much-loved, much-talked about

tanto atteso — long awaited, longed-for

si crede tanto furbo — he thinks he's so smart

una cosa tanto bella — such a beautiful thing

è davvero tanto importante? — does it really matter?

4) (con comparativi)

è tanto più alta di lui — she's much taller than him

5)

ogni tanto di tanto in tanto from time to time, every now and again; vedere qcn. di tanto in tanto — to see sb. occasionally o on and off

6) (altrettanto) as much

due, tre volte tanto — twice, three times as much

cento volte tanto — a hundredfold

7) tanto... quanto (in proposizione comparativa)

è tanto bello quanto interessante — it's as beautiful as interesting

ho pagato tanto quanto lei — I paid as much as she did; (sia... sia)

l'ho spiegato tanto a lei quanto a lui — I explained it both to her and to him

8) tanto... che, tanto... da

ha mangiato tanto da sentirsi male — he ate so much that he felt sick

essere tanto fortunato da fare — to be lucky enough to do

9) quanto più... tanto più

quanto più si invecchia, tanto più si diventa saggi — the older you grow, the wiser you get

10) tanto più... tanto meno

tanto più lo conosco, tanto meno lo capisco — the more I know him, the less I understand him

11) tanto meno

non l'ho mai visto, né tanto meno gli ho parlato — I've never seen him, much less spoken to him

nessuno può andarsene, tanto meno lui — nobody can leave, least of all him

12) tanto per

tanto per cambiare — for a change

tanto per cominciare — to begin with, for a start

tanto per parlare o per dire just to say something; tanto per sapere, l'hai fatto veramente? — just for the record, did you really do it?

13) tanto vale just as well

tanto valeva che glielo chiedessi — it would be just as well as you asked him o you might as well had asked him

tanto vale dire che... — you might just as well say that
4.
sostantivo maschile invariabile

1) (tot)

essere pagato un tanto a pagina, al mese — to be paid so much a page, a month

un tanto alla o per volta — so much at the time

2) (seguito dal partitivo)

mi guardò con tanto d'occhi — he stared wide-eyed at me
5.
congiunzione

prendilo pure, tanto non mi serve — take it, I don't need it

tanto è lo stesso — it makes no difference

è inutile, tanto non sta a sentire! — it's no use, he won't listen!

••

tanto peggio! — (so) much the worse! too bad!

tanto meglio (così) — (so) much the better

tanto meglio per te — good for you

tanto di guadagnato — all the better

non lo credevo capace di tanto — I didn't think he would go that far

non sono mai arrivato a tanto — I've never done such things

tanto (mi) basta! — it's enough (for me)!

né tanto né poco — not at all

quel tanto che basta per... — enough to...

se tanto mi dà tanto... — if this is the result..., if that's what I get...

non farla tanto lunga! — don't act it out!

tanto più che... — all the more so because

tanto ha detto e tanto ha fatto che... — he insisted o pestered so much that...

una volta tanto — just for once o once and for all
••
Note:

Tanto può essere principalmente usato come aggettivo, pronome o avverbio. - Come aggettivo e come pronome, si traduce con much davanti o al posto di nomi non numerabili ( tanto vino = much wine; tanto denaro = much money; ne hai bevuto tanto? = have you drunk much (of it)?) e many davanti o al posto di sostantivi plurali ( tanti nemici = many enemies; ce ne sono tanti = there are many (of them)). Si noti che much e many sono preferibilmente usati in frasi negative e interrogative, mentre in frasi affermative sono spesso sostituiti da a lot (of), lots (of) (d'uso colloquiale, davanti a nomi numerabili plurali), plenty (of), a great deal (of): tante persone = a lot of people; guadagno tanto = I earn a lot. - Come avverbio, tanto si usa dopo un verbo, e in tal caso si traduce very much o a lot in frase affermativa e much in frase negativa e interrogativa (spero tanto che... = I hope very much that...; ho studiato tanto = I studied a lot; non bevo mai tanto = I never drink much; ha bevuto tanto? = did he drink much?); quando precede un altro avverbio o un aggettivo, si traduce con so o such (è tanto veloce che... = he is so fast that...; è una studentessa tanto intelligente! = she's such an intelligent student!), ma se tale avverbio o aggettivo è al comparativo, tanto si rende con much ( tanto più presto = much sooner; tanto più veloce = much faster). - Per gli altri usi di tanto e gli esempi relativi, si veda la voce qui sotto

* * *

tanto

/'tanto/

Tanto può essere principalmente usato come aggettivo, pronome o avverbio. - Come aggettivo e come pronome, si traduce con much davanti o al posto di nomi non numerabili ( tanto vino = much wine; tanto denaro = much money; ne hai bevuto tanto? = have you drunk much (of it)?) e many davanti o al posto di sostantivi plurali ( tanti nemici = many enemies; ce ne sono tanti = there are many (of them)). Si noti che much e many sono preferibilmente usati in frasi negative e interrogative, mentre in frasi affermative sono spesso sostituiti da a lot (of), lots (of) (d'uso colloquiale, davanti a nomi numerabili plurali), plenty (of), a great deal (of): tante persone = a lot of people; guadagno tanto = I earn a lot. - Come avverbio, tanto si usa dopo un verbo, e in tal caso si traduce very much o a lot in frase affermativa e much in frase negativa e interrogativa (spero tanto che... = I hope very much that...; ho studiato tanto = I studied a lot; non bevo mai tanto = I never drink much; ha bevuto tanto? = did he drink much?); quando precede un altro avverbio o un aggettivo, si traduce con so o such (è tanto veloce che... = he is so fast that...; è una studentessa tanto intelligente! = she's such an intelligent student!), ma se tale avverbio o aggettivo è al comparativo, tanto si rende con much ( tanto più presto = much sooner; tanto più veloce = much faster). - Per gli altri usi di tanto e gli esempi relativi, si veda la voce qui sotto. ⇒ 31

I aggettivo indefinito

1 (un gran numero di) many, a lot of; - e volte many times; - i libri a lot of o a large number of o many books; - i anni fa many years ago

2 (una gran quantità di) avere -i soldi to have lots o plenty of o a great deal of money; non ho -i soldi I don't have much money; c'è ancora tanto tempo there's still plenty of time; tanto tempo fa a long time ago; fare -a strada to go a long way; -e grazie! thank you very much! - i saluti best regards

3 (molto, intenso) con -a cura, pazienza with much o great care, patience; ho -a fame, paura I'm very hungry, scared; la tua visita mi ha fatto tanto piacere your visit really pleased me

4 (con valore consecutivo) c'era (così) tanto traffico che sono arrivato in ritardo there was so much traffic (that) I arrived late

5 (in comparativi di uguaglianza) non ho tanto denaro quanto te I haven't got as much money as you (have)

6 (tot) ogni -i anni every so many years

7 (altrettanto) -e teste, -e opinioni there are as many opinions as there are people

II pronome indefinito

1 (grande quantità, molto) much, a lot; ho tanto da fare I've got a lot of things to do; ha ancora tanto da imparare he still has a lot to learn; non ci vuole tanto a capirlo it doesn't take much understanding; mi ha insegnato tanto! he taught me so much o so many things! 10.000 euro sono -i 10,000 euros is a lot of money

2 (gran numero) - i dei luoghi che abbiamo visitato many of the places we visited

3 (molte persone) - i (di loro) sono pensionati many (of them) are pensioners; siamo in -i there are many of us

4 (quantità specifica) è tanto così più alto di te he's this much taller than you

5 (molto tempo) è tanto che aspetti? have you been waiting long? non ci metterò tanto I won't be long; è da tanto che non ci vediamo it's been so long since we last met

6 (molta distanza) non c'è tanto da qui alla stazione it's not very far from here to the station

7 (una gran cosa) è già tanto se non ci sbatte fuori we'll be lucky if he doesn't throw us out; è già tanto che sia venuta it's already saying a lot that she came

8 tanto quanto aggiungi tanto brodo quanto basta per coprire la carne add enough broth to cover the meat

9 tanto... quanto lo dico non tanto per me quanto per te I'm not saying it for my benefit but for yours

10 a dir tanto at the outmost; prenderà la sufficienza, a dir tanto he'll get a pass, if he's lucky; a dir tanto ci vorranno ancora due ore it will take another two hours at the outmost

III avverbio

1 (con un verbo) lavorare, parlare tanto to work, talk much o a lot; l'Austria non mi attira tanto Austria doesn't really appeal me; perché te la prendi tanto? why do you care so much? senza pensarci tanto without thinking so much about it

2 (con un avverbio) sto tanto bene qui I feel so good in here; tanto lontano da qui so far away from here; tanto rapidamente very quickly; così tanto so much

3 (con un aggettivo) tanto amato, chiacchierato much-loved, much-talked about; tanto atteso long awaited, longed-for; si crede tanto furbo he thinks he's so smart; una cosa tanto bella such a beautiful thing; è davvero tanto importante? does it really matter?

4 (con comparativi) è tanto più alta di lui she's much taller than him

5 ogni tanto, di tanto in tanto from time to time, every now and again; vedere qcn. di tanto in tanto to see sb. occasionally o on and off

6 (altrettanto) as much; due, tre volte tanto twice, three times as much; cento volte tanto a hundredfold

7 tanto... quanto (in proposizione comparativa) è tanto bello quanto interessante it's as beautiful as interesting; ho pagato tanto quanto lei I paid as much as she did; (sia... sia) l'ho spiegato tanto a lei quanto a lui I explained it both to her and to him

8 tanto... che, tanto... da ha mangiato tanto da sentirsi male he ate so much that he felt sick; essere tanto fortunato da fare to be lucky enough to do

9 quanto più... tanto più quanto più si invecchia, tanto più si diventa saggi the older you grow, the wiser you get

10 tanto più... tanto meno tanto più lo conosco, tanto meno lo capisco the more I know him, the less I understand him

11 tanto meno non l'ho mai visto, né tanto meno gli ho parlato I've never seen him, much less spoken to him; nessuno può andarsene, tanto meno lui nobody can leave, least of all him

12 tanto per tanto per cambiare for a change; tanto per cominciare to begin with, for a start; tanto per parlare o per dire just to say something; tanto per sapere, l'hai fatto veramente? just for the record, did you really do it?

13 tanto vale just as well; tanto valeva che glielo chiedessi it would be just as well as you asked him o you might as well had asked him; tanto vale dire che... you might just as well say that...

IV m.inv.

1 (tot) essere pagato un tanto a pagina, al mese to be paid so much a page, a month; un tanto alla o per volta so much at the time

2 (seguito dal partitivo) mi guardò con tanto d'occhi he stared wide-eyed at me

V congiunzione

prendilo pure, tanto non mi serve take it, I don't need it; tanto è lo stesso it makes no difference; è inutile, tanto non sta a sentire! it's no use, he won't listen!

IDIOMS

tanto peggio! (so) much the worse! too bad! tanto meglio (così) (so) much the better; tanto meglio per te good for you; tanto di guadagnato all the better; non lo credevo capace di tanto I didn't think he would go that far; non sono mai arrivato a tanto I've never done such things; tanto (mi) basta! it's enough (for me)! né tanto né poco not at all; quel tanto che basta per... enough to...; se tanto mi dà tanto... if this is the result..., if that's what I get...; non farla tanto lunga! don't act it out! tanto più che... all the more so because; tanto ha detto e tanto ha fatto che... he insisted o pestered so much that...; una volta tanto just for once o once and for all.

Dizionario Italiano-Inglese > tanto

19 lassen

I Modalv.; lässt, ließ, hat lassen

1. (erlauben) let; jemanden gehen / schlafen etc. lassen let s.o. go / sleep etc.; fallen lassen drop; sehen lassen show; die Polizei musste ihn laufen lassen the police had to let him go; lass mich mal sehen! let me see ( oder have a look); lass ihn nur kommen! just let him come; lass mich nur machen! (just) leave it to me; er lässt sich nichts sagen he won’t listen (to anyone); sie ließ alles mit sich geschehen she put up with everything he ( oder they etc.) did to her; lass ihn doch ausreden let him finish (what he’s saying); bieten, schmecken II, sehen II, stören I, träumen 1 etc.

2. (veranlassen) jemanden etw. tun lassen get s.o. to do s.th.; stärker: make s.o. do s.th.; er ließ ihn versetzen he had him transferred; er ließ sich einen Anzug machen he had a suit made (for himself); sich (Dat) etw. schicken lassen have s.th. sent; sich (Dat) einen Zahn ziehen lassen have a tooth (taken) out; er ließ den Arzt / die Polizei kommen he sent for ( oder called) the doctor / he called the police; er ließ mich warten he kept me waiting, he made me wait; lassen Sie mich wissen let me know; ich lass mich so nicht anreden I won’t be spoken to like that, I won’t have anyone speak to me like that; ich lass mich doch nicht verarschen umg. I won’t be made a fool of, what sort of a fool do they etc. take me for?; siehe auch laufen I

3. auffordernd: lass(t) uns gehen! let’s go; lasst oder lasset uns beten let us pray

4. (ermöglichen) das lässt sich ( schon) machen / einrichten (I’m sure) it can be done / we can manage that; es lässt sich nicht beweisen it can’t be proved; das Wort lässt sich nicht übersetzen this word can’t be translated ( oder is untranslatable); der Schrank lässt sich leicht öffnen the cupboard is easy to open; die Tür lässt sich nicht öffnen grundsätzlich: the door can’t be opened, the door doesn’t open; im Moment: the door won’t open; es lässt sich nicht leugnen, dass... there’s no denying that; es lässt sich vielfach verwenden it can be put to a number of uses; es lässt sich gut mischen / drehen it mixes well / turns easily; der Wein lässt sich trinken umg. this wine’s very drinkable ( oder not bad at all)

5. ich habe mir sagen lassen I’ve heard ( oder been told); ich lasse bitten geh. please bring our visitor(s) in; einen fahren lassen vulg. let off; einfallen 1, hören I, sehen II

II v/i; P.P. gelassen

1. umg.: lass nur, ich mach das schon you can leave that to me; lass doch, das geht auch so leave it, it’s OK as it is

2. geh. (sich trennen) von jemandem / etw. lassen altm. leave s.o. / give up s.th.; sie können nicht voneinander lassen they cannot be parted, they are inseparable

III v/t; P.P. gelassen

1. er ließ ihn ins Haus he let him in(to the house); Wasser in die Wanne lassen run ([the] water into) the bath; einen lassen vulg. let off; worauf du einen lassen kannst! vulg. you can be sure of that!

2. (unterlassen) stop; lass das! don’t!; (hör auf) auch stop it!; lass das Weinen (do) stop crying; lass es ( sein) leave it, don’t bother; lassen wir das enough of that; lass den Lärm stop that noise; ich kann’s nicht lassen I can’t stop, I can’t help it; er kann das Streiten nicht lassen he can’t stop arguing, he 'will go on arguing; er kann’s einfach nicht lassen he 'will keep on doing it; tu, was du nicht lassen kannst you must do what you think best ( oder what you have to do)

3. (in einem Zustand belassen) leave; alles so lassen, wie es ist leave things as they are; die Tür offen lassen leave the door open; etw. / jemanden hinter sich (Dat) lassen leave s.th. / s.o. behind; das Licht brennen lassen leave the light(s) on; das kann man (so) lassen! umg. (mm,) not bad; lass ( die) Arbeit Arbeit sein umg. you can leave your work, it won’t run away; Ruhe

4. (an einem Ort etc. lassen) leave; wo soll ich mein Gepäck lassen? where shall I leave ( oder put) my luggage?; wo habe ich ( bloß) meinen Schirm gelassen? where can I have left ( oder put) my umbrella?; lass mir noch einen Schluck in der Flasche leave a drop for me in the bottle; viel Geld lassen umg., fig. beim Glücksspiel etc.: lose a packet (of money)

5. (überlassen) give; (vermachen) leave; jemandem etw. lassen leave s.o. s.th.; fig. leave s.th. to s.o.; ich lasse Ihnen das Bild für 400 Dollar you can have the picture for $400; jemandem fünf Minuten lassen give s.o. five minutes; das muss man ihm lassen you’ve got to hand it to him; Sorge, Vortritt, Wille, Zeit etc.

6. poet. (verlassen) (Land, Frau etc.) leave; sein Leben lassen lose one’s life, be killed, die, sein Leben für etw. lassen lay down one’s life for s.th.

* * *

(sein lassen) to let;

(zulassen) to let

* * *
lạs|sen ['lasn] pret ließ [liːs] ptp gela\#ssen [gə'lasn]
1. MODALVERB ptp la\#ssen

1)

= veranlassen etw tun lassen — to have or get sth done

ich muss mich mal untersuchen lassen — I'll have to have a checkup

einen Zahn ziehen lassen — to have a tooth out

jdm mitteilen lassen, dass... — to let sb know that...

jdn etw wissen lassen — to let sb know sth

jdm ausrichten lassen, dass... — to leave a message for sb that...

er lässt Ihnen mitteilen, dass... — he wants or wishes (form) you to know that...

jdn rufen or kommen lassen — to send for sb

etw kommen lassen —

eine Versammlung einberufen lassen — to have a meeting called

mein Vater wollte mich studieren lassen — my father wanted me to study

Goethe lässt Faust sagen... — Goethe has Faust say...

2)

= zulassenBei absichtlichen Handlungen wird lassen mit to let übersetzt, bei versehentlichen Handlungen mit to leave.die Bohnen fünf Minuten kochen lassen — let the beans boil for five minutes

Wasser in die Badewanne laufen lassen — to run water into the bath

einen Bart/die Haare wachsen lassen — to grow a beard/one's hair, to let one's beard/hair grow

warum hast du das Licht brennen lassen? — why did you leave the light on?

hast du den Motor absichtlich laufen lassen? — have you left the engine running on purpose?

jdn warten lassen — to keep sb waiting

den Tee ziehen lassen — to let the tea draw (Brit) or steep (US)

etw kochen lassen — to boil sth

3) = erlauben to let, to allow

er hat mich nicht ausreden lassen — he didn't allow me to finish speaking, he didn't let me finish speaking

jdn etw sehen/hören lassen — to let sb see/hear sth

er hat sich überreden lassen — he let himself be persuaded, he allowed himself to be persuaded

er hat sich nicht überreden lassen — he couldn't be persuaded

ich lasse mich nicht belügen/zwingen — I won't be lied to/coerced

ich lasse gern mit mir handeln — I'm quite willing to negotiate

lass mich machen! — let me do it!

lass das sein! — don't (do it)!

lass doch die Arbeit Arbeit sein — forget about work (inf)

4)

= Möglichkeit bieten das Fenster lässt sich leicht öffnen — the window opens easily

das Fenster lässt sich nicht öffnen (grundsätzlich nicht) — the window doesn't open; (momentan nicht) the window won't open

das Wort lässt sich schwer/nicht übersetzen — the word is hard to translate/can't be translated or is untranslatable

das lässt sich machen — that's possible, that can be done

es lässt sich essen/trinken — it's edible/drinkable

hier lässt es sich bequem sitzen — it's nice sitting here

das lässt sich zehn Jahre später nicht mehr feststellen — ten years on this can no longer be established, ten years on it is too late to establish this

das lässt sich nicht mehr ändern — it's too late to do anything about it now

daraus lässt sich schließen or folgern, dass... — one can conclude from this that...

5)

im Imperativ lass uns gehen! — let's go!

lass uns all das vergessen! — let's forget all this!

lass es dir gut gehen! — take care of yourself!

lass dir das gesagt sein! — let me tell you this!

lass ihn nur kommen! — just let him show his face!, just let him come!

lasset uns beten —

lasset die Kindlein zu mir kommen (Bibl) — suffer the little children to come unto me (Bibl)

2. TRANSITIVES VERB

1) = unterlassen to stop; (= momentan aufhören) to leave

das lassen wir fürs Erste — let's leave this for the moment

lass das! — don't do it!

lass das Jammern — stop your moaning

lass diese Bemerkungen! — that's enough of that kind of remark!

lassen wir das! — let's leave it!

er kann das Rauchen/Trinken nicht lassen — he can't stop smoking/drinking

tu was du nicht lassen kannst! — if you must, you must!

er kann es nicht lassen! — he will keep on doing it!

er hat es versucht, aber er kann es nicht lassen — he's tried, but he can't help it or himself

dann lassen wir es eben — let's drop the whole idea

ich will aber nicht! – dann lassen wir es eben — but I don't want to! – let's not bother then

wenn du nicht willst, dann lass es doch — if you don't want to, then don't

ich habe es dann doch gelassen — in the end I didn't

2) = zurücklassen, loslassen to leave

jdn allein lassen — to leave sb alone

er hat dort viel Geld gelassen — he left with his pockets a lot lighter

lass mich ( los)! — let me go!

lass mich ( in Ruhe)! — leave me alone!

3)

= überlassen jdm etw lassen — to let sb have sth

Peter will mir meinen Ball nicht lassen (= nicht geben) — Peter won't let go of my ball

lass ihr schon den Ball, sonst weint sie wieder — let her keep the ball otherwise she'll start crying again

4) = hineinlassen, hinauslassen to let (
in +acc into, aus out of)
er ließ mich nicht aus dem Haus — he wouldn't let me out of the house

Wasser in die Badewanne lassen — to run water into the bath

lass bloß den Hund nicht auf das Sofa! — don't let the dog get on the sofa!

einen ( Furz) lassen (inf) — to let off (inf)

5) = belassen to leave

etw lassen, wie es ist — to leave sth (just) as it is

etw ungesagt/ungetan lassen (geh) — to leave sth unsaid/undone

3. INTRANSITIVES VERB
◆ von jdm/etw lassen (= ablassen) to give sb/sth up
sie konnte vom Gin nicht lassen — she couldn't give up the gin

wir wollen von unserem Anspruch nicht lassen — we're determined not to give up our claim

lass mal, ich mach das schon — leave it, I'll do it

lass mal, ich zahle das schon — no, that's all right, I'll pay

4. REFLEXIVES VERB

◆ sich lassen sich vor Freude nicht zu lassen wissen or nicht lassen können — to be beside oneself with joy

* * *

1) (to cause to be done: I'm having a tooth (taken) out; Have Smith come and see me.) have

2) (to allow or permit: She refused to let her children go out in the rain; Let me see your drawing.) let

3) (to cause to: I will let you know how much it costs.) let

4) (used for giving orders or suggestions: If they will not work, let them starve; Let's (= let us) leave right away!) let

5) (to allow to remain in a particular state or condition: She left the job half-finished.) leave

6) (to let (a person or a thing) do something without being helped or attended to: I'll leave the meat to cook for a while.) leave

* * *

las·sen

[ˈlasn̩]

I. TRANSITIVES VERB

1.

<lässt, ließ, gelassen>

(aufhören)

▪ etw \lassen to stop sth; (verzichten) to refrain from doing sth; (nicht tun) to not do sth; (sich nicht bemühen) to not bother to do sth; (beiseitelegen) to put [or set] aside sth sep

lass das! stop it [or that]!, BRIT fam also give over!

lass das Betteln! stop begging!

keine Lust? dann \lassen wir es eben you don't feel like it? we won't bother then

tu, was du nicht \lassen kannst do what you have [or want] to do

lass doch die Arbeit Arbeit sein! (fam) forget work!

jd kann etw nicht \lassen sb can't stop sth

ich konnte es einfach nicht \lassen I simply couldn't resist

jd kann es nicht \lassen, etw zu tun sb can't stop doing sth

2.

<lässt, ließ, gelassen>

(zurücklassen)

▪ jdn/etw irgendwo \lassen to leave sb/sth somewhere

etw hinter sich dat \lassen to leave sth behind one

3.

<lässt, ließ, gelassen>

(übrig lassen)

▪ jdm [o für jdn] etw \lassen to leave sth for sb

4.

<lässt, ließ, gelassen>

(überlassen)

▪ jdm etw \lassen to let sb have sth

lass ihnen ihren Spaß let them have their fun [or enjoy themselves]

die Diebe haben uns nichts ge\lassen the thieves left us nothing [or fam cleaned us out]

jdm etw billig/zum halben Preis \lassen to let sb have sth cheap/for half the price

5.

<lässt, ließ, gelassen>

(gehen lassen)

▪ jdn/ein Tier irgendwohin \lassen to let sb/an animal go somewhere

jdn aus etw dat/in etw akk \lassen to let [or allow] sb out of/into sth

6.

<lässt, ließ, gelassen>

(in einem Zustand lassen)

▪ jdn/etw irgendwie/irgendwo \lassen to leave sb/sth somehow/somewhere

jdn ohne Aufsicht \lassen to leave sb unsupervised

es dabei \lassen to leave sth at that

\lassen wir's dabei let's leave it at that

etw ungesagt \lassen to leave sth unsaid

nichts unversucht \lassen to try everything

etw \lassen, wie es ist to leave sth as it is

7.

<lässt, ließ, gelassen>

(loslassen)

▪ jdn/etw \lassen to let sb/sth go

8.

<lässt, ließ, gelassen>

(nicht stören)

▪ jdn \lassen to leave sb alone

jdn in Frieden \lassen to leave sb in peace

jdn in seinem Glauben \lassen to not disillusion sb

9.

<lässt, ließ, gelassen>

(erlauben)

▪ jdn \lassen to let sb; (euph sl: Sex haben) to let sb sleep [or have sex] with one

lässt du mich? will you let me?

10.

<lässt, ließ, gelassen>

(bewegen)

ein Boot zu Wasser \lassen to put out a boat

etw aus dem Fenster/von der Mauer \lassen to lower sth out of the window/from the top of the wall

▪ etw aus etw dat/in etw akk \lassen to let sth out of/into sth

Luft aus Reifen \lassen to let down sep tyres

jdm Wasser in die Wanne \lassen to run a bath for sb

11.

<lässt, ließ, gelassen>

(zugestehen)

das/eines muss jd jdm \lassen sb must give [or grant] sb that/one thing

12.

<lässt, ließ, gelassen>

(verlieren)

▪ jdn/etw \lassen to lose sb/sth

Geld \lassen (fam) to lose money; (ausgeben) to spend money

sein Leben für etw akk \lassen to lay down one's life for sth

13.

▶ alles unter sich dat \lassen (euph veraltend) to mess the bed

▶ einen \lassen (derb) to let one rip fam

II. MODALVERB

1.

<lässt, ließ, lassen>

(veranlassen)

▪ jdn etw tun \lassen to have sb do sth; (überreden) to get sb to do sth

sie wollen alle ihre Kinder studieren \lassen they want all of their children to study

\lassen Sie Herrn Braun hereinkommen please send Mr Braun in

jdn erschießen \lassen to have sb shot

jdn kommen \lassen to send for sb

jdn etw wissen \lassen to let sb know sth

▪ etw machen \lassen to have [or get] sth done

ich lasse bitten please let them/him/her come in

das Licht brennen \lassen to keep [or leave] the light on

nichts machen \lassen to get nothing done

eine Pizza kommen \lassen to have [or get] a pizza delivered

etw reparieren \lassen to have [or get] sth repaired

sich dat sagen \lassen, dass... to hear [or be told] that...

sich akk scheiden \lassen to get a divorce

jdm etw schicken \lassen to have sth sent to sb

sich dat die Haare schneiden/einen Zahn ziehen \lassen to have [or get] one's hair cut/a tooth pulled

jdn warten \lassen to keep sb waiting

2.

<lässt, ließ, lassen>

(zulassen)

▪ jdn etw tun \lassen to let sb do sth, to allow sb to do sth

ich lasse mich nicht länger von dir belügen! I won't be lied to by you any longer!

wie konnten Sie sich nur so hinters Licht führen \lassen! how could you allow yourself to be led up the garden path like that!

er lässt sich nicht so leicht betrügen he won't be taken in so easily

du solltest dich nicht so behandeln \lassen you shouldn't allow yourself to be treated like that

das lasse ich nicht mit mir machen I won't stand for it!

sie lässt sich nichts sagen she won't be told

viel mit sich dat machen \lassen to put up with a lot

3.

<lässt, ließ, lassen>

(belassen)

▪ etw geschehen \lassen to let sth happen

10 Minuten kochen und dann abkühlen \lassen boil for 10 minutes and let stand to cool, the water should be allowed to boil for a minute

▪ sich dat etw geschehen \lassen to let sth happen to one

er lässt sich zurzeit einen Bart wachsen he's growing a beard at the moment

4.

<lässt, ließ, lassen>

(geeignet sein)

▪ etw lässt sich akk tun sth can be done

das lässt sich machen! that can be done!

das lässt sich leicht machen! that's easy to do!

das lässt sich hören that's acceptable

das lässt sich denken that's understandable

das Bier lässt sich trinken the beer's good

der Text lässt sich nur schwer übersetzen the text can only be translated with difficulty

das lässt sich nicht leicht beweisen that won't be easy to prove

sich akk leicht öffnen/schließen \lassen to open/close easily

5.

<lässt, ließ, lassen>

(als Imperativ)

▪ lass/lasst uns etw tun let's do sth

lass uns jetzt lieber gehen let's go now

lasset uns beten let us pray

lass uns das nie wieder erleben! don't ever let's go through that again!

lass dich hier nie wieder blicken! don't ever show your face around here again!

\lassen Sie sich das gesagt sein, so etwas dulde ich nicht let me tell you that I won't tolerate anything like that

lass dich bloß nicht von ihm ärgern just don't let him annoy you

▪ lass dir/\lassen Sie sich... let...

lass dir darüber keine grauen Haare wachsen don't get any grey hairs over it

6.

<lässt, ließ, lassen>

(warten)

▪ jdn/etw etw tun \lassen to wait until sb/sth has done sth

III. INTRANSITIVES VERB

1.

<lässt, ließ, gelassen>

(verzichten)

▪ von etw dat \lassen to give up sth sep

2.

<lässt, ließ, gelassen>

(loslassen)

▪ von etw dat \lassen to let go of sth

3.

<lässt, ließ, gelassen>

(fam: nicht bemühen)

\lassen Sie mal! leave it!; (danke) that's all right!

4.

<lässt, ließ, gelassen>

(veraltend: trennen)

▪ von jdm \lassen to leave [or part from] sb

IV. UNPERSÖNLICHES REFLEXIVES VERB

<lässt, ließ, lassen>

es lässt sich nicht leugnen, dass... it cannot be denied [or there's no denying] [or we/you etc. cannot deny] that...

hier lässt es sich gut arbeiten you can work well here

hier lässt es sich leben it's a good life here

* * *
1.
unregelmäßiges transitives Verb

1) mit Inf. (2. Part. lassen) (veranlassen)

etwas tun lassen — have or get something done

Wasser in die Wanne laufen lassen — run water into the bath

das Licht über Nacht brennen lassen — keep the light on overnight

jemanden warten/erschießen lassen — keep somebody waiting/have somebody shot

jemanden grüßen lassen — send one's regards to somebody

jemanden kommen/rufen lassen — send for somebody

jemanden etwas wissen lassen — let somebody know something

2) mit Inf. (2. Part. lassen) (erlauben)

jemanden etwas tun lassen — let somebody do something; allow somebody to do something

jemanden ausreden lassen — let somebody finish speaking; allow somebody to finish speaking

er lässt sich (Dat.) nichts sagen — you can't tell him anything

3) (zugestehen, belassen)

lass den Kindern den Spaß — let the children enjoy themselves

jemanden in Frieden lassen — leave somebody in peace

lass ihn in seinem Glauben — don't disillusion him

jemanden unbeeindruckt lassen — leave somebody unimpressed

das muss man ihm/ihr lassen — one must grant or give him/her that

4) (hineinlassen/herauslassen) let or allow (in + Akk. into, aus out of)

jemanden ins Zimmer lassen — let or allow somebody into the room

5) (unterlassen) stop; (Begonnenes) put aside

lass das! — stop that or it!

lass das Grübeln! — stop brooding!

etwas nicht lassen können — be unable to stop something

es nicht lassen können, etwas zu tun — be unable to stop doing something

tu, was du nicht lassen kannst — go ahead and do what you want to do

6) (zurücklassen; bleiben lassen) leave

jemanden allein lassen — leave somebody alone or on his/her own

7) (überlassen)

jemandem etwas lassen — let somebody have something

8)

lass/lasst uns gehen/fahren! — let's go!

9) (verlieren) lose; (ausgeben) spend

sein Leben für eine 1dee lassen — lay down one's life for an idea

10)

lass sie nur erst einmal erwachsen sein — wait till she's grown up
2.
unregelmäßiges reflexives Verb (2. Part. lassen)

1)

die Tür lässt sich leicht öffnen — the door opens easily

das lässt sich nicht beweisen — it can't be proved

das lässt sich machen — that can be done; s. auch hören 1. 2), 3)

2) unpers

es lässt sich nicht leugnen/verschweigen, dass... — it cannot be denied or there's no denying that.../we/you etc. cannot hide the fact that...

hier lässt es sich leben/wohl sein — it's a good life here
3.
unregelmäßiges intransitives Verb

1) (ugs.)

Lass mal. 1ch mache das schon — Leave it. 1'll do it

Lass doch od. nur! Du kannst mir das Geld später zurückgeben — That's all right. You can pay me back later

2) (2. Part. lassen) (veranlassen)

ich lasse bitten — would you ask him/her/them to come in

ich habe mir sagen lassen, dass... — 1've been told or informed that...

3) (veralt.): (aufgeben)

von jemandem/etwas lassen — part from somebody/something

* * *

lassen

A. v/mod; lässt, ließ, hat lassen

1. (erlauben) let;

jemanden gehen/schlafen etc

lassen let sb go/sleep etc;

fallen lassen drop;

sehen lassen show;

die Polizei musste ihn laufen lassen the police had to let him go;

lass mich mal sehen! let me see ( oder have a look);

lass ihn nur kommen! just let him come;

lass mich nur machen! (just) leave it to me;

er lässt sich nichts sagen he won’t listen( to anyone);

sie ließ alles mit sich geschehen she put up with everything he ( oder they etc) did to her;

lass ihn doch ausreden let him finish (what he’s saying); → bieten, schmecken B, sehen B, stören A, träumen 1 etc

2. (veranlassen)

jemanden etwas tun lassen get sb to do sth; stärker: make sb do sth;

er ließ ihn versetzen he had him transferred;

er ließ sich einen Anzug machen he had a suit made (for himself);

sich (dat)

etwas schicken lassen have sth sent;

sich (dat)

einen Zahn ziehen lassen have a tooth (taken) out;

er ließ den Arzt/die Polizei kommen he sent for ( oder called) the doctor/he called the police;

er ließ mich warten he kept me waiting, he made me wait;

lassen Sie mich wissen let me know;

ich lass mich so nicht anreden I won’t be spoken to like that, I won’t have anyone speak to me like that;

ich lass mich doch nicht verarschen umg I won’t be made a fool of, what sort of a fool do they etc take me for?; → auch laufen A

3. auffordernd:

lass(t) uns gehen! let’s go;

lasst oder

lasset uns beten let us pray

4. (ermöglichen)

das lässt sich (schon) machen/einrichten (I’m sure) it can be done/we can manage that;

es lässt sich nicht beweisen it can’t be proved;

das Wort lässt sich nicht übersetzen this word can’t be translated ( oder is untranslatable);

der Schrank lässt sich leicht öffnen the cupboard is easy to open;

die Tür lässt sich nicht öffnen grundsätzlich: the door can’t be opened, the door doesn’t open; im Moment: the door won’t open;

es lässt sich nicht leugnen, dass … there’s no denying that;

es lässt sich vielfach verwenden it can be put to a number of uses;

es lässt sich gut mischen/drehen it mixes well/turns easily;

der Wein lässt sich trinken umg this wine’s very drinkable ( oder not bad at all)

5.

ich habe mir sagen lassen I’ve heard ( oder been told);

ich lasse bitten geh please bring our visitor(s) in;

einen fahren lassen vulg let off; → einfallen 1, hören A, sehen B

B. v/i; pperf gelassen

1. umg:

lass nur, ich mach das schon you can leave that to me;

lass doch, das geht auch so leave it, it’s OK as it is

2. geh (sich trennen)

von jemandem/etwas lassen obs leave sb/give up sth;

sie können nicht voneinander lassen they cannot be parted, they are inseparable

C. v/t; pperf gelassen

1.

er ließ ihn ins Haus he let him in(to the house);

Wasser in die Wanne lassen run ([the] water into) the bath;

einen lassen vulg let off;

worauf du einen lassen kannst! vulg you can be sure of that!

2. (unterlassen) stop;

lass das! don’t!; (hör auf) auch stop it!;

lass das Weinen (do) stop crying;

lass es (sein) leave it, don’t bother;

lassen wir das enough of that;

lass den Lärm stop that noise;

ich kann’s nicht lassen I can’t stop, I can’t help it;

er kann das Streiten nicht lassen he can’t stop arguing, he 'will go on arguing;

er kann’s einfach nicht lassen he 'will keep on doing it;

tu, was du nicht lassen kannst you must do what you think best ( oder what you have to do)

3. (in einem Zustand belassen) leave;

alles so lassen, wie es ist leave things as they are;

die Tür offen lassen leave the door open;

etwas/jemanden hinter sich (dat)

lassen leave sth/sb behind;

das Licht brennen lassen leave the light(s) on;

das kann man (so) lassen! umg (mm,) not bad;

lass (die) Arbeit Arbeit sein umg you can leave your work, it won’t run away; → Ruhe

4. (an einem Ort etc lassen) leave;

wo soll ich mein Gepäck lassen? where shall I leave ( oder put) my luggage?;

wo habe ich (bloß) meinen Schirm gelassen? where can I have left ( oder put) my umbrella?;

lass mir noch einen Schluck in der Flasche leave a drop for me in the bottle;

viel Geld lassen umg, fig beim Glücksspiel etc: lose a packet (of money)

5. (überlassen) give; (vermachen) leave;

jemandem etwas lassen leave sb sth; fig leave sth to sb;

ich lasse Ihnen das Bild für 400 Dollar you can have the picture for $400;

jemandem fünf Minuten lassen give sb five minutes;

das muss man ihm lassen you’ve got to hand it to him; → Sorge, Vortritt, Wille, Zeit etc

6. poet (verlassen) (Land, Frau etc) leave;

sein Leben lassen lose one’s life, be killed, die,

sein Leben für etwas lassen lay down one’s life for sth

* * *
1.
unregelmäßiges transitives Verb

1) mit Inf. (2. Part. lassen) (veranlassen)

etwas tun lassen — have or get something done

Wasser in die Wanne laufen lassen — run water into the bath

das Licht über Nacht brennen lassen — keep the light on overnight

jemanden warten/erschießen lassen — keep somebody waiting/have somebody shot

jemanden grüßen lassen — send one's regards to somebody

jemanden kommen/rufen lassen — send for somebody

jemanden etwas wissen lassen — let somebody know something

2) mit Inf. (2. Part. lassen) (erlauben)

jemanden etwas tun lassen — let somebody do something; allow somebody to do something

jemanden ausreden lassen — let somebody finish speaking; allow somebody to finish speaking

er lässt sich (Dat.) nichts sagen — you can't tell him anything

3) (zugestehen, belassen)

lass den Kindern den Spaß — let the children enjoy themselves

jemanden in Frieden lassen — leave somebody in peace

lass ihn in seinem Glauben — don't disillusion him

jemanden unbeeindruckt lassen — leave somebody unimpressed

das muss man ihm/ihr lassen — one must grant or give him/her that

4) (hineinlassen/herauslassen) let or allow (in + Akk. into, aus out of)

jemanden ins Zimmer lassen — let or allow somebody into the room

5) (unterlassen) stop; (Begonnenes) put aside

lass das! — stop that or it!

lass das Grübeln! — stop brooding!

etwas nicht lassen können — be unable to stop something

es nicht lassen können, etwas zu tun — be unable to stop doing something

tu, was du nicht lassen kannst — go ahead and do what you want to do

6) (zurücklassen; bleiben lassen) leave

jemanden allein lassen — leave somebody alone or on his/her own

7) (überlassen)

jemandem etwas lassen — let somebody have something

8)

lass/lasst uns gehen/fahren! — let's go!

9) (verlieren) lose; (ausgeben) spend

sein Leben für eine 1dee lassen — lay down one's life for an idea

10)

lass sie nur erst einmal erwachsen sein — wait till she's grown up
2.
unregelmäßiges reflexives Verb (2. Part. lassen)

1)

die Tür lässt sich leicht öffnen — the door opens easily

das lässt sich nicht beweisen — it can't be proved

das lässt sich machen — that can be done; s. auch hören 1. 2), 3)

2) unpers

es lässt sich nicht leugnen/verschweigen, dass... — it cannot be denied or there's no denying that.../we/you etc. cannot hide the fact that...

hier lässt es sich leben/wohl sein — it's a good life here
3.
unregelmäßiges intransitives Verb

1) (ugs.)

Lass mal. 1ch mache das schon — Leave it. 1'll do it

Lass doch od. nur! Du kannst mir das Geld später zurückgeben — That's all right. You can pay me back later

2) (2. Part. lassen) (veranlassen)

ich lasse bitten — would you ask him/her/them to come in

ich habe mir sagen lassen, dass... — 1've been told or informed that...

3) (veralt.): (aufgeben)

von jemandem/etwas lassen — part from somebody/something

* * *

v.

(§ p.,pp.: ließ, gelassen)

= to assume v.

to let v.

(§ p.,p.p.: let)

Deutsch-Englisch Wörterbuch > lassen

20 auch

Adv.

1. (ebenfalls) also, too, as well; das kann ich auch I can do that too; kommst du auch mit? are you coming too?; ich habe Durst - ich auch I’m thirsty - me ( oder I am) too; ich glaube es - ich auch I believe it - so do I; ich habe sie gesehen - ich auch I saw her - I did too; ich kann es nicht - ich auch nicht I can’t do it - nor ( oder neither) can I, I can’t either; ich habe keine Zeit - ich auch nicht I don’t have (the) time - nor ( oder neither) do I, I don’t either; nicht nur..., sondern auch not only..., but also; sowohl... als auch... both... and...,... as well as...; auch das noch! that too!

2. (selbst, sogar) even; wenn auch even if; auch der kleinste Fehler even the smallest mistake ( oder of mistakes); das Fest findet auch bei Regen statt the party will take place even if it rains; ohne auch nur zu fragen without even ( oder so much as) asking

3. (gleich) was / wer / wo etc. auch ( immer) whatever / whoever / wherever etc.; wer es auch sei whoever it is; mag er auch noch so unfreundlich sein however unpleasant he is ( oder may be); sosehr ich es auch bedaure much as I regret

4. erklärend: sie ist krank, deshalb ist sie auch nicht gekommen she’s ill, and that’s why she hasn’t come; er hat ja auch schwer gearbeitet he has been working hard(, after all); das hab ich auch nicht gesagt that’s not what I said(, is it?)

5. zustimmend: so ist es auch absolutely, that’s (exactly) it; so sieht er auch aus umg. he looks it; vom Typ her: auch he looks the sort; das kommt auch noch (das wird kommen) that’s still to come; (schön der Reihe nach!) we’ll cross that bridge when we get to it

6. ermahnend: ich gebe dir das Buch, nun lies es aber auch now mind you read it though; dass du auch ja vorsichtig bist! you make sure to ( oder and) be careful!

7. in Fragen, sich vergewissernd: wirst du es auch ( wirklich) tun? are you really going to do it?; ist es auch wahr? is it really true?; haben Sie ihn auch ( wirklich) gesehen? are you sure you saw him?

8. in rhetorischen Fragen: warum hab ich auch nicht besser aufgepasst? why ever ( oder why on earth) did I not pay more attention?; wie konntest du auch nur so dumm sein? how on earth could you have been so stupid?; wozu auch? what’s the point?

9. verstärkend: du bist aber auch stur! talk about stubborn umg.; das fehlte auch noch! that’s all I, we etc. needed!, that’s the last straw!; so was aber auch! that of all things!; dass ich aber auch gerade jetzt krank werden muss! why do I have to get ill right now, of all times?; so ist es auch! so it is indeed!, why so it is!; so schlimm ist es auch wieder nicht it isn’t that ( oder so) bad, after all; da können wir auch ( genauso gut) zu Hause bleiben we may as well stay at home

* * *

as well; too; also; likewise; even

* * *
[aux]
adv

1) (= zusätzlich, gleichfalls) also, too, as well

die Engländer müssen áúch zugeben, dass... — the English must admit too or as well that..., the English must also admit that...

áúch die Engländer müssen... — the English too must...

das kann ich áúch — I can do that too or as well

das ist áúch möglich — that's possible too or as well, that's also possible

ja, das áúch — yes, that too

áúch gut — that's OK too

du áúch? — you too?, you as well?

áúch nicht — not... either

das ist áúch nicht richtig — that's not right either

er kommt – ich áúch — he's coming – so am I or me too

ich will eins – ich áúch — I want one – so do I or me too

er kommt nicht – ich áúch nicht — he's not coming – nor or neither am I, he's not coming – I'm not either or me neither

áúch das noch! — that's all I needed!

2) (= tatsächlich) too, as well

und das tue/meine ich áúch — and I'll do it/I mean it too or as well

wenn sie sagt, sie geht, dann geht sie áúch — if she says she's going then she'll go

Frechheit! – ja, das ist es áúch — what impudence! – you can say that again

du siehst müde aus – das bin ich áúch — you look tired – (so) I am

das ist er ja áúch — (and so) he is

so ist es áúch — (so) it is

3) (= sogar) even

áúch wenn du Vorfahrt hast — even if you (do) have right of way

ohne áúch nur zu fragen — without even asking

4) (emph)

den Teufel áúch! — damn it (all)! (inf)

zum Donnerwetter áúch! — blast it! (inf)

so ein Dummkopf áúch! — what an absolute blockhead! (inf)

so was Ärgerliches aber áúch! — it's really too annoying!

wozu áúch? — what on earth for? (inf), whatever for?

5)

(= auch immer) wie dem áúch sei — be that as it may

was er áúch sagen mag — whatever he might say

und mag er áúch noch so klug sein, wenn er áúch noch so klug ist — however clever he may be

so schnell er áúch laufen mag — however fast he runs or he may run, no matter how fast he runs

See:

→ immer

* * *

1) (in addition or besides; too: He is studying German but he is also studying French; They know him and I know him also.) also

2) (in the same way; also: `I hope we'll meet again.' `So do I.'; She has a lot of money and so has her husband.) so

3) (in addition; also; as well: My husband likes cycling, and I do, too.) too

4) (in addition; too: If you will go, I'll go as well.) as well

* * *

auch

[aux]

I. adv

1. (ebenfalls) too, also, as well

gehst du morgen \auch ins Kino? are you going to the cinema too [or as well] tomorrow?, are you also going to the cinema tomorrow?

ich habe Hunger, du \auch? I'm hungry, are you [too]?

Gewalt ist aber \auch keine Lösung! violence is no solution either [or is also no solution]!

das ist \auch möglich that's also possible, that's possible too [or as well]

kannst du \auch einen Salto rückwärts? can you also do a summersault backwards?, can you do a summersault backwards too [or as well]?

ich will ein Eis! — ich \auch! I want an ice-cream! — me too [or so do I]!

ich liebe Schokolade — ich \auch I love chocolate — so do I [or me too]

die Regierung muss \auch verstehen, dass... the government must also understand that...

\auch die Regierung muss Zugeständnisse machen the government too has to make concessions, the government has to make concessions too [or as well]

\auch gut that's ok [too]

\auch nicht not either

wenn du nicht hingehst, gehe ich \auch nicht if you don't go, I won't [go] either [or too]

ich gehe nicht mit! — ich \auch nicht! I'm not coming! — nor am I [or me neither]!

sie kommt \auch nicht mit she's not coming either [or too]

ich gehe \auch nicht zur Party I'm not going to the party either

2. (außerdem) also; (zu alledem)

\auch noch on top of everything

das Haus ist zu teuer und liegt \auch nicht schön the house is too expensive and also not in a nice location

der Wagen ist unzuverlässig, alt und [dazu] \auch noch zu teuer the car is unreliable, old, and on top of everything, it is too expensive

und dann hat sie mir \auch noch gesagt, dass sie mich gar nicht mag and on top of everything she told me that she doesn't really like me

und dann ist \auch noch die Waschmaschine kaputt gegangen! and on top of everything, the washing machine broke!

\auch das noch! that's all I need!

\auch nicht not either

das Essen ist gut und \auch nicht sehr teuer the food is good and not very expensive either [or and also not very expensive]

es ist zu teuer und es gefällt mir \auch nicht it's too expensive and I also don't like it [or and I don't like it either

3. (sogar) even

sie hat \auch trotz ihrer Krankheit nicht den Mut verloren even despite her illness she didn't lose her courage

der Chef hat eben immer Recht, \auch wenn er Unrecht hat! the boss is always right, even when he's wrong!

\auch wenn das stimmen sollte, sie werden [es] dir niemals glauben even if it were [or was] true, they will never believe you [or it]

ohne \auch nur etw zu tun without even doing sth

sie gab auf, ohne es \auch nur [einmal] zu versuchen she gave up without even trying

ohne \auch nur zu zögern without any hesitation

4. (ebenso gut) [just] as well

wenn du keine Lust dazu hast, können wir \auch hierbleiben if you don't feel like it we may [just] as well stay here

II. part

1. (tatsächlich, wirklich)

ganz so schlecht hat das nun \auch wieder nicht geschmeckt! it didn't taste all that bad!

wenn ich etwas verspreche, tue ich das \auch! If I promise something then I'll do it!

ich habe das nicht nur gesagt, ich meine das \auch [so]! I didn't just say it, I mean it!

du siehst erschöpft aus — das bin ich \auch you look exhausted — I am

sie ist im Showgeschäft — so sieht sie \auch aus she's in the show business — she looks it

du hast die Gelegenheit, nutze sie aber \auch you've got the opportunity, mind you make use of it [though]

alle sagen, seine Übersetzungen seien schlecht — das sind sie [ja] \auch! they all say his translations are bad — and they are!

sie glaubt, er habe sie nur des Geldes wegen geheiratet — so ist es ja auch [o hat er ja \auch]! she thinks he only married her for her money — and that's the case [or he did]!

2. (verstärkend)

so was Ärgerliches aber \auch! that's really too annoying!

verdammt aber \auch! (sl) damn it! fam

wozu \auch? what on earth for?

wozu [aber] \auch sich widersetzen what's the point in arguing

3. (verallgemeinernd)

so/wie... \auch... however...

so schnell sie \auch laufen mag... however fast she may run...

wie sehr du \auch flehst... however much you beg...

was/wer/wie \auch [immer] however/whoever/whatever

was er \auch sagen mag, glaub ihm nicht! whatever he may say, don't believe him!

wie dem \auch sei whatever

wie dem \auch sei, ich gehe jetzt nach Hause be that as it may, I am going home now

4. (einräumend)

wenn \auch although, even though

er ist reich, wenn er es \auch leugnet he is rich, although [or even though] he denies it

5. (zweifelnd) really

ist das \auch gut/nicht zu weit? are you sure it's good/not too far?

bist du dir \auch sicher? are you really sure?

* * *
1.
Adverb

1) (ebenso, ebenfalls) as well; too; also

Klaus war auch dabei — Klaus was there as well or too; Klaus was also there

Ich gehe jetzt. - Ich auch — I'm going now - So am I

Mir ist warm. - Mir auch — I feel warm - So do I

... - Ja, das auch —... - Yes, that too

auch gut! — that's all right too

das kann ich auch! — I can do that too

was er verspricht, tut er auch — what he promises to do, he does

nicht nur..., sondern auch... — not only..., but also...

grüß deine Frau und auch die Kinder — give my regards to your wife and the children too

sehr gut, aber auch teuer — very good but expensive too

auch das noch! — that's all I/we etc. need!

oder auch — or

oder auch nicht — or not, as the case may be

das weiß ich auch nicht — I don't know either

ich habe auch keine Lust/kein Geld — I don't feel like it either/don't have any money either

das hat auch nichts genützt — that did not help either; s. auch sowohl

2) (sogar, selbst) even

auch wenn — even if

wenn auch — even if or though

ohne auch nur zu fragen/eine Sekunde zu zögern — without even asking/hesitating for a second

3) (außerdem, im übrigen) besides
2.
Partikel

1) not translated

etwas anderes habe ich auch nicht erwartet — I never expected anything else

so schlimm ist es auch [wieder] nicht — it's not as bad as all that

nun hör aber auch zu! — now listen!

wozu [denn] auch? — what's the point? why should I/you etc.?

2) (zweifelnd)

bist du dir auch im klaren, was das bedeutet? — are you sure you understand what that means?

bist du auch glücklich? — are you truly happy?

lügst du auch nicht? — you're not lying, are you?

3) (mit Interrogativpron.)

wo.../wer.../wann.../was... usw. auch [immer] — wherever/whoever/whenever/whatever etc....

wie dem auch sei — however that may be

4) (konzessiv)

mag er auch noch so klug sein — however clever he may be; no matter how clever he is

so oft ich auch anrief — however often I rang; no matter how often I rang

so sehr er sich auch bemühte — much as he tried

wenn auch! — never mind

* * *

auch adv

1. (ebenfalls) also, too, as well;

das kann ich auch I can do that too;

kommst du auch mit? are you coming too?;

ich habe Durst - ich auch I’m thirsty – me ( oder I am) too;

ich glaube es - ich auch I believe it - so do I;

ich habe sie gesehen - ich auch I saw her – I did too;

ich kann es nicht - ich auch nicht I can’t do it - nor ( oder neither) can I, I can’t either;

ich habe keine Zeit - ich auch nicht I don’t have (the) time - nor ( oder neither) do I, I don’t either;

nicht nur …, sondern auch not only …, but also;

sowohl … als auch … both … and …, … as well as …;

auch das noch! that too!

2. (selbst, sogar) even;

wenn auch even if;

auch der kleinste Fehler even the smallest mistake ( oder of mistakes);

das Fest findet auch bei Regen statt the party will take place even if it rains;

ohne auch nur zu fragen without even ( oder so much as) asking

3. (gleich)

was/wer/wo etc

auch (immer) whatever/whoever/wherever etc;

wer es auch sei whoever it is;

mag er auch noch so unfreundlich sein however unpleasant he is ( oder may be);

sosehr ich es auch bedaure much as I regret

4. erklärend:

sie ist krank, deshalb ist sie auch nicht gekommen she’s ill, and that’s why she hasn’t come;

er hat ja auch schwer gearbeitet he has been working hard(, after all);

das hab ich auch nicht gesagt that’s not what I said(, is it?)

5. zustimmend:

so ist es auch absolutely, that’s (exactly) it;

so sieht er auch aus umg he looks it; vom Typ her: auch he looks the sort;

das kommt auch noch (das wird kommen) that’s still to come; (schön der Reihe nach!) we’ll cross that bridge when we get to it

6. ermahnend: ich gebe dir das Buch,

nun lies es aber auch now mind you read it though;

dass du auch ja vorsichtig bist! you make sure to ( oder and) be careful!

7. in Fragen, sich vergewissernd:

wirst du es auch (wirklich) tun? are you really going to do it?;

ist es auch wahr? is it really true?;

haben Sie ihn auch (wirklich) gesehen? are you sure you saw him?

8. in rhetorischen Fragen:

warum hab ich auch nicht besser aufgepasst? why ever ( oder why on earth) did I not pay more attention?;

wie konntest du auch nur so dumm sein? how on earth could you have been so stupid?;

wozu auch? what’s the point?

9. verstärkend:

du bist aber auch stur! talk about stubborn umg;

das fehlte auch noch! that’s all I, we etc needed!, that’s the last straw!;

so was aber auch! that of all things!;

dass ich aber auch gerade jetzt krank werden muss! why do I have to get ill right now, of all times?;

so ist es auch! so it is indeed!, why so it is!;

so schlimm ist es auch wieder nicht it isn’t that ( oder so) bad, after all;

da können wir auch (genauso gut) zu Hause bleiben we may as well stay at home

* * *
1.
Adverb

1) (ebenso, ebenfalls) as well; too; also

Klaus war auch dabei — Klaus was there as well or too; Klaus was also there

Ich gehe jetzt. - Ich auch — I'm going now - So am I

Mir ist warm. - Mir auch — I feel warm - So do I

... - Ja, das auch —... - Yes, that too

auch gut! — that's all right too

das kann ich auch! — I can do that too

was er verspricht, tut er auch — what he promises to do, he does

nicht nur..., sondern auch... — not only..., but also...

grüß deine Frau und auch die Kinder — give my regards to your wife and the children too

sehr gut, aber auch teuer — very good but expensive too

auch das noch! — that's all I/we etc. need!

oder auch — or

oder auch nicht — or not, as the case may be

das weiß ich auch nicht — I don't know either

ich habe auch keine Lust/kein Geld — I don't feel like it either/don't have any money either

das hat auch nichts genützt — that did not help either; s. auch sowohl

2) (sogar, selbst) even

auch wenn — even if

wenn auch — even if or though

ohne auch nur zu fragen/eine Sekunde zu zögern — without even asking/hesitating for a second

3) (außerdem, im übrigen) besides
2.
Partikel

1) not translated

etwas anderes habe ich auch nicht erwartet — I never expected anything else

so schlimm ist es auch [wieder] nicht — it's not as bad as all that

nun hör aber auch zu! — now listen!

wozu [denn] auch? — what's the point? why should I/you etc.?

2) (zweifelnd)

bist du dir auch im klaren, was das bedeutet? — are you sure you understand what that means?

bist du auch glücklich? — are you truly happy?

lügst du auch nicht? — you're not lying, are you?

3) (mit Interrogativpron.)

wo.../wer.../wann.../was... usw. auch [immer] — wherever/whoever/whenever/whatever etc....

wie dem auch sei — however that may be

4) (konzessiv)

mag er auch noch so klug sein — however clever he may be; no matter how clever he is

so oft ich auch anrief — however often I rang; no matter how often I rang

so sehr er sich auch bemühte — much as he tried

wenn auch! — never mind

* * *

adv.

also adv.

as well adv.

too adv.

Deutsch-Englisch Wörterbuch > auch

Страницы

Следующая →

1

2

3

4

5

6

7

См. также в других словарях:

All I Have to Do Is Dream — For the 1968 album by Glen Campbell Bobbie Gentry, see All I Have to Do Is Dream (album). All I Have to Do Is Dream Single by The Everly Brothers B side Claudette Released April 1958 Format … Wikipedia

All You Need Is Love (The JAMs song) — Infobox Single | Name = All You Need Is Love Artist = The Justified Ancients of Mu Mu from Album = 1987 (What the Fuck Is Going On?) Released = 9 March 1987(original white label version) 18 May 1987 ( 106bpm version) Format = White label, 7 , 12… … Wikipedia

The Places You Have Come to Fear the Most — Infobox Album | Name = The Places You Have Come to Fear the Most Type = Album Artist = Dashboard Confessional Released = March 20, 2001 (U.S.) January 23, 2002 (Japan) Recorded = 2000 2001 Genre = Indie rock Length = 29:47 Label = Vagrant Records … Wikipedia

have — have1 W1S1 [v, əv, həv strong hæv] auxiliary v past tense and past participle had [d, əd, həd strong hæd] third person singular has [z, əz, həz strong hæz] [: Old English; Origin: habban] 1.) used with past participles to form ↑perfect tenses ▪… … Dictionary of contemporary English

have — 1 strong, auxiliary verb past tense had, strong, third person singularpresent tense has; strong, negative short forms: haven t, hadn t, hasn t 1 used with the past participle of another verb to make the perfect tense of that verb: We have… … Longman dictionary of contemporary English

all — [ ɔl ] function word, quantifier *** All can be used in the following ways: as a determiner (followed by an uncountable or plural noun): They had given up all hope. All children deserve encouragement. as a predeterminer (followed by a word such… … Usage of the words and phrases in modern English

all right — all right1 adjective, adverb MAINLY SPOKEN *** ▸ 1 fairly/very good ▸ 2 going well ▸ 3 for permission ▸ 4 not hurt/sick ▸ 5 for making someone less upset ▸ 6 for admitting something ▸ + PHRASES 1. ) satisfactory or fairly pleasant, but not… … Usage of the words and phrases in modern English

(You Make Me Feel Like) A Natural Woman — Single by Aretha Franklin from the album Lady Soul Released 1967 Format 7 single Re … Wikipedia

You Say Party — Background information Origin Abbotsford, British Columbia Genres … Wikipedia

All the Women I Am — Альбом Рибы МакИн … Википедия

you — W1S1 [jə, ju strong ju:] pron [used as subject or object] [: Old English; Origin: eow, from ge; YE1] 1.) used to refer to a person or group of people when speaking or writing to them ▪ Hi, Kelly. How are you? ▪ You must all listen carefully. ▪ I… … Dictionary of contemporary English

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на английский

all you have to do is to listen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на английский

all you have to do is to listen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: